Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
“Artikel 16Huurovereenkomst
3.De vordering
(i) verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen moet worden beschouwd als een overeenkomst die strekt tot de (ver)huur van woonruimte;
(ii) verklaart voor recht dat partijen hebben afgesproken dat de door [eiseres] gemaakte verbouwingskosten zullen worden vergoed door [gedaagde] ;
(iii) verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst dan wel onrechtmatig handelt, indien [eiseres] gedwongen is het gebruik van de woning te staken en over te gaan tot ontruiming van het gehuurde vanwege het feit dat de gemeente tot handhaving overgaat;
(iv) [gedaagde] veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding;
(v) [gedaagde] gebiedt om alles in het werk stellen om [eiseres] in staat te stellen in het gehuurde blijven wonen en hiertoe alle benodigde bestuursrechtelijke procedures te voeren;
(vi) [gedaagde] verbiedt om het gehuurde te verkopen.
4.De tegenvordering
(ii) de huurovereenkomst ontbindt vanwege een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst dan wel [gedaagde] veroordeelt tot het verwijderen van diverse door haar aangebrachte woonvoorzieningen;
5.De beoordeling
(i) [eiseres] woonde sinds april 2006 op het door [gedaagde] op 17 oktober 2007 gekochte perceel.
(ii) [gedaagde] was ten tijde van zijn aankoop en de levering van dit perceel daarvan op de hoogte.
(iii) Dat [eiseres] woonde op het perceel is ter sprake gekomen in de onderhandelingen die hebben geleid tot de op 17 oktober 2007 schriftelijk gesloten overeenkomst, die door [gedaagde] , [verhuurder] en [eiseres] bij de notaris is ondertekend.
(iv) Direct na het ondertekenen van de koopovereenkomst bij de notaris op 17 oktober 2007, heeft tussen [eiseres] en [gedaagde] een gesprek plaatsgevonden. Daarin heeft [eiseres] aan [gedaagde] gevraagd: “waar moet ik nu wonen?” [gedaagde] heeft hierop aan [eiseres] geantwoord: “Ga maar in de schuur wonen.” [gedaagde] heeft dit verklaard op de mondelinge behandeling.
(v) Partijen hebben geen (gebleken) specifieke deskundigheid op het gebied van vastgoed.
Immers, [gedaagde] was bekend met het aanstaande woonruimteprobleem van [eiseres] en heeft aangeboden dat zij in de schuur kon wonen, welk aanbod [eiseres] heeft aanvaard. Het daarbij door beide partijen gebruikte woord: “wonen”, laat daarbij in beginsel aan duidelijkheid niets te wensen over. In het dagelijks spraakgebruik wordt daaronder verstaan: permanent op één vaste plek leven. Nu beide partijen niet als ter zake deskundige partijen kunnen worden beschouwd, moet bij de uitleg van de overeenkomst in beginsel worden uitgegaan van de betekenis die in het dagelijks spraakgebruik aan dit woord wordt gegeven. Omstandigheden waaruit volgt dat het voor [eiseres] duidelijk moet zijn geweest dat het niet zijn bedoeling was dat [eiseres] permanent aldaar zou verblijven, zijn door [gedaagde] niet aangevoerd.
De tekst van dit document, luidt, voor zover van belang als volgt:
“De kosten voor het maken van de woonvoorzieningen, erfaanpassingen, nutsvoorzieningen, zullen door mevrouw [eiseres] worden gemaakt. Echter na het beëindigen door 1 van beide partijen van het huurcontract zal de heer [gedaagde] mevrouw [eiseres] de gemaakte kosten voor de verbouwing vergoeden.”
De kantonrechter stelt daarnaast vast dat de door [eiseres] gestelde regeling ten nadele voor [gedaagde] afwijkt van de wettelijke regeling die hierover in artikel 7:216 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen. Deze wettelijke regeling komt er, kort gezegd, op neer dat zij als huurder bij beëindiging van de overeenkomst vergoeding kan vorderen van gemaakte kosten, zij het dat rekening wordt gehouden met zowel de verarming door de kosten aan de zijde van [eiseres] , maar ook met de verrijking die de door [eiseres] aangebrachte aanpassingen voor [gedaagde] met zich brengen. Daarnaast is vergoeding slechts aan de orde, voor zover dit redelijk is.