ECLI:NL:RBNHO:2024:6821

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
HAA 22/5362
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van maatregelen Ziektewet en beëindiging uitkering ex-werknemer

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 9 juli 2024, wordt het beroep van eiseres, een B.V., tegen het intrekken van een maatregel opgelegd aan haar ex-werknemer in het kader van de Ziektewet (ZW) beoordeeld. De ex-werknemer had zich op 12 november 2021 ziek gemeld en was eigen risicodrager voor de ZW-uitkering. Eiseres had verweerder verzocht om maatregelen op te leggen wegens het niet verschijnen van de ex-werknemer op afspraken met de bedrijfsarts. Verweerder had daarop een verlaging van de ZW-uitkering opgelegd, maar deze maatregelen werden later ingetrokken omdat de ex-werknemer niet verwijtbaar was voor zijn gedrag, gezien zijn psychische toestand. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding van het indienen van bezwaar door de ex-werknemer verschoonbaar was, en dat de maatregelen van verweerder terecht zijn herzien. Eiseres had geen recht op terugbetaling van griffierecht of proceskosten, en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Mouselli),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het intrekken van een aan [ex-werknemer] (ex-werknemer) in het kader van de Ziektewet (ZW) opgelegde maatregel en het ongedaan maken van de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 2 februari 2022.
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2022 heeft verweerder (op verzoek van eiseres) aan de ex-werknemer een maatregel opgelegd inhoudende verlaging van de ZW-uitkering met 10% over de periode van 9 december 2021 tot en met 8 februari 2022. Hiertegen heeft de ex-werknemer geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij afzonderlijk besluit van 27 januari 2022 heeft verweerder (op verzoek van eiseres) aan de ex-werknemer een maatregel opgelegd inhoudende verlaging van de ZW-uitkering met 50% over de periode van 19 januari 2022 tot en met 18 mei 2022.
1.4.
Bij besluit van 9 februari 2022 heeft verweerder de ZW-uitkering van de ex-werknemer (op verzoek van eiseres) per 2 februari 2022 beëindigd.
1.5.
Tegen deze besluiten heeft de ex-werknemer bij bezwaarschrift van 18 maart 2022 (door verweerder ontvangen op 30 maart 2022) bezwaar gemaakt.
1.6.
Met het bestreden besluit van 6 september 2022 op het bezwaar van de ex-werknemer heeft verweerder de maatregel van 50% verlaging en het besluit tot beëindiging van de ZW-uitkering ingetrokken als gevolg waarvan eiseres de ZW-uitkering (met terugwerkende kracht) weer moet uitbetalen.
1.7.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
1.9.
Ex-werknemer heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door eiseres van stukken die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft daarom, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bepaald dat uitsluitend de gemachtigde van eiseres kennis mag nemen van die stukken. Om dezelfde reden neemt de rechtbank in deze uitspraak de medische klachten van de ex-werknemer, en de daaraan gerelateerde stukken, in algemene bewoordingen op.

Totstandkoming van het besluit

Voorgeschiedenis
2.
2.1.
De ex-werknemer is in dienst geweest van eiseres. Op 12 november 2021 heeft hij zich ziek gemeld als gevolg van zijn psychische gesteldheid. Eiseres is eigen risicodrager en draagt zorg voor betaling van de uitkering op grond van de ZW.
2.2.
De ex-werknemer is op 23 november 2021 per mail uitgenodigd om op 9 december 2021 op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen. De ex-werknemer is niet verschenen. Per mail van 14 december 2021 is de ex-werknemer (opnieuw) uitgenodigd voor het spreekuur op 19 januari 2022. Op deze afspraak is de ex-werknemer ook niet verschenen. Eiseres heeft verweerder verzocht om in verband hiermee een maatregel op te leggen aan de ex-werknemer.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens aan de ex-werknemer bij afzonderlijke besluiten van 27 januari 2022 de volgende maatregelen opgelegd:
- verlaging van de ZW-uitkering van 9 december 2021 tot en met 8 februari 2022 met 10% wegens het zonder geldige reden niet verschijnen op de afspraak van 9 december 2021 bij de bedrijfsarts.
- verlaging van de ZW-uitkering van 19 januari 2022 tot en met 18 mei 2022 met 50% wegens het op 19 januari 2022 opnieuw niet op de afspraak verschijnen bij de bedrijfsarts.
2.4.
De ex-werknemer heeft vervolgens op 2 februari 2022 meerdere e-mails aan eiseres gestuurd met daarin onder meer dreigende uitlatingen.
2.5.
Op verzoek van eiseres heeft verweerder vervolgens bij besluit van 9 februari 2022 de ZW-uitkering van de ex-werknemer per 2 februari 2022 beëindigd. De ex-werknemer moet er alles aan doen om zo lang mogelijk loon van eiseres te krijgen. Dit heeft hij wegens het vertonen van herhaaldelijke bedreigingen en ongeoorloofd gedrag volgens verweerder niet gedaan.
Bezwaar ex-werknemer
3.
3.1.
Op 24 maart 2022 heeft een maatschappelijk werker bij Mondriaan GGZ een op 18 maart 2022 samen met de ex-werknemer opgesteld bezwaarschrift ingediend tegen het besluit tot opleggen van de maatregel van 50% verlaging van zijn ZW-uitkering en het besluit tot beëindiging van zijn ZW-uitkering. Desgevraagd is door de maatschappelijk werker toegelicht dat hij pas begin maart 2022, nadat de ex-werknemer bij hem in de instelling is gekomen, op de hoogte is geraakt van de besluiten. Er is zo snel mogelijk een bezwaarschrift opgesteld. Wegens quarantaine in verband met corona kon de maatschappelijk werker het bezwaarschrift echter niet eerder posten dan 24 maart 2022.
3.2.
Inhoudelijk heeft de ex-werknemer zich op het standpunt gesteld dat er bij hem sprake is van psychisch lijden. Dit heeft geleid tot een gedwongen klinische opname binnen Mondriaan GGZ, in Maastricht, middels een crisis maatregel op 5 februari 2022. Hij verblijft inmiddels middels een zorgmachtiging van 14 maart 2022 binnen de kliniek van Mondriaan. Als gevolg van zijn psychische gesteldheid heeft hij niet gereageerd op de oproepen van verweerder. Brieven heeft hij niet opengemaakt of heeft hij pas (te) laat gevonden. Hij is zijn woning ook kwijt geraakt. Hij hoopt dat er aanleiding is om de beslissing van de halvering van zijn ZW-uitkering en het stopzetten hiervan terug te draaien. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft hij de beschikking van de crisismaatregel van 5 februari 2022 en van de zorgmachtiging van 14 maart 2022 overgelegd.
Bestreden besluit
4.
4.1.
De medewerker bezwaar heeft na overleg met verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de termijnoverschrijding gelet op het bezwaar en daarbij behorende stukken en de verklaring van de maatschappelijk werker van 2 mei 2022 verschoonbaar is.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in de rapportage van
1 september 2022 geconcludeerd dat voor beide vermeende vergrijpen (het niet meewerken aan re-integratie door niet naar de bedrijfsarts te gaan en het handelen van de ex-werknemer wat naar algemene normen en waarden niet te tolereren valt) sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid op medische gronden. Dit volgt uit de omstandigheid dat sprake is geweest van een crisisopname na een beschikking van de burgemeester van 5 februari 2022 tot 8 februari 2022 en nadien een afgegeven zorgmachtiging voor 3 maanden vanaf 14 maart 2022.
4.3.
Verweerder heeft vervolgens, gelet op voornoemde conclusies, bij het bestreden besluit het bezwaar van de ex-werknemer ontvankelijk geacht en gegrond verklaard. Het besluit van 27 januari 2022 waarbij de ZW-uitkering is gehalveerd en het besluit van 9 februari 2022 waarbij de ZW-uitkering is beëindigd heeft verweerder ingetrokken. Onder het kopje
‘Hoe gaat het verder?’is vermeld dat eiseres vanaf 19 januari 2022 aan de ex-werknemer volledig de ZW-uitkering moet betalen. Eiseres heeft een afschrift van deze beslissing ontvangen. Hiertegen richt zich het beroep van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of het bestreden besluit stand kan houden.
6. Het beroep is ongegrond. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe tot dit oordeel gekomen is en welke gevolgen dit heeft.

Wat heeft verweerder besloten?

7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit volgens haar enkel op het terugdraaien van de verlaging van de ZW-uitkering met 50% en de beëindiging van de ZW-uitkering ziet. De aan de ex-werknemer opgelegde maatregel van 10% verlaging van de ZW-uitkering over de periode van 9 december 2021 tot en met 8 februari 2022 staat volgens haar in rechte vast nu dit geen onderdeel is geweest van het bezwaar. Onduidelijk is dan ook waarom zij geacht wordt de ZW-uitkering vanaf 19 januari 2022 volledig te moeten hervatten.
8. Zoals ter zitting door verweerder is bevestigd ziet het bestreden besluit alleen op het herroepen van de besluiten tot 50% verlaging van de ZW over de periode van 19 januari 2022 tot 18 mei 2022 en het besluit tot beëindiging van de ZW-uitkering per 2 februari 2022. De mededeling onder het kopje
‘Hoe gaat het verder?’waarin staat dat eiseres vanaf 19 januari 2022
volledigde ZW-uitkering moet betalen klopt dan ook niet. Immers de niet aangetaste maatregel van 10% verlaging van de ZW uitkering liep nog tot 8 februari 2022. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Indien eiseres door deze mededeling in het bestreden besluit hieraan onjuist uitvoering heeft gegeven en te veel aan ZW-uitkering heeft (na)betaald, kan zij, zoals ter zitting is besproken, contact opnemen met verweerder om een en ander recht te zetten.
Heeft verweerder het bezwaar van de ex-werknemer op goede gronden ontvankelijk geacht?
9.1.
Volgens eiseres had verweerder het bezwaar van de ex-werknemer niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het bezwaar gericht tegen het besluit van 27 januari 2022 is 20 dagen te laat ingediend. Het bezwaar gericht tegen het besluit van 9 februari 2022 is 7 dagen te laat ingediend.
Verweerder heeft geen (nader) onderzoek verricht naar de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Bij het bestreden besluit is hieraan geen overweging gewijd. De omstandigheden van de ex-werknemer gedurende de bezwaarperiode zijn volgens eiseres niet bekend. Ter zitting is er op gewezen dat de ex-werknemer bovendien kort voor de primaire besluiten nog werd bijgestaan door een advocaat. Hiernaar is ook geen onderzoek verricht. Ook de door de maatschappelijk werker gestelde omstandigheden zijn volgens eiseres niet beoordeeld.
Eiseres stelt verder dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
Begin maart 2022 was de nadien in beeld gekomen belangenbehartiger kennelijk al op de hoogte van de besluiten en er had dus (ook) toen al een bezwaarschrift ingediend kunnen worden. De belangenbehartiger heeft dit niet op tijd gedaan. Hij had volgens eiseres ook een collega kunnen vragen het bezwaarschrift op de post te doen. Gelet op de door verweerder op zijn website vermelde richtlijn is in dit geval geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding en moet het handelen van de belangenbehartiger voor rekening en risico van de ex-werknemer komen.
Volgens eiseres dient de ter zitting aan de orde gekomen uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, in dit geval niet te worden toegepast. Deze uitspraak bestond op het moment van indienen van het beroep (nog) niet. De zaak is vanwege de omstandigheid dat deze eerst bij de rechtbank Noord-Nederland aanhangig is gemaakt die vervolgens is doorverwezen naar de rechtbank Noord-Holland bovendien pas heel laat op zitting gepland. Daarbij komt dat verweerder deze jurisprudentie, gelet op de op zijn website gepubliceerde richtlijn, kennelijk ook niet toepast.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van de ex-werknemer in dit geval op goede gronden ontvankelijk heeft geacht en overweegt daartoe het volgende.
9.2.1.
Allereerst volgt uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die integraal onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, dat de ontvankelijkheid van het bezwaar wel degelijk is beoordeeld. Dat hiernaar geen onderzoek zou zijn verricht volgt de rechtbank dan ook niet.
9.2.2.
Niet in geschil is verder dat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is of niet.
9.2.3.
Deze vraag zal de rechtbank beantwoorden aan de hand van de in de uitspraak van het CBB van 30 januari 2024 genoemde versoepelde criteria.
Uit rechtsoverweging 6 van deze uitspraak volgt dat de uit deze uitspraak voortvloeiende versoepelingen onmiddellijke werking hebben. Dat betekent dat ze worden toegepast in alle zaken en in elk stadium van de behandeling, dus ook in zaken waarin het bestuursorgaan of een bestuursrechter in een eerdere fase van de procedure al een oordeel heeft gegeven over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding en tegen dat besluit of die uitspraak een rechtsmiddel is aangewend waarop nog niet is beslist.
De grond van eiseres dat deze uitspraak in dit geval niet moet worden toegepast volgt de rechtbank dan ook niet. Dat verweerder deze nieuwe lijn nog niet op zijn website heeft staan, maar daarop nog verwijst naar een oude richtlijn, maakt ook niet dat deze versoepelde criteria niet moeten worden toegepast.
9.2.4.
Op grond van voornoemde uitspraak moet beoordeeld worden of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift niet aan de indiener kan worden toegerekend. Daarvan is sprake als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, als deze is veroorzaakt door het handelen of nalaten van het bestuursorgaan en mogelijk ook als sprake is van een andere reden die tot die overschrijding heeft geleid. Bij bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen kan in de eerste plaats gedacht worden aan persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de indiener zelf, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten en de zorgtaken die daarmee gepaard gaan. In de tweede plaats valt te denken aan externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen.
Bij de beoordeling van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen wordt een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering gevolgd. Dit betekent dat alle omstandigheden in hun samenhang moeten worden bezien. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet de indiener minder snel worden tegengeworpen dat deze zaken had kunnen organiseren om termijnoverschrijding te voorkomen.
Als onderdeel van de contextuele benadering kan bij de vraag naar de toerekening aandacht worden besteed aan de hoedanigheid van de indiener, of de indiener zich heeft laten bijstaan door een rechtshulpverlener of andere derde, de omvang van de termijnoverschrijding, de partijconstellatie en de positie van het bestuursorgaan.
Als het gaat om het bewijs van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, bestaat aanleiding voor een minder strikte benadering dan uit vroegere rechtspraak volgt. Dit betekent onder meer dat aan de bewijsmiddelen en de daaraan te verbinden bewijskracht geen in de context van het geval onnodig hoge eisen mogen worden gesteld. [1]
Als de belanghebbende gedurende (een deel van) de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, blijft gelden dat diens handelen in beginsel voor risico van de indiener komt.
Als de belanghebbende gedurende (een deel van) de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een ander dan een professionele rechtshulpverlener, geldt eveneens dat het handelen van de bijstandsverlener in beginsel voor risico van de indiener komt. Bij het beoordelen van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden aan de zijde van de bijstandsverlener worden in deze situatie dezelfde criteria gehanteerd als in de op het individuele geval gerichte, contextuele benadering voor het handelen of nalaten van de betrokkene zelf en geldt dus niet de
– strengere – maatstaf voor een professionele rechtshulpverlener. [2]
9.2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de termijnoverschrijding, met inachtneming van voornoemde versoepelde criteria, op goede gronden verschoonbaar geacht. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt genoegzaam dat het de ex-werknemer niet kan worden verweten niet tijdig bezwaar te hebben gemaakt. Zijn gezondheidstoestand heeft er ten tijde van de besluitvorming en ook nadien toe geleid dat hij daartoe niet in staat was.
De ex-werknemer werd in die periode verder niet bijgestaan door een advocaat. Waarom er nog onderzoek zou moeten worden verricht naar een eerder door de ex-werknemer in het kader van een aan eiseres gedaan verzoek om loondoorbetaling ingeschakelde advocaat kan de rechtbank niet volgen.
Pas na de bezwaartermijn van het eerste besluit en aan het einde van de bezwaartermijn van het tweede besluit is de maatschappelijk werker, die de ex-werknemer destijds bijstond, op de hoogte geraakt van de primaire besluiten. Er is daarop vervolgens spoedig geacteerd door op 18 maart 2022, samen met de ex-werknemer, een bezwaarschrift op te stellen. De belangenbehartiger wilde ter bespoediging van de verzending het bezwaarschrift niet via de interne post van de instelling laten versturen, maar heeft het bezwaarschrift vergeten mee naar huis te nemen. Vervolgens kon hij deze, wegens quarantaine in verband met corona, niet eerder op de post doen dan 24 maart 2022.
Onder deze omstandigheden kan het ook de belangenbehartiger niet worden verweten dat het bezwaarschrift niet eerder dan 24 maart 2022 op de post is gedaan.
Het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift kan in dit geval dan ook niet aan de ex-werknemer worden toegerekend.
Is er aanleiding voor twijfel aan de conclusie dat er bij de ex-werknemer sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid op medische gronden?
10.
10.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek. De conclusies van verweerder voldoen verder niet aan de vereiste motivering. Volgens eiseres zijn de maatregelen terecht opgelegd en heeft verweerder deze ten onrechte teruggedraaid. Er zijn geen verschoonbare medische omstandigheden op grond waarvan de ex-weknemers gedragingen hem niet zouden kunnen worden verweten. Niet is onderbouwd dat van deze omstandigheden op 19 januari 2022 en 2 februari 2022 al sprake was. De klinische opname is van na die data. Er had onderzoek dienen te worden verricht naar de toestand van de ex-werknemer op 19 januari 2022 en 2 februari 2022 en naar de vraag of op die data (ook) sprake was van het ontbreken van realiteitszin. Of sprake was van een psychose en zo ja, hoe lang deze heeft geduurd en welk type dit dan was, is niet onderzocht en beantwoord. Waaruit de gestelde psychische decompensatie bestond en wat de mate hiervan was blijkt volgens eiseres nergens uit.
10.2.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn conclusies getrokken op basis van dossieronderzoek. Bij de beoordeling is de informatie die is verkregen van de werkgever en de verkregen toelichting van de maatschappelijk werker met daarbij de crisismaatregel van 5 februari 2022 en de beschikking van de zorgmachtiging afgegeven op 14 februari 2022 betrokken. Gevolgd kan worden dat van een spreekuur is afgezien gelet op de reeds beschikbare informatie en de moeilijke omstandigheden ten aanzien van de klinische behandeling van de ex-werknemer. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende informatie om tot een weloverwogen oordeel te kunnen komen. Van een onzorgvuldig onderzoek is dan ook geen sprake.
10.3.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd verder geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom sprake is van verschoonbare verwijtbaarheid voor de gesanctioneerde vergrijpen. Anders dan eiseres stelt volgt uit de beschikbare informatie genoegzaam dat sprake is geweest van verlies van realiteitszin als gevolg van psychisch functioneren. Gevolgd kan worden dat na de ziekmelding (op 12 november 2021) sprake is geweest van een escalerende psychische decompensatie met een crisisopname na beschikking van de burgemeester en een bij beschikking van de rechtbank opgelegde zorgmachtiging tot gevolg. De conclusie dat de ex-werknemer zowel op 19 januari 2022 en op 2 februari 2022 geen verwijt kan worden gemaakt van zijn gedragingen acht de rechtbank, gelet op de beschikbare gegevens, gerechtvaardigd.
10.4.
Verweerder heeft de aan de ex-werknemer opgelegde maatregelen bij het bestreden besluit dan ook terecht herzien.
Is er sprake van equality of arms?
11.
11.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een ongelijke procespositie. Daarmee is artikel 6 van het EVRM geschonden. Er is volgens haar geen dan wel onvoldoende ruimte geweest om de bevindingen van de verzekeringsarts te betwisten.
11.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals ook door eiseres ter zitting is verklaard heeft zij, middels het inschakelen van een gemachtigde, die inzage heeft gehad in het hele dossier, kunnen reageren op de medische rapporten. Van strijd met het beginsel van de equality of arms of anderszins strijd met artikel 6 van het EVRM is dan ook geen sprake. [3]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Dat betekent dat de besluiten tot het opleggen van een maatregel tot halvering van de ZW-uitkering en de beëindiging van de ZW-uitkering ingetrokken blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:935
2.Zie rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2 van de uitspraak van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2739