In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in Haarlem, op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de vennootschap onder firma [bedrijfsnaam] V.O.F. De verdachte was beschuldigd van het verrichten van beveiligingswerkzaamheden zonder de vereiste vergunning op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De tenlastelegging betrof werkzaamheden die de verdachte op 15 september 2021 te Schiphol-Rijk zou hebben verricht, waarbij medewerkers van de verdachte betrokken waren bij het controleren van vrachtwagens en goederen.
De officier van justitie vorderde dat de tenlastelegging bewezen zou worden verklaard, stellende dat de werkzaamheden van de verdachte onder de definitie van beveiligingswerkzaamheden in de Wpbr vallen. De verdediging daarentegen betoogde dat de werkzaamheden niet gericht waren op beveiliging, maar op kwaliteitscontrole, en dat de medewerkers van de verdachte niet als beveiligers optraden.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De economische politierechter oordeelde dat de werkzaamheden van de verdachte niet kwalificeerden als beveiligingswerkzaamheden in de zin van de Wpbr. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden voornamelijk bestonden uit controle en kwaliteitsbewaking, en niet uit het bewaken van de veiligheid van goederen of personen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.