ECLI:NL:RBNHO:2024:7106

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
C/15/354482 / KG RK 24/446
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens kennelijke ongegrondheid en misbruik van wrakingsmiddel

Op 15 juli 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster tegen kantonrechter mr. J.S. Reid. Verzoekster had op 10 juli 2024 een tweede wrakingsverzoek ingediend, nadat eerder een eerste verzoek op 14 juni 2024 kennelijk ongegrond was verklaard. Het verzoek richtte zich tegen de beslissing van de kantonrechter om de wederpartij, [bedrijfsnaam] B.V., de gelegenheid te bieden om schriftelijk te reageren op een door verzoekster ingediende reactie. Verzoekster stelde dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid van de kantonrechter en dat haar procesrechten werden geschonden.

De wrakingskamer oordeelde dat wraking alleen aan de orde is bij daadwerkelijke vooringenomenheid of de schijn daarvan. In dit geval was er geen sprake van vooringenomenheid, aangezien de beslissing van de kantonrechter niet als zodanig kon worden gekwalificeerd. De wrakingskamer benadrukte dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking oplevert. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster misbruik maakte van het wrakingsmiddel door herhaaldelijk te wraken op basis van onvrede over procesbeslissingen.

De rechtbank verklaarde het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/354482 / KG RK 24/446
Beslissing van 15 juli 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J.S. Reid,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 10 juli 2024 (wederom) schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Bewind locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer 11019314 EJ VERZ 24-100, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van dit verzoek en bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De uitgangspunten

2.1
Verzoekster heeft met (een rechtsvoorganger van) [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam]) een huurovereenkomst gesloten die ziet op de huur van bedrijfsruimte door verzoekster.
2.2
[bedrijfsnaam] heeft de huurovereenkomst opgezegd en de ontruiming aan verzoekster aangezegd.
2.3
Op 28 maart 2024 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter, dat ertoe strekt dat de kantonrechter de ontruimingstermijn verlengt. Deze verzoekschriftprocedure is de hoofdzaak.
2.4
[bedrijfsnaam] heeft in de hoofdzaak op 15 mei 2024 een verweerschrift ingediend tegen het door verzoekster gedane verzoek.
2.5
Bij brief van 27 mei 2024 heeft de griffier in verband met een in de hoofdzaak te houden mondelinge behandeling verzoekster en [bedrijfsnaam] in de gelegenheid gesteld om verhinderdata op te geven.
2.6
Op 5 juni 2024 heeft de griffier aan verzoekster de volgende brief gestuurd:
“Voor de goede orde doe ik u hierbij toekomen een afschrift van het verweerschrift alsmede een afschrift van de e-mail d.d. 28 mei jl. van de gemachtigde van de wederpartij.Gezien de mededeling van verweerster dat zij niet ter zitting zal verschijnen heeft de kantonrechter besloten dat in deze procedure geen mondelinge behandeling zal plaatsvinden.U wordt in de gelegenheid gesteld om uw reactie op het verweerschrift schriftelijk kenbaar te maken, en wel uiterlijk 2 juli 2024.”
2.7
Op 7 juni 2024 heeft verzoekster een eerste wrakingsverzoek ingediend. Zij heeft daaraan, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat de motivering van de procesbeslissing om de zitting te annuleren in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid. De beslissing kan niet anders worden gezien dan dat de rechter er alles aan doet te voorkomen dat verzoekster in de tussentijd (want het plannen en houden van een zitting kost veel meer tijd) nog andere procedures kan voeren/uitspraken uitlokken c.q. gronden nader kan toelichten en mogelijkerwijs aanvullen en/of wijzigen. De indruk van verzoekster is dat de rechter maar één doel nastreeft: het beschermen van de (illegale) belangen van [bedrijfsnaam].
2.8.
Bij beslissing van 14 juni 2024 heeft de wrakingskamer het eerste wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard.
2.9.
Op 2 juli 2024 heeft verzoekster in de hoofdzaak een reactie ingediend op het door [bedrijfsnaam] ingediende verweerschrift.
2.10.
Bij e-mail van 9 juli 2024 heeft de griffier de reactie van verzoekster doorgezonden aan [bedrijfsnaam] en aan laatstgenoemde de gelegenheid gegeven uiterlijk 23 juli 2024 op deze reactie te reageren.
2.11.
Bij e-mail van 9 juli 2024 heeft verzoekster het volgende aan de kantonrechter geschreven:
“Aan de kantonrechter,
Er is geen zitting gepland omdat [bedrijfsnaam] BV niet in het geding zou verschijnen c.q. geen nader verweer zou voeren.
Nu wordt [bedrijfsnaam] BV alsnog in de gelegenheid gesteld nader verweer te voeren op de door verzoekster ingediende reactie op het primaire verweerschrift.
Ik verzoek u deze volstrekt onbegrijpelijke procesbeslissing te motiveren.”
2.12.
Op dezelfde dag heeft de griffier namens de kantonrechter aan verzoekster per e-mail het volgende geantwoord:
“Geachte heer, mevrouw,
De kantonrechter bepaalt op grond van artikel 19 RV dat het meest fundamentele beginsel van hoor en wederhoor wordt toegepast.”
2.13.
Op 10 juli 2024 heeft verzoekster een tweede wrakingsverzoek (het huidige wrakingsverzoek) ingediend.
Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de motivering van de procesbeslissing van 9 juli 2024 om [bedrijfsnaam] een gelegenheid te bieden om te reageren op de door verzoekster op 2 juli 2024 ingediende reactie, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid.
De kantonrechter is alleen maar bezig met de belangen van [bedrijfsnaam]. Ondanks het feit dat [bedrijfsnaam] zelf nadrukkelijk aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen c.q. geen nader verweer te voeren, de gewraakte rechter op grond daarvan beslist dat een zitting niet nodig is (terwijl hoger beroep in deze zaak niet openstaat en op geen enkele wijze tegemoet is gekomen aan de overige gerechtvaardigde belangen van verzoekster gehoord te kunnen worden op een zitting) krijgt de wederpartij opnieuw een gelegenheid nader verweer te voeren, zonder daarbij een zitting te bepalen (waar verzoekster tot wraking weer kan reageren op het nadere verweer van [bedrijfsnaam] en overige procesrechten voorafgaand aan en ter zitting kan uitoefenen).
Met deze fundamentele schending van een volledig recht op hoor en wederhoor (inclusief zitting) ten nadele van verzoekster (tot wraking) staat vast dat de rechter in deze zaak (volstrekt) vooringenomen is c.q. er alles aan doet de belangen van [bedrijfsnaam] te beschermen zonder rekening te houden met de belangen van verzoekster, aldus verzoekster.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen, omdat het kennelijk ongegrond is. Hierbij neemt de wrakingskamer tot uitgangspunt dat wraking van een rechter alleen aan de orde is indien, kort samengevat, de rechter (i) jegens een partij een vooringenomenheid koestert of (ii) wanneer de schijn van partijdigheid gewekt is.
3.2
In deze zaak is van beide gevallen geen sprake.
3.3
Het tweede wrakingsverzoek richt zich feitelijk alleen tegen de op 9 juli 2024 aan verzoekster bekend gemaakte beslissing van de kantonrechter om [bedrijfsnaam] gelegenheid te bieden schriftelijk te reageren op de door verzoekster op 9 juli 2024 ingediende schriftelijke reactie op het verweerschrift van [bedrijfsnaam].
Dat kan geen grond voor wraking opleveren. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing of de motivering daarvan als zodanig geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het enkele feit dat de rechter een voor een partij negatieve (proces)beslissing neemt, levert geen grond voor wraking op. Dat is vaste rechtspraak sinds het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.4
Het voorgaande geldt ook, indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
Dat wrakingskamer is van oordeel dat deze uitzonderingssituatie zich hier niet voordoet.
3.5
Dat, zoals verzoekster aanvoert, geen hoger beroep openstaat tegen de toekomstige eindbeschikking van de kantonrechter in de hoofdzaak, doet aan het voorgaande niet af. Van een absoluut verbod om in hoger beroep te gaan is namelijk geen sprake. Volgens vaste rechtspraak kunnen wettelijke rechtsmiddelenverboden worden doorbroken, indien de kantonrechter (i) buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende bepaling is getreden, (ii) de bepaling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of (iii) bij behandeling van de zaak een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.6
De slotsom is dat het verzoek kennelijk ongegrond is.
3.7
De rechtbank stelt vast dat verzoekster de kantonrechter inmiddels twee keer heeft gewraakt op de enkele grond dat zij zich niet kan verenigen met een procesbeslissing. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekster hiermee misbruik maakt van het middel van wraking. De wrakingskamer zal daarom toepassing geven aan artikel 39, vierde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
verklaart het verzoek kennelijk ongegrond,
4.2
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen,
4.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.4
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Boots, voorzitter, mr. S.W.S. Kiliç en mr. J.M. Jongkind, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.