ECLI:NL:RBNHO:2024:6703

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
10963923 EJ VERZ 24-4
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de ondernemingsraad in het kader van instemmingsplicht bij invoering van een nieuw telefoonsysteem

In deze zaak heeft de oude ondernemingsraad (OR) van Albert Heijn e-Commerce verzocht om te verklaren dat het besluit tot invoering van een nieuw telefoonsysteem, Vonage, instemmingsplichtig is op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De kantonrechter heeft de OR echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat de OR per 1 mei 2024 is opgehouden te bestaan en nu een onderdeelcommissie is van de gemeenschappelijke ondernemingsraad (GemOR). De GemOR heeft de procesbevoegdheid, maar heeft aangegeven de procedure niet voort te willen zetten.

De procedure begon met een verzoekschrift van de OR op 29 februari 2024, gevolgd door een verweerschrift van Albert Heijn. Tijdens een zitting op 29 mei 2024 werd de GemOR als belanghebbende toegelaten. De kantonrechter oordeelde dat de OR geen bevoegdheid had om te procederen, aangezien deze niet meer als ondernemingsraad functioneert. De GemOR vertegenwoordigt nu de werknemers en heeft de bevoegdheid om te procederen.

De kantonrechter concludeerde dat de OR niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de bevoegdheid om te procederen is overgedragen aan de GemOR. De OR kan niet als opgehouden ondernemingsraad optreden in deze procedure, omdat de belangen van de werknemers nu door de GemOR worden behartigd. De beslissing houdt in dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, ook al krijgt de OR ongelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./repnr.: 10963923 EJ VERZ 24-4 MR
Uitspraakdatum: 26 juni 2024
Beschikking van de kantonrechter op grond van artikel 36 van de Wet op de ondernemingsraden in de zaak van:
de Ondernemingsraad Albert Heijn e-Commerce
gevestigd te Zaandam
verzoekende partij
verder te noemen: de OR
gemachtigden: mr. M.W.A.M. van Kempen en mr. F.E.W. Staubach
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Albert Heijn Online B.V.
gevestigd te Zaandam
verwerende partij
verder te noemen: Albert Heijn
gemachtigden: mr. J.M. van Slooten en mr. S.H.J. Hogendoorn
en
de Gezamenlijke Ondernemingsraad Albert Heijn Online B.V.
in rechte vertegenwoordigd door zijn vicevoorzitter [vicevoorzitter]
gevestigd te Zaandam
belanghebbende partij
verder te noemen: de GemOR
gemachtigde: mr. C. Nekeman
De zaak in het kort
De oude ondernemingsraad (OR) van een online supermarkt verzoekt voor recht te verklaren dat het besluit tot invoering van een nieuw telefoonsysteem instemmingsplichtig is op grond van de Wet op de ondernemingsraden. De OR wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Er is inmiddels een gemeenschappelijke ondernemingsraad (GemOR) ingesteld. De OR is daardoor opgehouden te bestaan en vormt nu een onderdeelcommissie van de GemOR. Als zodanig is hij niet bevoegd om te procederen. De GemOR heeft de procesbevoegdheid, maar hij wenst de procedure niet voort te zetten.

1.Het procesverloop

1.1.
De OR heeft op 29 februari 2024 een verzoekschrift ingediend. Albert Heijn heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 28 mei 2024 heeft de GemOR de kantonrechter verzocht hem toe te laten als verwerende of belanghebbende partij.
1.3.
Op 29 mei 2024 heeft een zitting plaatsgevonden waar alle partijen zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Vóór de zitting heeft de OR bij brief van 24 mei 2024 en Albert Heijn met een e-mail van 27 mei 2024 nog stukken toegezonden.
1.4.
De kantonrechter heeft op de zitting beslist dat de GemOR als belanghebbende in de procedure kan opkomen en verweer kan voeren. [1] De aanhef van deze beschikking is hieraan aangepast. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Albert Heijn (door partijen ook aangeduid als Albert Heijn e-Commerce) exploiteert een online supermarkt. De OR is in 2013 als aparte ondernemingsraad ingesteld.
2.2.
Op 11 augustus 2023 is door Albert Heijn aan de OR medegedeeld dat zij het voornemen heeft om voor de afdeling Planning & Support in het vierde kwartaal van 2023 een nieuw telefoonsystemen te introduceren (Vonage).
2.3.
Op 6 september 2023 heeft de OR de nietigheid van het besluit om met Vonage te gaan werken ingeroepen, omdat Vonage functies heeft die instemmingsplichtig zijn op grond van de Wet op de ondernemingsraden (hierna: de WOR).
2.4.
In november 2023 heeft Albert Heijn haar besluit tot wijziging van de medezeggen-schapstructuur bekendgemaakt. Dit besluit hield in dat er één gemeenschappelijke ondernemingsraad zou worden ingesteld (de GemOR).
2.5.
Vanaf 5 december 2023 werkt Albert Heijn met Vonage.
2.6.
Op 10 januari 2024 heeft de OR bij deze rechtbank een verzoek ingediend om voor recht te verklaren dat het besluit van Albert Heijn tot wijziging van de medezeggenschapstructuur door instelling van de GemOR niet bevorderlijk is voor de toepassing van de WOR. Ook heeft de OR verzocht om Albert Heijn te verplichten haar besluit in te trekken en de bestaande medezeggenschapstructuur te handhaven. Bij beschikking van 15 april 2024 zijn de verzoeken van de OR afgewezen.
2.7.
De OR is per 1 mei 2024 opgehouden te bestaan en een onderdeelcommissie geworden van de GemOR.

3.Het verzoek

3.1.
De OR verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat het besluit tot invoering van Vonage instemmingsplichtig is op grond van de WOR. Verder verzoekt de OR Albert Heijn te verplichten de uitvoering van het besluit per direct te staken en zich te onthouden van verdere handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het nietige besluit of onderdelen daarvan. Tot slot verzoekt de OR Albert Heijn te verplichten gevolg te geven aan de WOR en aan hem een instemmingsaanvraag voor te leggen ten aanzien van het gebruik van Vonage.
3.2.
De OR legt – samengevat – aan zijn verzoek ten grondslag dat de invoering van Vonage instemmingsplichtig is op grond van de WOR, omdat sprake is van een vaststelling of wijziging van (een regeling inzake) een voorziening die gericht is op of geschikt is voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van werknemers (een personeelsvolg- en informatiesysteem). [2] Vonage is een nieuw systeem is dat onder andere gebruikt kan worden voor het opnemen van gesprekken, het registeren van aanwezigheid van Planning & Support medewerkers en het rapporteren over de lengte van en het aantal gesprekken die medewerkers voeren. Albert Heijn heeft nagelaten de OR om instemming te vragen voordat Vonage werd geïmplementeerd. De OR heeft de nietigheid van het besluit ingeroepen. [3] Desondanks heeft Albert Heijn het besluit uitgevoerd en wordt er gewerkt met Vonage.

4.Het verweer van Albert Heijn

4.1.
Albert Heijn voert verweer tegen het verzoek. Albert Heijn stelt zich – na wijziging – primair op het standpunt dat de OR niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek. De OR is per 1 mei 2024 opgehouden te bestaan en de GemOR moet worden beschouwd als zijn rechtsopvolger in deze procedure. De GemOR heeft Albert Heijn laten weten dat hij de procedure niet wenst voort te zetten.
4.2.
Voor het geval de OR ontvankelijk is in het verzoek, voert Albert Heijn aan dat het besluit tot invoering van Vonage niet instemmingsplichtig is. Er is geen sprake van invoering of wijziging van een regeling. Het doet er niet toe of het telefoonsysteem eerder aan de OR is voorgelegd, de invoering van Vonage heeft alleen gezorgd voor een aantal technische verbeteringen om de gebruiksvriendelijkheid te bevorderen en Albert Heijn is niet in staat om gesprekken op te nemen. De verzoeken van de OR moeten daarom worden afgewezen.

5.Het verweer van de GemOR

5.1.
De GemOR voert het verweer dat de OR sinds 1 mei 2024 niet meer bestaat en het mandaat van de kiezers van e-Commerce nu bij de GemOR ligt. De OR is nu een onderdeelcommissie van de GemOR en heeft op die basis geen procesbevoegdheid. [4] De GemOR is wel procesbevoegd, maar heeft besloten dat de procedure niet voortgezet hoeft te worden.

6.De beoordeling

De GemOR is belanghebbende
6.1.
Op 28 mei 2024 heeft de GemOR de kantonrechter verzocht te worden toegelaten als verwerende partij, althans als belanghebbende, die tijdens de zitting zijn standpunt naar voren kan brengen. De GemOR stelt een belang te hebben omdat hij sinds 1 mei 2024 de werknemers van e-Commerce vertegenwoordigt en de GemOR heeft besloten deze procedure in te trekken en de OR (inmiddels als onderdeelcommissie) de procedure toch voortzet. De OR heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Volgens de OR heeft de GemOR geen belang, omdat hij een nieuw opgerichte ondernemingsraad is, niet in de rechten van de OR treedt en dus geen procespartij is. De OR voert ook aan dat het erop lijkt dat de GemOR in strijd met zijn eigen reglement handelt. Partijen hebben hun standpunten op de zitting toegelicht. De kantonrechter heeft vervolgens - na beraad - de volgende beslissing uitgesproken.
6.2.
De GemOR is per definitie als belanghebbende aan te merken. Omdat de GemOR in een eigen belang wordt geraakt door de uitkomst van deze procedure, behoort hij daarin te mogen opkomen. Of de GemOR wel of niet heeft gehandeld in overeenstemming met de eigen reglementen, maakt dat niet anders. De GemOR wordt als belanghebbende in deze procedure aangemerkt en kan daarom verweer voeren. [5]
De OR is niet-ontvankelijk in het verzoek
6.3.
Albert Heijn stelt zich primair op het standpunt dat de OR niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, omdat de OR per 1 mei 2024 is opgehouden te bestaan en de medezeggenschapsrechten met betrekking tot Albert Heijn (e-Commerce) nu vallen onder het mandaat van de GemOR. De GemOR sluit zich hierbij aan. De kantonrechter is van oordeel dat de OR inderdaad niet in het verzoek kan worden ontvangen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De OR heeft geen bevoegdheid om te procederen
6.4.
Het onderhavige verzoek tot naleving van de WOR kan (alleen) worden ingediend door de ondernemingsraad en de ondernemer. [6] Vast staat dat de OR is opgehouden te bestaan per 1 mei 2024. De OR is sindsdien een onderdeelcommissie van de GemOR en geen ondernemingsraad meer in de zin van de WOR. De OR heeft als onderdeelcommissie geen bevoegdheid tot het voeren van rechtsgedingen. Die bevoegdheid komt nu de GemOR toe en hij kan die bevoegdheid niet aan de OR als onderdeelcommissie overdragen. [7]
Een toezegging van Albert Heijn maakt de OR niet procesbevoegd
6.5.
De OR heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij wel procesbevoegd is onder andere verwezen naar een toezegging die in een e-mail van 12 december 2023 door [directeur Talent & Organisatie bij AH] (Directeur Talent & Organisatie bij Albert Heijn) is gedaan: Albert Heijn heeft ingestemd met het voortzetten van lopende procedures die door de (voormalige) OR zijn aangespannen. De procedure is op 29 februari 2024 aangespannen, ruim voor 1 mei 2024, en is dus een lopende procedure waarop de toezegging door Albert Heijn ziet. Deze toezegging rechtvaardigt volgens de OR zijn procesbevoegdheid en daar mocht hij ook van uitgaan.
6.6.
Albert Heijn betwist dat sprake is van een toezegging met betrekking tot deze procedure; de toezegging zag op een andere procedure die bij de Ondernemingskamer bij Gerechtshof Amsterdam liep en die is geëindigd met een beschikking op 14 december 2023. Verder voert Albert Heijn aan dat deze toezegging voorwaardelijk is gedaan om een rechtszaak over de geldigheid van de GemOR te voorkomen. De OR heeft die rechtszaak doorgezet en Albert Heijn acht zich niet meer gehouden aan de toezeggingen die zijn gedaan in december 2023.
6.7.
De GemOR voert aan dat hij geen partij bij de gestelde afspraak is en daaraan dus niet gebonden kan zijn. Daarnaast ziet de GemOR het bestaan van die afspraken niet.
6.8.
De kantonrechter oordeelt dat een toezegging van Albert Heijn de OR niet procesbevoegd kan maken. Dit zou indruisen tegen het systeem van de wet. Zoals gezegd is alleen de GemOR als ondernemingsraad bevoegd om te procederen; de OR als onderdeelcommissie niet. De GemOR kan de procesbevoegdheid niet aan de OR overdragen. Laat staat dat Albert Heijn dat zou kunnen doen. Voor het geval Albert Heijn aan de OR zou hebben toegezegd dat de onderhavige procedure niet zou worden voortgezet, geldt dus dat die toezegging geen effect heeft.
De OR kan niet als opgehouden ondernemingsraad toch optreden als procespartij
6.9.
De OR heeft verder een beroep gedaan op rechtspraak en literatuur waaruit zou blijken dat een ondernemingsraad die is opgehouden te bestaan toch in rechte op kan treden als procespartij, namelijk voor zover dat nodig is om de belangen te waarborgen in zaken die zich afspeelden voor de opheffingsdatum van de ondernemingsraad. [8] Volgens de OR heeft hij een zelfstandig belang, omdat hij juist door het niet-voortzetten van de procedure door de GemOR in zijn medezeggenschapsrechten wordt geschaad als daardoor niet de bevoegdheid ontstaat om dan zelfstandig een oordeel over het instemmingsrecht aan de rechter te vragen.
6.10.
De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Een opgehouden ondernemingsraad kan nog optreden als procespartij, indien het gaat om zijn belangen over aangelegenheden die speelden vóór de opheffing of die betrekking hebben op de opheffing en voor zover dat nodig is teneinde zijn belangen te waarborgen. Dit laatste is in deze zaak niet aan de orde. Het gaat in deze zaak om het waarborgen van de medezeggenschapsrechten, meer specifiek de instemmingsplicht. Het mandaat om de belangen van de kiezers te waarborgen ligt inmiddels bij de GemOR. In die zin worden de medezeggenschapsrechten en daarmee de belangen van de OR gewaarborgd en is het niet noodzakelijk dat de OR zijn procesbevoegdheid houdt.
6.11.
De OR beroept zich nog op het flexibele begrip belanghebbende, maar dat gaat om andere verzoeken [9] dan het onderhavige verzoek [10] . Dit standpunt van de OR gaat dus niet op.
Conclusie
6.12.
De conclusie is dat de kantonrechter de OR niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek.
6.13.
De kantonrechter zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, ook al krijgt de OR ongelijk. De OR kan in deze zaak op grond van de WOR immers niet in de proceskosten worden veroordeeld. [11]

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
verklaart de OR niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
7.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie de motivering in alinea 6.2 van deze beschikking.
2.Artikel 27 lid 1 aanhef en onder l WOR.
3.Artikel 27 lid 5 WOR.
4.Artikel 15 lid 3 WOR.
5.Artikel 282 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6.Artikel 36 lid 2 WOR.
7.Artikel 15 lid 3 WOR.
9.Namelijk artikel 36 lid 1 WOR.
10.Op grond van artikel 36 lid 2 WOR.
11.Artikel 22a WOR.