ECLI:NL:RBROT:2022:3199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/5751
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het tewerkstellen van beveiligingsmedewerkers zonder goedgekeurd uniform

Op 28 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, een particuliere beveiligingsorganisatie, in beroep ging tegen een bestuurlijke boete van € 2.000,00 opgelegd door de minister voor Rechtsbescherming. De boete was opgelegd omdat eiseres op 9 en 10 november 2020 twee beveiligingsmedewerkers had ingeleend die geen goedgekeurd uniform droegen, in strijd met de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de beveiligers, waaronder het begeleiden van een vrachtwagen, onder beveiligingswerkzaamheden vallen en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van spoed die het dragen van het juiste uniform zou rechtvaardigen. Eiseres had bovendien niet voldaan aan haar informatieplicht met betrekking tot de ingeleende medewerkers. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete in overeenstemming was met het beleid van de verweerder en evenredig was, gezien de ernst van de overtreding en de waarschuwingen die eiseres eerder had ontvangen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [vestigingsplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. A.L. de Gier).

Procesverloop

In het besluit van 1 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete van in totaal € 2.000,00 opgelegd vanwege het op 9 en 10 november 2020 tewerkstellen van twee beveiligingsmedewerkers zonder goedgekeurd uniform.
In het besluit van 26 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door een vervanger van haar gemachtigde, [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3]
.

Overwegingen

1.1
Aan eiseres is met ingang van 23 mei 2019 een vergunning verleend voor het in stand houden van een particuliere beveiligingsorganisatie als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Hierbij is aan de gemachtigde van eiseres toestemming verleend om daaraan leiding te geven.
1.2
Op 9 november 2020 hebben een adjudant-onderofficier van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en een hoofdagent van de politie-eenheid Noord-Holland (gezamenlijk: inspecteurs) een controle uitgevoerd. Omstreeks 21.00 uur zagen zij twee beveiligers die in een spijkerbroek en een trui waren gekleed met daarop het bedrijfslogo van de ‘R&A Beveiliging’ en het beveiligerslogo afgebeeld. Zij hebben beide beveiligers horen verklaren dat zij in opdracht van eiseres een transportbegeleiding uitvoerden.
1.3
Op 10 november 2020 hebben de inspecteurs een controle uitgevoerd. Omstreeks 20.30 uur kregen zij een melding van de surveillerende eenheid dat op het industrieterrein nabij Menzies Aviation een voertuig staande is gehouden waarin zich twee personen bevonden. Aangekomen op locatie zagen de inspecteurs een man die een jas met daarop een logo van ‘Risk Security’ en een spijkerbroek droeg en een vrouw die geen uniform droeg. De inspecteurs hoorden de man verklaren dat zij in opdracht van eiseres op een vrachtwagen met oplegger stonden te wachten om deze tijdens transport te beveiligen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder heeft hij eiseres terecht een boete van in totaal € 2.000,00 opgelegd, omdat de door eiseres op 9 en 10 november 2020 ingeleende en met beveiligings-werkzaamheden belaste personen geen goedgekeurde uniformen van eiseres droegen.
Heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eiseres op 9 en 10 november 2020 de regels over het dragen van een goedgekeurd uniform heeft overtreden?
3.1
Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte op basis van de Wpbr een boete heeft opgelegd, omdat de ingeleende beveiligingsmedewerkers op 9 en 10 november 2020 geen beveiligingswerkzaamheden uitvoerden maar slechts escorteerden of begeleidden.
3.2
De rechtbank ziet niet in waarom het begeleiden van een vrachtwagen met goederen, of - zoals eiseres op zitting heeft omschreven - ‘het achter een vrachtwagen aanrijden’, geen beveiligingswerk in de zin van de Wpbr is. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wpbr zijn beveiligingswerkzaamheden onder andere omschreven als het bewaken van de veiligheid van personen en goederen. Door in een auto een vrachtwagen met goederen te begeleiden, onderweg toezicht te houden op het transport en de politie te alarmeren als er onraad is, bewaken de beveiligingsmedewerkers de veiligheid van goederen gedurende transport. Dat deze medewerkers bij een eventueel incident niet zelf ingrijpen maar het alarmnummer bellen, maakt niet dat het begeleiden en in de gaten houden van het transport geen beveiligingswerkzaamheden zijn. Dit betekent dat bij de activiteiten in kwestie op 9 en 10 november 2020 de Wpbr met de daarin opgenomen uniformplicht op eiseres van toepassing was.
4.1
Eiseres ontkent niet dat de ingeleende beveiligingsmedewerkers op 9 november 2020 geen goedgekeurd uniform van haar organisatie droegen, maar voert aan dat er op dat moment door grote spoed sprake was van een situatie als bedoeld in onderdeel 7 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr) en dat zij de KMar daarover bij e-mailbericht van 9 november 2020, 16.04 uur, heeft geïnformeerd.
4.2
De rechtbank overweegt dat ingeleend personeel in principe het uniform van de inlenende beveiligingsorganisatie moeten dragen. Hierop is onder bepaalde omstandigheden een uitzondering mogelijk, bijvoorbeeld vanwege grote spoed bij het inlenen van personeel. Hiervoor is wel vereist dat de inlenende beveiligingsorganisatie de politie informeert over het feit dat personeel van een andere beveiligingsorganisatie wordt ingeleend, hoeveel personeelsleden het betreft en de manier waarop de verantwoordelijkheden tussen de in- en uitlenende beveiligingsorganisaties zijn georganiseerd. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 9, eerste lid, van de Wpbr, gelezen in samenhang met onderdeel 7 van de Bpbr.
4.3
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat de situatie op 9 november 2020 niet valt onder het begrip ‘spoed’ als bedoeld in onderdeel 7 van de Bpbr. Eiseres heeft de KMar op 9 november 2020 om 16.04 uur op de hoogte gebracht van de transportopdracht die zij op diezelfde dag om 19.00 uur zou uitvoeren en had dus voldoende tijd om aan het ingeleende personeel uniformen van haar eigen organisatie te verstrekken. Hierbij is van belang dat eiseres klaarblijkelijk al eerder dan 16.04 uur van de opdracht op de hoogte was, dat het voor haar een bekende en terugkomende opdracht betrof en dat zij alleen van ingeleend personeel gebruikmaakt en dus steeds aan ingeleende beveiligingsmedewerkers de eigen uniformen beschikbaar moet stellen. Verder heeft eiseres ook niet volledig voldaan aan haar informatieplicht, omdat uit het e-mailbericht van 9 november 2020 niet blijkt hoe de verantwoordelijkheden tussen de in- en uitlenende beveiligingsorganisaties zijn georganiseerd. Op 9 november 2020 gold voor eiseres dus de hoofdregel en hadden de ingeleende beveiligingsmedewerkers het goedgekeurde uniform van de organisatie van eiseres moeten dragen.
5.1
Eiseres ontkent niet dat de ingeleende beveiligingsmedewerkers op 10 november 2020 geen goedgekeurd uniform van haar organisatie droegen, maar voert aan dat KMar de beveiligingsmedewerkers op die dag onrechtmatig heeft staande gehouden omdat dit buiten het luchthaventerrein heeft plaatsgevonden en een militair van de KMar zich moet onthouden van optreden anders dan in het kader van de uitvoering van zijn politietaak. Eiseres verwijst hiervoor naar de artikelen 52 en 141 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 4, vierde lid, van de Politiewet 2012. Ook voert eiseres aan dat de beveiligings-medewerkers bij de controle niet met de hun opgedragen taken bezig waren en dat er was besloten om minder opvallend te begeleiden omdat in de ochtend van 10 november 2020 in Engeland een overval op een door eiseres begeleid transport had plaatsgevonden.
5.2
De rechtbank overweegt dat personen die met beveiligingswerkzaamheden zijn belast bij de uitvoering daarvan een goedgekeurd uniform moeten dragen. Dit is alleen anders als die personen uitsluitend binnen het gebouw van de beveiligingsorganisatie werkzaam zijn of er ontheffing is verleend. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wpbr.
5.3
Uit het ambtsbericht van 10 november 2020 blijkt dat de beveiligingsmedewerkers naar eigen zeggen op een industrieterrein op een vrachtwagen met oplegger stonden te wachten om deze tijdens het transport te beveiligen. Daarbij heeft eiseres op zitting verklaard dat zij de beveiligingsmedewerkers de opdracht had gegeven om buiten het luchthaventerrein op de vrachtwagen te wachten. De aanwezigheid van de beveiligingsmedewerkers op het industrieterrein was dus niet in privétijd maar in werktijd, was werkgerelateerd en zag op het beveiligen van goederen. Daarbij is alleen de omstandigheid dat er in het buitenland in de ochtend van 10 november 2020 een overval op een transport heeft plaatsgevonden, zonder gebleken relevante connectie met het in deze zaak relevante transport van eiseres, geen reden voor eiseres om zich in Nederland niet meer aan de uniformplicht uit de Wpbr te houden. Nu de beveiligingsmedewerkers zich niet in het gebouw van eiseres bevonden en er geen ontheffing was verleend, hadden de beveiligingsmedewerkers dus het goedgekeurde uniform van de organisatie van eiseres moeten dragen.
5.4
Anders dan eiseres aanvoert is er ook geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Uit het ambtsbericht van 4 december 2020 blijkt namelijk dat een adjudant-onderofficier van de KMar en een hoofdagent van de politie gezamenlijk de door eiseres ingeleende beveiligingsmedewerkers hebben bevraagd nadat zij aan hen de cautie hebben gegeven. Beiden zijn gelet op de artikelen 11 en 16 van de Wpbr belast met het toezicht op de naleving van de Wpbr en het doen van onderzoek naar een overtreding van regels gesteld bij of krachtens die wet. Voor zover de bevoegdheid van de KMar bij het toezichthouden op de naleving van de Wpbr al tot het luchthaventerrein is beperkt, is dit dan ook ondervangen door het feit dat de KMar en de politie op 10 november 2020 gezamenlijk hebben gehandeld. Daarnaast geldt dat ook al zou het bewijs in strafrechtelijke zin onrechtmatig zijn verkregen, dit niet betekent dat dit bewijs in een bestuursrechtelijke procedure niet zou zijn toegestaan. Er bestaat namelijk geen rechtsregel die ieder gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs verbiedt. In een bestuursrechtelijke procedure mag dergelijk bewijs worden gebruikt zolang het bewijs niet op een manier is verkregen die zo indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1758. Van dergelijk onbehoorlijk handelen is in de situatie van eiseres in zijn geheel geen sprake geweest.
6.1
Eiseres voert aan dat de coronamaatregelen over de inzet van beveiligers elders en het gebruik van legitimatiebewijzen uit de brief van 21 april 2020 van de minister van Justitie en Veiligheid (JenV) op 9 en 10 november 2020 van kracht waren. Daarbij heeft verweerder op bladzijde 5, alinea 3, van het primaire besluit vermeld dat hij al toestemming had gegeven en spreekt verweerder zich daarover in het bestreden besluit tegen.
6.2
De brief van de minister van JenV is voor de toetsing van het bestreden besluit echter niet van belang. Deze brief gaat namelijk over de inzet van particuliere beveiligers in het kader van ordelijke rijvorming en social distancing voor de ingang van winkels en het daarbij gebruiken van een hesje over het uniform, het niet opnieuw screenen van particuliere beveiligers bij inzet elders dan bij hun eigen werkgever en het van rechtswege verlengen van legitimatiepassen en toestemmingen. Verweerder heeft eiseres echter een boete opgelegd vanwege het tewerkstellen van beveiligingsmedewerkers zonder goedgekeurd uniform en de situatie betrof niet de inzet van beveiligingsmedewerkers bij winkels.
6.3
Ook de door eiseres aangehaalde passages uit het primaire besluit gaan niet over de uniformen maar over de toestemming om personen tewerk te stellen en het legitimatie-bewijs. Hierbij geeft verweerder ook aan dat hij gezien die extra coronamaatregelen ervan afziet om eiseres ook vanwege het ontbreken van die toestemming een boete op te leggen. Wat eiseres aanvoert in verband met de brief van 21 april 2020 van de minister van JenV kan dus niet afdoen aan het besluit een boete op te leggen wegens het niet dragen van een goedgekeurd uniform.
Heeft verweerder eiseres een evenredige sanctie opgelegd?
7.1
Eiseres voert aan dat zij naar eer en geweten een belangrijke bijdrage aan het veiligheidsdomein in Nederland wil leveren. Hierdoor is het volgens haar niet te bevatten dat zij tijdens de coronacrisis en zonder waarschuwing een bestuurlijke boete van
€ 2.000,00 krijgt opgelegd, terwijl de beveiligingsbranche het al moeilijk genoeg heeft.
7.2
Verweerder hanteert bij het sanctioneren van overtredingen van de Wpbr het beleid dat er drie bestuurlijke sancties uitvoerbaar zijn, namelijk het geven van een waarschuwing, het opleggen van een bestuurlijke boete en het intrekken van de vergunning. De waarschuwing wordt bij zeer lichte overtredingen proportioneel en effectief geacht. Wordt de waarschuwing niet effectief geacht, dan volgt een bestuurlijke boete. Een boete wordt voor elke overtreding apart opgelegd. Het overtreden van de plicht om een goedgekeurd uniform te dragen wordt als een zware overtreding gezien, omdat het om een regel gaat waarvan de overtreding daarvan de grootste maatschappelijke risico’s met zich brengt doordat de belangen van burgers direct worden geraakt. Voor de overtreding van deze plicht geldt daarom als uitgangspunt een boetebedrag van € 500,00 per overtreding. Dit boetebedrag kan onder bepaalde omstandigheden worden gematigd. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld in de omvang, en daarmee de draagkracht, van de betrokken organisatie worden gevonden. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 15, eerste lid, van de Wpbr en de onderdelen 11.1 en 11.2 van de Bpbr.
7.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn beleid over het sanctioneren van overtredingen van de Wpbr op juiste wijze heeft toegepast door eiseres voor tweemaal twee overtredingen van artikel 9, eerste lid, van het Wpbr een bestuurlijke boete van in totaal € 2.000,00 op te leggen.
7.4
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om de boete te matigen. Het dragen van het juiste uniform is namelijk van groot belang omdat het voor de burger en de politie duidelijk moet zijn welke particuliere beveiligingsorganisatie voor de (uitgevoerde) werkzaamheden verantwoordelijk is. De wil van eiseres om een bijdrage aan het veiligheidsdomein in Nederland te leveren is noemenswaardig, maar ontslaat haar niet van de plichten die uit de Wpbr voortvloeien, zoals de plicht om ingeleende beveiligingsmedewerkers een goedgekeurd uniform van haar eigen organisatie te laten dragen. Daarbij is eiseres net voor de gesanctioneerde feiten in een e-mailbericht van
4 november 2020 en, zo blijkt uit het ambtsbericht, daarvoor telefonisch nog extra op de uniformplicht gewezen. Zij was in zoverre dus gewaarschuwd. Verder heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt dat de boete voor haar organisatie tot een onevenredige uitkomst leidt. De algemene opmerking dat de beveiligingsbranche het door de coronacrisis moeilijk heeft, is daarvoor niet genoeg.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.