ECLI:NL:RBNHO:2024:6871

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
15.256180.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenhandel, drugshandel en gewoontewitwassen na bewijsuitsluiting EncroChat-berichten

Op 2 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder wapenhandel, drugshandel en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de verdachte, waarbij gebruik werd gemaakt van EncroChat-berichten. De verdediging voerde aan dat het gebruik van deze berichten in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat de betrouwbaarheid en integriteit van het bewijsmateriaal niet kon worden getoetst. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de EncroChat-berichten als bewijs konden worden gebruikt. De verdachte werd schuldig bevonden aan het zonder erkenning onderhandelen over vuurwapens en het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de verkoop van grote hoeveelheden hennep. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan gewoontewitwassen van een aanzienlijk bedrag. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de combinatie van wapen- en drugshandel, en legde een substantiële straf op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.256180.21
Uitspraakdatum: 2 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 april 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, kort samengevat en na wijziging van de tenlastelegging, het volgende ten laste gelegd.
Onder feit 1 wordt hem verweten dat hij in de periode van 26 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 in vereniging voorbereidingshandelingen heeft gepleegd door grote hoeveelheden hennep en andere goederen voorhanden te hebben gehad die bestemd waren om feiten te plegen die zijn strafbaar gesteld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet.
Onder feit 2 wordt de verdachte primair verweten dat hij in de periode van 29 maart 2020 tot en met 2 juni 2020 is opgetreden als wapenmakelaar en daar een gewoonte van heeft gemaakt. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het plegen van voorbereidingshandelingen bij wapenhandel door vuurwapens voorhanden te hebben gehad.
Onder feit 3 is in de periode van 29 maart 2020 tot en met 1 juni 2020 het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken, verkopen en/of im- of exporteren van cocaïne, amfetamine en MDMA tenlastegelegd. Tot slot is onder feit 4 in de periode van 1 januari 2015 tot en met 3 november 2021 het in vereniging en als gewoonte witwassen van geldbedragen en voertuigen tenlastegelegd.
De volledige tekst van de tenlastelegging, zoals die luidt na wijziging zoals bedoeld in artikel 314 a van het Wetboek van Strafvordering, is als bijlage I bij dit vonnis opgenomen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de officier van justitie heeft gevorderd de verdachte partieel vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van en handel in MDMA en amfetamine en het onder 4 ten laste gelegde witwassen van voertuigen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak van de onder 1, 2 (primair en subsidiair), 3 en 4 ten laste gelegde feiten bepleit.
De raadsvrouw heeft hiertoe ten aanzien van de feiten 1 t/m 3 het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats is het gebruik van de resultaten van de EncroChat hack strijdig met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), omdat het bewijsmateriaal niet kan worden getoetst op betrouwbaarheid en integriteit en de verdediging voor die onmogelijkheid onvoldoende is gecompenseerd, zodat die onderzoeksresultaten moeten worden uitgesloten van het bewijs.
In de tweede plaats dient bewijsuitsluiting te volgen omdat niet is voldaan aan de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden voor het gebruik van de berichten. Uit de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 25 februari 2021 blijkt immers niet dat toestemming is verleend voor gebruik van data in het onderhavige onderzoek Wurzbach. Ook al zou de rechtbank menen dat die toestemming wel is verleend, dan geldt dat de rechter-commissaris niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat de chats vallen binnen het bereik van artikel 126uba en 126o Sv.
Als gevolg van de bepleitte bewijsuitsluiting dient vrijspraak te volgen voor de feiten 1 tot en met 3, aldus de raadsvrouw.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de EncroChat berichten wel als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezenverklaard. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, nu geen sprake is geweest van 'onderhandelen' in de zin van de Wet Wapens en Munitie en het gaat om incidentele gevallen die niet als wapenmakelaardij zijn te bestempelen. Ook valt uit de betreffende chats niet af te leiden dat het gaat over ‘echte’ wapens. Ten aanzien van 2 subsidiair is eveneens vrijspraak bepleit, nu uit de chats niet blijkt dat de gebruiker van het account ' [naam 2] ' daadwerkelijk wapens ‘voorhanden’ heeft gehad.
Ook ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, nu zij stelt dat het bewijs ontbreekt dat het in de chats over middelen van lijst I van de Opiumwet gaat of dat de gebruiker grondstoffen en/of chemicaliën voorhanden heeft gehad, terwijl het enkele voorhanden hebben van een PGP telefoon onvoldoende is voor het bewijs van dit feit.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat enerzijds door het Openbaar Ministerie gedane uitgaven en gemaakte kosten ten onrechte aan de verdachte worden toegeschreven en anderzijds dat de contante uitgaven die de verdachte wel heeft gedaan niet van misdrijf afkomstig zijn en verklaarbaar zijn uit zijn reguliere inkomen. Daarom zou ook vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit moeten volgen. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat de tenlastelegging onder 4 partieel nietig moet worden verklaard voor zover deze door het gebruik van de woorden “onder andere” ziet op andere activiteiten dan de betalingen aan de in feit 4 genoemde bedrijven of de aankopen van de in feit 4 genoemde goederen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Verweren strekkende tot bewijsuitsluiting
Betrouwbaarheid EncroChat berichten
Bij de beantwoording van betrouwbaarheid van de EncroChat berichten neemt de rechtbank als uitgangspunt de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913, waar in rechtsoverweging 6.6 het volgende wordt overwogen:
Waar het gaat om de betrouwbaarheid van onderzoeksresultaten die voor het bewijs worden gebruikt, geldt dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar acht. Er kan grond voor bewijsuitsluiting bestaan als zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. Hierbij maakt het in beginsel geen verschil of die onderzoeksresultaten zijn verkregen onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten dan wel in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Dat doet echter niet eraan af dat de rechter in de strafzaak tot uitgangspunt mag nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken. Deze plicht tot het onderzoeken van de betrouwbaarheid van de resultaten hangt samen met het op grond van artikel 6 EVRM aan de verdachte toekomende recht om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van het bewijs te betwisten en zich tegen het gebruik ervan te verzetten.
Door de verdediging is aangevoerd dat het bewijsmateriaal, te weten de EncroChat data, niet kan worden getoetst op betrouwbaarheid en integriteit en de verdediging voor die onmogelijkheid onvoldoende is gecompenseerd, zodat het gebruik ervan in strijd is met het bepaalde in artikel 6 EVRM. De rechtbank overweegt dat de onderzoeksresultaten zijn verkregen door onderzoek van de Franse autoriteiten. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er in beginsel van worden uitgegaan dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd waarom de verdediging, ondanks de rapportages in het dossier (NFI rapport “onderzoek naar volledigheid en correctheid van EncroChat berichten verzameld met een technisch hulpmiddel” en NFI rapport “sporenbeschrijving van EncroChat uit de 26Lemont gegevens in [naam 1] ”) de betrouwbaarheid en integriteit van de EncroChat data betwist, zoals de rechtbank ook op de regiezitting van 15 september 2022 heeft overwogen. De verdediging heeft geen concreet verzoek gedaan of concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven aan de betrouwbaarheid en integriteit te twijfelen. Dat in het dossier berichten dubbel voorkomen en zijn voorzien van (zeer beperkte) afwijkende tijdstippen, maakt dit niet anders. De verdediging heeft onvoldoende concreet gemaakt waarom daarmee, in afwijking van de conclusies in de NFI rapportages, de betrouwbaarheid van de inhoud van de berichten onder druk komt te staan. Nu naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen concrete aanwijzingen bestaan dat de EncroChat data onbetrouwbaar zou zijn, kan van de betrouwbaarheid worden uitgegaan.
Toestemming rechter-commissaris
Ten aanzien van de door de rechter-commissaris gegeven toestemming voor het gebruik van de EncroChat data in onderhavig onderzoek overweegt de rechtbank als volgt.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat uit de in het dossier opgenomen citaten van de brief van de rechter-commissaris van 25 februari 2021 niet blijkt dat de rechter-commissaris toestemming heeft verleend voor het gebruik van EncroChat data in onderhavig onderzoek. Het citaat van de brief begint met “
onderstaand verzoek heb ik beoordeeld”, waarna wordt overwogen dat de toestemming
nietwordt verleend in drie onderzoeken die zijn aangeduid met “xxx” en dat de toestemming voor de overige onderzoeken wel wordt verleend. De verdediging meent dat uit de brief niet volgt dat in onderhavig onderzoek toestemming is verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het citaat van de brief van de rechter-commissaris in samenhang bezien met het verzoek aan de rechter-commissaris (pagina’s 3 en 4 van het proces-verbaal “verantwoording proces aanmelding en toewijzing tot verstrekking informatie aan onderzoeken en hetgeen specifiek is bevonden betreffende onderzoek Wurzbach”) dat er in onderhavig onderzoek wel toestemming is verleend door de rechter-commissaris. In het verzoek aan en de beslissing van de rechter-commissaris staat uitdrukkelijk vermeld dat de persoonsgegevens en onderzoeksnamen met daaraan gerelateerde informatie,
met uitzondering van onderzoek CAT018(de rechtbank begrijpt: onderhavig onderzoek)
,zijn vervangen door “xxx”. Onderhavig onderzoek wordt dus uitdrukkelijk
nietaangeduid met “xxx”. Dit betekent dat de rechtbank uit voornoemd proces-verbaal afleidt dat voor onderhavig onderzoek door de rechter-commissaris toestemming is verleend voor het gebruik van de EncroChat data.
De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat de rechter-commissaris niet in redelijkheid tot toestemming voor verstrekking van de berichten aan onderhavig onderzoek heeft kunnen komen, omdat er geen sprake was van feiten gepleegd in georganiseerd verband of van feiten die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren zoals bedoeld in artikel 126o Sv. De rechtbank overweegt dat in het verzoek aan de rechter-commissaris was vermeld dat onderhavig onderzoek ziet op, kort gezegd, wapen- en drugshandel, al dan niet in georganiseerd verband. Onder meer was vermeld dat ‘ [naam 2] ’ bezig zou zijn met het opzetten van transport van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk, op zoek was naar een transport naar Spanje en hij mensen organiseert om 300 stuks handel aan te pakken vanaf en kolenboot in IJmuiden. Gelet op deze door het Openbaar Ministerie aan de rechter-commissaris verstrekte informatie, heeft de rechter-commissaris ook overigens in redelijkheid tot toestemming kunnen komen.
Conclusie
De verweren strekkende tot bewijsuitsluiting worden, gelet op het voorgaande, verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de EncroChat berichten als bewijsmateriaal kunnen worden gebruikt.
3.3.2
Vrijspraak feit 3De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 3 ten laste gelegde plegen van, kort gezegd, voorbereidingshandelingen voor de productie van en handel in MDMA en amfetamine, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsvrouw is bepleit, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Daarnaast is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het dossier evenmin wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 3 ten laste gelegde plegen van, kort gezegd, voorbereidingshandelingen ten aanzien van cocaïne. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het dossier bevat verschillende chatgesprekken tussen de verdachte en andere EncroChat gebruikers waarin wordt gesproken over “blokken”. De rechtbank is van oordeel dat uit de chats niet blijkt over welke (hard)drugs wordt gesproken en dat niet op basis van de inhoud en/of context van de gesprekken, ook met inachtneming van de overige stukken in het dossier, buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de gesprekken over cocaïne of een andere harddrug gaan. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat met “blokken” ook blokken hasj, een softdrug, zou kunnen worden bedoeld, zoals eveneens blijkt uit het dossier. Hetzelfde geldt voor gesprekken over het uithalen van “handel” van een kolenboot in IJmuiden. Uit het dossier blijkt onvoldoende wat de herkomst is van de boot. Ook bevat het dossier onvoldoende concrete informatie om aan te nemen dat deze boot harddrugs zou vervoeren (en evenmin welke harddrugs dit dan zou betreffen).
Dit betekent dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht wat de verdachte onder 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan integraal moet worden vrijgesproken.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Bewijsoverweging ten aanzien van de gebruiker van Encrohat account ‘ [naam 2] ’
Het bewijs van de feiten 1 en 2 primair bestaat uit onderschepte en vervolgens ontsleutelde Encrochat berichten. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periodes de gebruiker was van het EncroChat account [naam 2] . Hierbij neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
EncroChat gebruiker [naam 3] vraagt op 31 maart 2020 aan [naam 2] hoeveel blokken er in diens auto “met plekje” passen. [naam 2] stuurt als bericht terug dat er zeker 15-20 blokken in passen. Op de vraag welk model het is, antwoordt hij dat het een 500x is uit 2015. [naam 3] vraagt hoeveel [naam 2] ervoor wil hebben of dat hij hem wil houden. [naam 2] antwoordt dat hij “van mama” is, maar dat hij gaat vragen of zij een andere wil. Uit een RDW-bevraging blijkt dat de moeder van de verdachte op dat moment een Fiat type 500x op haar naam had staan.
Op 10 april 2020 stuurt [naam 2] een bericht aan Encrochat gebruiker [naam 4], waarin hij vraagt of het dinsdag kan, omdat hij “met Pasen zit” en “mama jarig is”. Uit een bevraging van de Gemeentelijke Basisadministratie blijkt dat de moeder van de verdachte op 12 april 1958 is geboren. In 2020 viel Eerste Paasdag op 12 april.
Verder blijkt uit de chatberichten in het dossier dat [naam 2] door enkele contacten “rooie”, “zanger” en “jantje” wordt genoemd. Dit laatste komt overeen met verdachtes roepnaam, daarnaast is duidelijk dat de zanger is. De rechtbank heeft kunnen vaststellen dat de verdachte oranje/bruin haar heeft.
De hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte in de genoemde periode de gebruiker is geweest van EncroChat account [naam 2] .
3.3.5
Overweging ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft gesteld dat, indien de rechtbank van oordeel is dat het account [naam 2] aan de verdachte kan worden toegeschreven, er tot een bewezenverklaring kan worden gekomen voor feit 1. Uitgaande van het feit dat de verdachte de gebruiker is van dit account, komt ook de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wat hem in feit 1 is tenlastegelegd.
3.3.6
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 primair (wapenmakelaardij)
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het bewijs van feit 2 primair aangevoerd dat op grond van de chatgesprekken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is van onderhandelen als bedoeld in artikel 9 van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) en voorts dat niet kan worden vastgesteld dat er over echte wapens wordt gesproken.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in de periode van 29 maart 2020 tot 2 juni 2020 zonder erkenning heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop of levering van wapens en munitie. Uit chatberichten met de gebruikers van EncroChat accounts [naam 5], [naam 6] en [naam 7] blijkt dat de verdachte met deze contacten onderhandelde over vuurwapens van categorie III (en munitie), respectievelijk over een .357 Magnum revolver, een Glock 26 en een Glock 26 met dubbele houders en twee dozen patronen. Uit de chatberichten leidt de rechtbank af dat de verdachte deze wapens en munitie aanbiedt, afspraken maakt over de prijzen en met sommigen ook afspraken maakt over de levering. De rechtbank is van oordeel dat er hiermee sprake is van onderhandelen als bedoeld in artikel 9 lid 1 WWM. Alleen al het onderhandelen over de aankoop of verkoop van vuurwapens leidt tot een strafbare gedraging Voor bewezenverklaring van onderhandelen is niet vereist dat de onderhandelingen in een zodanige fase komen dat er concrete afspraken worden gemaakt, of dat zelfs een transactie wordt gesloten. Evenmin hoeft bewezen te worden dat de verdachte de wapens ook daadwerkelijk in zijn bezit heeft gehad en of de verdachte er daadwerkelijk geld aan heeft verdiend. Ook als een transactie uiteindelijk niet is doorgegaan, laat dat onverlet dat de verdachte de onderhandelingen over die transactie heeft gevoerd en in die zin dus als wapenmakelaar heeft opgetreden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft nog naar voren gebracht dat met “clok 26”, zoals in een bericht van [naam 2] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) aan [naam 6] staat, mogelijk “klok” wordt bedoeld, een horloge dus, waarbij de aanduiding “26” betrekking zou kunnen hebben op de maat. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de andere chatgesprekken, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat wordt gesproken over een wapen. De prijzen die in de chats worden genoemd, zijn gangbaar voor de genoemde wapens en munitie. Dit brengt ook mee dat het niet aannemelijk is dat de onderhandelingen over nepwapens zouden gaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het, zonder erkenning, onderhandelen in wapens en munitie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het in dit geval gaat om meerdere gesprekken waarin met meerdere afnemers onderhandeld wordt over wapens (en munitie). Met de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het gaat om een dusdanig aantal contacten dat er daardoor sprake zou zijn van een beroep of gewoonte. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
3.3.7
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 (witwassen)
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen en de andere met de verdenking van witwassen in verband gebrachte goederen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat ook wist.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd voor een criminele herkomst van alle in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en goederen. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, als de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Als op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden en voorwerpen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de voorwerpen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden of voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode verschillende contante betalingen gedaan. Deze betalingen hebben enerzijds betrekking op de afbouw en inrichting van de woning van de verdachte, het leasen van auto’s en het doopfeest van zijn dochter. Anderzijds zien de betalingen op (luxe)goederen die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en inbeslaggenomen, zoals dure tassen, kleding, schoenen en sieraden.
Er is onderzoek gedaan naar het (contante) vermogen van de verdachte en zijn partner. Hieruit blijkt dat er een onverklaarbaar verschil is tussen de gedane contante betalingen en het uit legale inkomsten afkomstige beschikbare contante vermogen. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat de geldbedragen (mede) van enig misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring van de verdachte
Gelet op het vermoeden van witwassen mag vervolgens van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en voorwerpen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
De verdachte heeft zich tijdens de eerste politieverhoren op zijn zwijgrecht beroepen. Ongeveer een jaar nadat hij voor het eerst door de politie is verhoord, heeft hij een verklaring afgelegd. De verdachte heeft toen verklaard dat meerdere gedane uitgaven en gemaakte kosten aan anderen dan aan hem moeten worden toegeschreven, en dat de contante uitgaven die hij wel heeft gedaan, niet van misdrijf afkomstig zijn en verklaarbaar zijn uit zijn vermogen. Hij heeft verschillende posten betwist en zijn kasboek overgelegd ter onderbouwing.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsvrouw is bepleit, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) het witwassen van een of meerdere voertuigen, zodat zij de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel zal vrijspreken.
Met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde (contante) geldbedragen overweegt de rechtbank als volgt.
Naar de verklaring van de verdachte is nader onderzoek gedaan. Er zijn verschillende getuigen gehoord. Sommigen hebben verklaard dat zij een deel van de kosten hebben betaald aan het autoleasebedrijf, anderen dat zij, zonder dat zij hiervoor zijn betaald, een bijdrage hebben geleverd aan de verbouw van de woning van de verdachte. Daarnaast zijn de vader en (ex)schoonvader van de verdachte als getuige gehoord. Zij hebben verklaard dat zij contante schenkingen aan de verdachte (en zijn partner) hebben gedaan.
De rechtbank acht het niet hoogst onaannemelijk dat de verdachte geldbedragen heeft ontvangen van zijn ouders ten behoeve van de inrichting van zijn woonwagen en kleding en van zijn schoonouders ter gelegenheid van het huwelijk. Ook acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de verdachte een deel van de inrichtingswerkzaamheden van zijn woonwagen in eigen beheer heeft laten uitvoeren, zodat de kosten daarvan lager zijn dan weergegeven in het financieel rapport. In zoverre is de uitleg van de verdachte voldoende concreet en verifieerbaar gebleken.
Die uitleg kan echter maar voor een beperkt deel een verklaring bieden voor het vastgestelde aanzienlijke bedrag aan contante uitgaven. Naar het oordeel van de rechtbank resteert er een substantieel geldbedrag aan contante uitgaven waar geen enkele logische verklaring voor denkbaar is.
De rechtbank neemt voor de bepaling van de hoogte van het witgewassen bedrag als uitgangspunt het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’ in dossier F, pagina 1739 e.v. en bijlage 1 daarbij op p. 1752, met als aanvulling het aanvullend proces-verbaal d.d. 22 februari 2023 (“dubbeltelling en verklaring”, opgemaakt door verbalisant ‘G O. 040023 98040023’).
Daarin is beschreven dat de verdachte in de tenlastegelegde periode contante uitgaven heeft verricht die niet te verklaren zijn door zijn legale inkomen, t.w. een bedrag van € 405.116,31.
De rechtbank heeft daarbij de volgende bedragen opgeteld bij de legale inkomsten:
  • Gift schoonouders: € 25.000,00
  • Gift ouders: € 10.000,00
  • Bijdrage kleding (1/2): € 3.176,00
TOTAAL: € 38.176,00
De rechtbank acht verder aannemelijk dat de uitgaven voor wat betreft de bouwkosten van de woonwagen niet hebben bedragen de door de deskundige berekende € 282.803,00, maar dienen te worden gecorrigeerd tot een bedrag van in totaal ongeveer € 200.000,00, gelet op het volgende.
Door een bouwkostendeskundige is een raming van de totale kosten gemaakt en een rapport opgesteld. Anders dan de verdediging, twijfelt de rechtbank niet aan de deskundigheid van de bouwkostendeskundige. De deskundige heeft verklaard dat hij met enige regelmaat woonwagens beoordeelt en zijn bevindingen zijn naar het oordeel van de rechtbank concludent en voldoende onderbouwd. De verdediging heeft geen rapport van een andere deskundige ingebracht dat de rechtbank tot een ander oordeel zou kunnen brengen. Ook overigens heeft de verdediging de deskundigheid van de bouwkostendeskundige onvoldoende gemotiveerd betwist.
De bouwkostendeskundige schat de totale (ver)bouwkosten op € 282.803. In dit bedrag zijn kosten van de keuken en het marmer van de badkamer meegenomen. De veroordeelde heeft verklaard dat de keuken en het marmer van de badkamer door zijn vader zijn betaald. De rechtbank acht dit, mede gelet op de verklaring die de vader van de veroordeelde bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, aannemelijk.
De bouwkostendeskundige is in zijn raming ervan uitgegaan dat de (ver)bouw door een professionele partij is gerealiseerd tegen een marktconforme prijs, De veroordeelde heeft verklaard dat de (ver)bouw van de woonwagen voor een groot deel in eigen beheer is gedaan. Dit acht de rechtbank ook aannemelijk geworden. Uit het dossier blijkt niet dat de veroordeelde een aannemer in arm heeft genomen die de bouw heeft uitgevoerd. Ook zijn de getuigen [naam 8] en [naam 9] door de rechter-commissaris gehoord en hebben zij verklaard dat zij hebben geholpen bij de plafond- en vloerafwerking zonder hiervoor kosten in rekening te brengen.
De rechtbank houdt bij de berekening rekening met de genoemde betalingen door de vader van de veroordeelde en met de werkzaamheden van de getuigen [naam 8] en [naam 9]. Gebruikmakend van haar bevoegdheid tot schatten stelt zij de bouwkosten die de veroordeelde heeft moeten betalen gelet daarop vast op € 200.000,-. Dit resulteert derhalve in een vermindering van het door de verdachte uitgegeven geldbedrag met € 82.803,00.
De rechtbank concludeert dat de verdachte in de tenlastegelegde periode een bedrag van 405.116,31 -/- 38.176,00 -/- 82.803,00 =
€ 284.137,31contant heeft uitgegeven, terwijl daartegenover geen legale inkomstenbron valt aan te wijzen. Dit bedrag vormt het onverklaarbare gedeelte van de door de verdachte verrichte contante uitgaven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat de geldbedragen waarmee de verdachte deze uitgaven heeft gedaan, van enig misdrijf afkomstig zijn. Deze uit misdrijf afkomstige geldbedragen zijn vermengd geraakt met het legale vermogen van de verdachte en zijn toenmalige partner. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van geldbedragen, die in ieder geval gedeeltelijk, (en middellijk) van enig misdrijf afkomstig zijn. Wel ziet de rechtbank, zoals bepleit door de raadsvrouw, aanleiding om niet uit te gaan van geldbedragen die bestemd waren voor uitgaven aan andere bedrijven en goederen dan die zijn genoemd in de tenlastelegging.
Gewoontewitwassen
Gelet op de periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de hoogte van de verschillende contante geldbedragen en de hoeveelheid handelingen die de verdachte heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij de periode van 26 maart 2020 tot 29 mei 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, stoffen en voorwerpen heeft te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt of voorhanden gehad, te weten
- grote hoeveelheden hennepplanten en cannabis en
- ruimten en gelden,
waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
Feit 2
Primair
hij in de periode van 29 maart 2020 tot 2 juni 2020 in Nederland, zonder erkenning heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop of levering van wapens en munitie van categorie II en/of III, immers heeft verdachte afspraken gemaakt over de aankoop en/of verkoop en/of vraagprijs en/of functie en/of beschikbaarheid van deze wapens en munitie (met Encrochat-account gebruikers [naam 5] en [naam 6] en [naam 7]);
Feit 4
hij in de periode van 1 januari 2015 tot 3 november 2021 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte geldbedragen bestemd voor contante uitgaven aan [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 5] en [bedrijfsnaam 7] en [bedrijfsnaam 6] en [bedrijfsnaam 8] en [bedrijfsnaam 9] en [bedrijfsnaam 10] en [bedrijfsnaam 11]) en geldbedragen bestemd voor contante uitgaven aan voorwerpen van de merken [naam 19] en [naam 10] en [naam 11] en [naam 12] en [naam 13] en [naam 14] en [naam 15] en [naam 16]) voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
medeplegen van stoffen en voorwerpen te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken en voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
Feit 2 primair
handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
Feit 4
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om aan de verdachte geen hogere straf op te leggen dan een gevangenisstraf voor de duur van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat daarmee niet kan worden volstaan, heeft de raadsvrouw verzocht daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf of eventueel een taakstraf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de bewezenverklaarde feiten
De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer twee maanden schuldig gemaakt aan het zonder erkenning onderhandelen over vuurwapens en munitie.
Zonder afbreuk te willen doen aan de ernst van de overige bewezenverklaarde feiten rekent de rechtbank de verdachte met name dit feit, en dan in het bijzonder het gemak waarmee hij de onderhandelingen heeft gevoerd, zwaar aan. De verdachte heeft hiermee een bijdrage geleverd aan het ongecontroleerd verspreiden van wapens binnen het criminele circuit. De illegale handel in vuurwapens dient met het oog op de veiligheid van personen en ter voorkoming van gevoelens van onveiligheid in de samenleving streng te worden bestraft. Dat vuurwapens een gevaar vormen voor de samenleving blijkt uit het feit dat er regelmatig vuurwapenincidenten plaatsvinden, steeds vaker met dodelijke afloop. De verdachte heeft zich hier kennelijk niet om bekommerd en zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte in een periode van ongeveer twee maanden samen met anderen voorbereidingshandelingen getroffen met betrekking tot de verkoop van grote hoeveelheden hennep. Handel in hennep is verboden, omdat het gebruik van verdovende middelen de gezondheid van personen schade toebrengt. De handel in verdovende middelen gaat bovendien gepaard met andere vormen van criminaliteit. De combinatie van het actief zijn in wapen- én drugshandel baart de rechtbank zorgen, gelet op het (wapen) geweld dat vaak samengaat met drugshandel.
De verdachte heeft zich ook nog schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van ongeveer € 280.000. Witwassen van crimineel geld vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, omdat de inkomsten uit misdrijven op deze manier aan het zicht van justitie worden onttrokken. Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank de omvang en de continuïteit van het witwassen mee.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 maart 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt van aanzienlijke duur. Mede gelet op de omstandigheid dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan gevorderd. De rechtbank zal de verdachte, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden opleggen. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten twaalf (12) maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte bij vonnis op te heffen.
De officier van justitie heeft zich tegen opheffing van de voorlopige hechtenis verzet, maar aangegeven dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wat hem betreft kan voortduren zolang het vonnis niet onherroepelijk is.
De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte onder voorwaarden geschorst met ingang van 11 mei 2022 tot aan de dag van de uitspraak in deze strafzaak. De verdachte heeft zich gedurende deze periode aan de schorsingsvoorwaarden gehouden, waaronder de voorwaarde dat hij niet met politie en justitie in aanraking zou komen. De rechtbank ziet, gelet daarop, en gelet op de overige omstandigheden in deze zaak onvoldoende aanleiding om de recidivegrond nog aan het gegeven bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag te leggen. Bij gebrek aan overige gronden zal de rechtbank dan ook het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Onder de verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven, te weten:
1. STK Armband (Omschrijving: 1312241, goudkleurig, merk: [naam 10])
2 6990 EUR (ibg 03-11-2021)
3 1 STK Armband (Omschrijving: 1312274, [naam 12])
4 1 STK Tas 70 (Omschrijving: 1312276, Blauw, merk: [naam 16])
5 1 STK Fototoestel 20 (Omschrijving: 1312279, [naam 17])
6 1 PR Oorbel (Omschrijving: 1312280, rose goud, merk: [naam 10])
7 1 STK Tas 2150 (Omschrijving: 1312281, Grijs, merk: [naam 11])
8 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312284, zwart, merk: [naam 14])
9 1 STK Halsketting (Omschrijving: 1312292, 14krt Witgoud)
10 1 STK Beddegoed (Omschrijving: 1312293, oranje, merk: [naam 18])
11 2 STK Manchetknoop (Omschrijving: 1312296, wit/ goudkleurig, merk: [naam 19])
12 1 STK Jas (Omschrijving: 1312299, Rood, merk: [naam 20])
13 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312300, nude, merk: [naam 15])
14 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312307, Rood, merk: [naam 11])
15 2 FLS Champagne (Omschrijving: 1312310, [naam 21])
16 1 STK Tas (Omschrijving: G1312315, [naam 19])
17 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312324, roze, merk: [naam 12])
18 1 STK Tas 2 (Omschrijving: 1312327, groen lak, merk: [naam 19])
19 1 STK Tas (Omschrijving: 1312370, nude/roze, merk: [naam 14])
20 1 STK Zonnebril (Omschrijving: 1312340, [naam 13])
21 1 STK Koffer (Omschrijving: 1312353, Bruin, merk: [naam 12])
22 1 STK Tas (Omschrijving: 1312368, [naam 19])
23 1 STK Tas (Omschrijving: 1312374, Wit, merk: [naam 19])
24 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312378, nude/ roze, merk: [naam 14])
25 1 STK Riem (Omschrijving: 1312389, wit, merk: [naam 19], chassisnr: Hoort bij VW 23!!)
26 1 STK Hoed (Omschrijving: 1312390, [naam 19])
27 1 STK Zonnebril (Omschrijving: 1312392, goudkleurig, merk: [naam 12])
28 1 STK Tas (Omschrijving: 1312393, zwart, merk: [naam 11])
29 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312395, Elisabetha [naam 16])
30 1 STK Tas (Omschrijving: 1312396, Goudkleurig, merk: [naam 19])
31 1 STK Tas (Omschrijving: [naam 12])
32 1 STK Schoenen (Omschrijving: 1312400, nude/beige, merk: [naam 22])
33 1 STK Diadeem (Omschrijving: 1312404, wit, merk: E. [naam 16])
34 1 STK Schoenen (Omschrijving: 1312403, [naam 11])
35 1 STK Tas (Omschrijving: 1312408, [naam 11])
36 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312371, [naam 14])
37 1 STK Armband (Omschrijving: 1312326, [naam 23]).
De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwerpen in deze strafzaak terug te geven aan de verdachte, omdat hij ook opdracht heeft gegeven op deze voorwerpen conservatoir beslag te leggen en er nu conservatoir beslag op de voorwerpen ligt.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de verdachte, zoals is gevorderd door de officier van justitie. Nu er, naast strafvorderlijk beslag, ook conservatoir beslag rust op de goederen en de beslissing van de rechtbank dat conservatoire beslag niet raakt, verstaat de rechtbank dat de goederen in dat (conservatoire) kader zullen worden afgewikkeld en niet daadwerkelijk zullen worden geretourneerd aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
11a van de Opiumwet;
9, 55 van de Wet wapens en munitie;
14a, 14b, 14c, 47, 57, 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 primair en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zesendertig (36) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
twaalf (12) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende onder artikel 94 Sv beslagen goederen:
1. STK Armband (Omschrijving: 1312241, goudkleurig, merk: [naam 10])
2 6990 EUR (ibg 03-11-2021)
3 1 STK Armband (Omschrijving: 1312274, [naam 12])
4 1 STK Tas 70 (Omschrijving: 1312276, Blauw, merk: [naam 16])
5 1 STK Fototoestel 20 (Omschrijving: 1312279, [naam 17])
6 1 PR Oorbel (Omschrijving: 1312280, rose goud, merk: [naam 10])
7 1 STK Tas 2150 (Omschrijving: 1312281, Grijs, merk: [naam 11])
8 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312284, zwart, merk: [naam 14])
9 1 STK Halsketting (Omschrijving: 1312292, 14krt Witgoud)
10 1 STK Beddegoed (Omschrijving: 1312293, oranje, merk: [naam 18])
11 2 STK Manchetknoop (Omschrijving: 1312296, wit/ goudkleurig, merk: [naam 19])
12 1 STK Jas (Omschrijving: 1312299, Rood, merk: [naam 20])
13 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312300, nude, merk: [naam 15])
14 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312307, Rood, merk: [naam 11])
15 2 FLS Champagne (Omschrijving: 1312310, [naam 21])
16 1 STK Tas (Omschrijving: G1312315, [naam 19])
17 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312324, roze, merk: [naam 12])
18 1 STK Tas 2 (Omschrijving: 1312327, groen lak, merk: [naam 19])
19 1 STK Tas (Omschrijving: 1312370, nude/roze, merk: [naam 14])
20 1 STK Zonnebril (Omschrijving: 1312340, [naam 13])
21 1 STK Koffer (Omschrijving: 1312353, Bruin, merk: [naam 12])
22 1 STK Tas (Omschrijving: 1312368, [naam 19])
23 1 STK Tas (Omschrijving: 1312374, Wit, merk: [naam 19])
24 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312378, nude/ roze, merk: [naam 14])
25 1 STK Riem (Omschrijving: 1312389, wit, merk: [naam 19], chassisnr: Hoort bij VW 23!!)
26 1 STK Hoed (Omschrijving: 1312390, [naam 19])
27 1 STK Zonnebril (Omschrijving: 1312392, goudkleurig, merk: [naam 12])
28 1 STK Tas (Omschrijving: 1312393, zwart, merk: [naam 11])
29 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312395, Elisabetha [naam 16])
30 1 STK Tas (Omschrijving: 1312396, Goudkleurig, merk: [naam 19])
31 1 STK Tas (Omschrijving: [naam 12])
32 1 STK Schoenen (Omschrijving: 1312400, nude/beige, merk: [naam 22])
33 1 STK Diadeem (Omschrijving: 1312404, wit, merk: E. [naam 16])
34 1 STK Schoenen (Omschrijving: 1312403, [naam 11])
35 1 STK Tas (Omschrijving: 1312408, [naam 11])
36 1 PR Schoenen (Omschrijving: 1312371, [naam 14])
37 1 STK Armband (Omschrijving: 1312326, [naam 23])
Heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. I.M. Hendriks en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 mei 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
Feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 te Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten (telkens)
- grote hoeveelheden hennep(planten) en/of cannabis en/of
- verpakkingsmaterialen en/of
- vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
Feit 2
Primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 maart 2020 tot en met 2 juni 2020 te Hoorn, in ieder geval in Nederland, zonder erkenning (telkens) heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop of levering van wapens en/of munitie van categorie II en/of III, immers heeft verdachte (telkens)
- afbeeldingen van vuurwapens en onderdelen en munitie naar een of meer personen verzonden en/of (vervolgens)
- afspraken gemaakt over de aankoop en/of verkoop en/of vraagprijs en/of functie en/of beschikbaarheid van deze of andere wapens en/of onderdelen van deze wapens en/of munitie (met onder andere Encrochat-account gebruiker(s) [naam 5] en/of [naam 4] en/of [naam 6] en/of [naam 7]),
terwijl hij, verdachte daarvan een beroep of een gewoonte heeft gemaakt;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 2 juni 2020 te Hoorn, althans in Nederland, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld (te weten de handel in (vuur)wapens op grond van artikel 26 jo 55 WWM), opzettelijk één of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere wapen(s) en/of munitie van categorie II en/of III (te weten een vuurwapen van het merk Sig en/of Magnum en/of Glock 26 en/of 357. magnum en/of 6mm munitie als bedoeld in de artikelen 26 en 31 van de Wet Wapens en Munitie), bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 maart 2020 tot en met 1 juni 2020 te Hoorn, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
- cocaïne en/of amfetamine(olie) en/of MDMA(olie) te koop aangeboden en/of heeft bemiddeld bij de verkoop (aan [naam 5] en/of [naam 24]) en/of
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s):
- door met een of meerdere personen bekend als gebruiker(s) van encrochat-account(s) (te weten [naam 5] en/of [naam 24] en/of [naam 25] en/of [naam 3] en/of [naam 26] en/of [naam 27] en/of [naam 28]) berichten uit te wisselen en/of afspraken te maken over de verkoop en/of invoer en/of uitvoer en/of (verborgen) vervoer van cocaïne en/of andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- door met een of meerdere personen bekend als de gebruiker van encrochat-accounts (te weten [naam 5]) berichten uit te wisselen en/of afspraken te maken over het verkrijgen van grondstoffen voor en/of bijstand door verdachte bij vervaardigen van MDMA en/of amfetamine en/of andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
voorwerpen en/of stoffen voorhanden hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten, immers, hebben verdachte en/of zijn mededaders
- een of meerdere PGP telefoon(s) en/of
- diverse hoeveelheden grondstoffen en/of chemicaliën voorhanden gehad;
Feit 4
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 3 november 2021, te Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en) te weten
- een of meerdere geldbedrag(en) (oa bestemd voor contante uitgaven aan [bedrijfsnaam 1] en/of [bedrijfsnaam 2] en/of [bedrijfsnaam 3] en/of [bedrijfsnaam 5] en/of [bedrijfsnaam 7] en/of [bedrijfsnaam 6] en/of [bedrijfsnaam 8] en/of [bedrijfsnaam 9] en/of [bedrijfsnaam 10] en/of [bedrijfsnaam 11]) en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) (oa bestemd voor contante uitgaven aan voorwerpen van onder andere de merken [naam 19] en/of [naam 10] en/of [naam 11] en/of [naam 12] en/of [naam 13] en/of [naam 14] en/of [naam 15] en/of [naam 16]), en/of
- een of meerdere voertuigen
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde een) voorwerp(en), gebruik gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Bijlage II
De bewijsmiddelen (…)