In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene. De sanctie was het gevolg van het niet op de eerste vordering afgeven van het rijbewijs. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 22 april 2024 was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had aangevoerd dat hij zijn rijbewijs tegen de zijruit van de auto had gedrukt, wat volgens hem voldeed aan zijn 'toonplicht'. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de wet een verplichting tot afgifte van het rijbewijs voorschrijft en niet slechts een toonplicht. Ondanks de vaststelling van de gedraging, heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen tot nihil, rekening houdend met bijzondere omstandigheden die de frustratie en onmacht van betrokkene verklaren.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat dergelijk gedrag niet goed te praten is, maar dat de specifieke omstandigheden van betrokkene aanleiding gaven om de sanctie te matigen. De uitspraak houdt in dat het beroep gedeeltelijk gegrond is verklaard, de beslissing van de officier van justitie is gewijzigd en de boete is gematigd tot nihil. Tevens is bepaald dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan hem terugbetaalt.