ECLI:NL:RBNHO:2024:6451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
C/15/349385 / JU RK 24-310 en C/15/349757 / JU RK 24-353
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, met toetsing van het perspectiefbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige opgroeide in een onveilige thuissituatie, gekenmerkt door emotionele verwaarlozing en huiselijk geweld. Ondanks de inspanningen van de gecertificeerde instelling (GI) om de ouders te ondersteunen, is het hen niet gelukt om een veilige en stabiele omgeving voor de minderjarige te creëren. De rechtbank heeft het perspectiefbesluit van de GI onderschreven, waarin wordt gesteld dat de minderjarige niet meer bij zijn ouders kan opgroeien. De omgang tussen de minderjarige en zijn ouders is opgeschort, en de GI is belast met de regie over de hervatting en invulling van de omgang. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar, tot 28 april 2025. De rechtbank heeft ook de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd, waarbij de omgang met de moeder wordt opgeschort en er geen omgang met de vader plaatsvindt. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders om de uithuisplaatsing te beëindigen afgewezen, omdat de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/349385 / JU RK 24-310 en C/15/349757 / JU RK 24-353
Datum uitspraak: 24 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling, een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing, een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en een vaststelling van een omgangsregeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi, kantoorhoudende te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. D.E.M. Boukens, kantoorhoudende te Hoorn.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, met bijlagen, ontvangen op 21 februari 2024;
  • het verzoekschrift van de GI tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, met bijlagen, ontvangen op 4 maart 2024;
  • de brief van de GI met bijlagen, ontvangen op 7 maart 2024;
  • de brief van de GI met bijlagen, ontvangen op 17 april 2024;
  • het verweerschrift, ingediend door mr. D.E.M. Boukens, namens de vader, ontvangen op 17 april 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingediend door mr. R. Shahbazi, namens de moeder, ontvangen op 18 april 2024;
  • de e-mail van de GI met bijlage, ontvangen op 19 april 2024;
  • de pleitnota van de GI, overgelegd op de zitting van 22 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de heer M.R. Djinga, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.F.M. Deijkers;
  • [vertegenwoordiger van de GI] (gezinsvoogd) en [vertegenwoordiger van de GI] (gedragsdeskundige), namens de GI;
  • [gedragsdeskundige] (gedragsdeskundige), namens [verblijfplaats] .
1.3.
De moeder, haar advocaat en de vader hebben de zitting bijgewoond via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding.
1.4.
Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] , bij de rechtbank geregistreerd onder nummer C/15/349386 / JU RK 24-311, en het verzoek tot wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] , bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer en C/15/349755 / JU RK 24-352.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 4 oktober 2022 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek gelast ter beantwoording van de vraag of de vader de biologische vader is van [de minderjarige 1] . Uit het nadien uitgevoerde DNA-onderzoek is gebleken dat dit inderdaad het geval is.
Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 15 februari 2023 onder andere:
- de door [naam] gedane erkenning van [de minderjarige 1] vernietigd;
- vervangende toestemming verleend aan de vader tot erkenning van [de minderjarige 1] onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing ten aanzien van de vernietiging erkenning in kracht van gewijsde is gegaan.
2.3.
Bij beschikking van 28 april 2022 is [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 20 april 2023 tot 28 april 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 november 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening verleend. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 27 september 2023 tot 28 april 2024.
2.5.
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [de minderjarige 1] sinds november 2022 bij [verblijfplaats] in Heerhugowaard.
2.6.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 april 2023 – onder meer – een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige 1] . Deze zorgregeling is vervolgens bij beschikking van 27 september 2023 gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige 1] één keer per maand anderhalf uur omgang heeft met de moeder.
2.7.
Bij verzoekschrift van 30 januari 2023 heeft de vader de kinderrechter verzocht om bij beschikking een omgangsregeling te bepalen waarbij hij en [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] (hierna ook: de kinderen), viermaal, dan wel driemaal, per week voor de duur van drie uren, dan wel twee uren, omgang hebben. Bij beschikking van
7 april 2023 heeft de kinderrechter overwogen niet op dit verzoek te kunnen beslissen, omdat het een verzoek ex artikel 1:377a BW betreft. Zij heeft daarom de beslissing op het verzoek aangehouden voor de duur van drie weken, in afwachting van berichtgeving van de vader over de gewenste procesgang. De kinderrechter heeft de vader daarbij voorgehouden dat hij zijn verzoek kan intrekken of dat de kinderrechter het verzoek kan doorsturen naar de juiste afdeling (familiezaken) van de rechtbank. Op 24 april 2023 heeft de vader zijn verzoek ingetrokken.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Daarnaast verzoekt de GI om een toetsing van het (kernbesluit over het) perspectief van [de minderjarige 1] . Verder verzoekt de GI de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, in die zin dat de omgang tijdelijk wordt opgeschort zodat de kinderen tot rust kunnen komen waarbij de GI wordt belast met de regie over de omgang tussen de kinderen en hun moeder (en vader).
Over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing
3.2.
Ter onderbouwing heeft de GI in haar verzoekschrift aangevoerd dat de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige 1] nog steeds aanwezig zijn.
[de minderjarige 1] is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst omdat hij opgroeide in een onveilige thuissituatie waarin sprake was van emotionele verwaarlozing en huiselijk geweld. Ondanks de inzet en inspanning van de hulpverlening en opvoedondersteuning is het niet gelukt om het patroon van huiselijk geweld tussen de ouders te doorbreken. De moeder heeft meermaals aangegeven dat zij de relatie met de vader wil verbreken en heeft daar hulp bij gekregen. Ze zoekt echter steeds opnieuw contact met de vader, waardoor de gewelddadige ruzies blijven plaatsvinden. Doordat de focus heeft gelegen op de basale veiligheid van het gezin, is de opvoedondersteuning onvoldoende van de grond gekomen. Ook is het de moeder niet gelukt om de hulpverlening voor haar persoonlijke problematiek (positief) af te ronden. De thuissituatie is daardoor nog altijd onveilig voor [de minderjarige 1] . De ouders lijken echter onvoldoende te beseffen welke gevolgen hun gedrag heeft voor de veiligheid en het welzijn van hun zoon. Tijdens de begeleide omgangsmomenten wordt [de minderjarige 1] nog steeds geconfronteerd met de spanningen en agressie tussen de ouders en de traumatische ervaringen uit het verleden. Ook wordt gezien dat de ouders onvoldoende in staat zijn om aan te sluiten bij zijn behoeften. Deze momenten zijn daardoor belastend voor [de minderjarige 1] ; hij wordt steeds opnieuw getriggerd in zijn trauma’s.
3.3.
Op dit moment groeit [de minderjarige 1] op bij [verblijfplaats] , waar hij de begeleiding, structuur, duidelijkheid en nabijheid krijgt waar hij behoefte aan heeft. Hierdoor ervaart hij rust en regelmaat en kan hij toekomen aan zijn ontwikkeling. Er is getracht hulpverlening in te zetten om [de minderjarige 1] op een veilige en verantwoorde manier terug te plaatsen bij de moeder, maar dit is niet gelukt. [de minderjarige 1] is gebaat bij voorspelbaarheid en rust, iets wat hem in de thuissituatie bij de ouders op dit moment niet geboden kan worden. Nu de aanvaardbare termijn ruimschoots is verstreken, heeft de GI besloten dat het perspectief niet langer bij de ouders ligt. De GI heeft zich daarbij gebaseerd op ‘de veertien punten van goed genoeg ouderschap’.
3.4.
De komende periode moet duidelijk worden waar [de minderjarige 1] wel kan gaan opgroeien. [verblijfplaats] adviseert een neutrale omgeving voor [de minderjarige 1] waar hij vaste opvoeders heeft die sensitief bij hem kunnen aansluiten. Daarbij is het van belang dat er aandacht is voor de hechting en trauma’s van [de minderjarige 1] . Op het moment dat hij op een perspectief biedende plek verblijft, een plek die voldoende veiligheid biedt, kan hij toekomen aan behandeling voor de ingrijpende gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt. De huidige groepssetting is hiervoor te groot, een gezinssetting is meer passend. Er moet een perspectief biedende plek gevonden worden waar rekening wordt gehouden met wat [de minderjarige 1] en zijn broers hebben meegemaakt en het gedrag dat zij (gaan) laten zien. Voorkomen moet worden dat de kinderen opnieuw moeten verhuizen omdat de plek waar zij naartoe zijn verhuisd, toch niet passend blijkt te zijn. Er wordt een verklarende analyse opgesteld om per kind te kijken welke plek het beste aansluit bij de problematiek.
3.5.
Op de zitting heeft de GI naar voren gebracht dat zij zich ernstig zorgen maakt over de veiligheid van [de minderjarige 1] als hij bij de ouders opgroeit. Alle kinderen zijn in het verleden onder de zorg van de ouders consequent blootgesteld aan fysiek geweld en vermoedelijk ook aan seksueel contact tussen de ouders. Daarnaast speelde er een ernstige vorm van emotionele verwaarlozing omdat er niet sensitief en responsief op de kinderen werd gereageerd. Zij werden aan hun lot overgelaten. Als gevolg daarvan zijn de kinderen ernstig beschadigd geraakt. De GI heeft meermaals geprobeerd hulpverlening in te zetten, maar de intrinsieke motivatie tot acceptatie van die hulp ontbreekt bij alle ouders. Daarnaast verloopt de samenwerking met de ouders moeizaam. De onrust in de thuissituatie blijft daardoor voortduren. Ook nu de moeder opnieuw in verwachting is blijven er meldingen van huiselijk geweld binnenkomen. De GI concludeert daarom dat het perspectief van [de minderjarige 1] niet langer bij de ouders ligt.
Over de zorgregeling
3.6.
De GI ziet dat het contact met de ouders negatieve invloed heeft op [de minderjarige 1] en zijn gedrag. Het contact lijkt een trigger voor hem doordat hij wordt geconfronteerd met de traumatische gebeurtenissen uit het verleden. Gezien zijn leeftijd heeft [de minderjarige 1] minder meegemaakt in de thuissituatie dan zijn broers, maar gebleken is dat hij al voor zijn geboorte herhaaldelijk is blootgesteld aan huiselijk geweld en stress. Daarbij lukt het de ouders niet om [de minderjarige 1] tijdens de contactmomenten niet te belasten met de onderlinge spanningen. Bij [verblijfplaats] wordt gezien dat hij veel baat heeft bij duidelijkheid, structuur en een opvoedaanpak die sensitief aansluit bij de ingrijpende gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt. [de minderjarige 1] heeft bij [verblijfplaats] dan ook grote stappen gemaakt in zijn ontwikkeling. Rond de contactmomenten met de ouders wordt echter gezien dat [de minderjarige 1] onrustiger is, stress ervaart, meer scheldt, obsessiever met eten bezig is en frequenter met spullen kan gooien. Daarbij heeft er op 7 februari 2024 een escalatie plaatsgevonden waarbij de oudste broers van [de minderjarige 1] zeer zorgelijk, seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond na een contactmoment met de ouders.
3.7.
De blootstelling aan de stress en spanningen tijdens de contactmomenten kan ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige 1] . Het is daarom van groot belang dat de omgang wordt opgeschort, zodat de spanningen hierover afnemen. De GI wil de komende tijd het contact met de ouders evalueren en onderzoeken op welke manier het contact tussen de kinderen en de moeder (en de vader) kan worden vormgegeven en opgebouwd, zonder dat dit voor te veel stress bij de kinderen zorgt. Om maatwerk te kunnen leveren verzoekt de GI de regie voor het vormgeven en opbouwen van het contact bij de GI te leggen.
3.8.
In aanvulling op het verzoekschrift heeft de GI op de zitting naar voren gebracht dat, ondanks de wijziging van de zorgregeling in september 2023, de frequentie van de omgang te hoog was voor de kinderen. De tussenliggende periode was voor de kinderen te kort om van de omgangsmomenten te herstellen. Deze momenten waren zo ingrijpend voor de kinderen dat zij daarna een terugslag hadden in hun ontwikkeling. De GI heeft daarom in februari 2024 besloten de omgang op te schorten. Dit heeft gezorgd voor meer rust bij de kinderen. De GI acht het in het belang van de kinderen om de zorgregeling tijdelijk stop te zetten en van daaruit te onderzoeken welke omgangsfrequentie wel mogelijk en haalbaar is voor de kinderen. De GI realiseert zich dat het belangrijk is dat er contact is tussen kinderen en hun ouders en benadrukt dan ook dat de intentie is om de contactmomenten weer op te starten. De GI wil de regie over de opbouw van dit contact, zodat dit kan worden afgestemd op de behoeften van de kinderen.

4.Het verweer en tevens zelfstandige verzoek van de moeder

Over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing

4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen het verzoek tot de verlenging van de uithuisplaatsing. De moeder is van mening dat de gronden voor de verlenging van de uithuisplaatsing ontbreken. Zij verzoekt daarom primair het verzoek van de GI af te wijzen en subsidiair de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] met zes maanden te verlengen en het overige aan te houden. De moeder heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
4.2.
De moeder erkent dat het contact met de vader een hele periode onrustig is verlopen. Nu hebben de ouders echter goed en rustig contact met elkaar. Ook hebben zij het hulpverleningstraject vanuit het Blijfhuis doorlopen dat door de GI noodzakelijk werd geacht om [de minderjarige 1] weer terug te kunnen plaatsen. Daarnaast ontvangt de moeder sinds oktober 2022 haar eigen hulpverlening vanuit de GGZ. Verder zijn er sinds oktober/november 2023 geen incidenten bij de politie meer geweest. De moeder meent dat daarmee de voornaamste zorgen over haar thuissituatie zijn weggenomen. Zij stelt dat de GI zich te veel richt op de situatie uit het verleden en dat er te weinig wordt gekeken naar haar positieve ontwikkelingen van de afgelopen maanden. De moeder herkent de zorgen over de veiligheid in haar thuissituatie niet en begrijpt niet waarom de omgang met [de minderjarige 1] – zonder overleg – is stopgezet. Zij stelt dat de omgangsmomenten – voor zover mogelijk – goed zijn verlopen.
4.3.
Daarbij wordt volgens de moeder onvoldoende gemotiveerd waarom een lichter alternatief, te weten een thuisplaatsing met intensieve opvoedondersteuning, niet mogelijk is. De moeder kan, in samenwerking met ambulante hulpverlening, leren om nog beter aan te sluiten bij de behoeftes van [de minderjarige 1] . De moeder is van mening dat deze mogelijkheid onvoldoende is onderzocht. Zij staat volledig open voor de hulpverlening die nodig wordt geacht. Ook is er volgens de moeder nooit gekeken naar de mogelijkheden van een gezinsopname van de moeder met [de minderjarige 1] of de plaatsing van de moeder in een moeder-kindhuis, terwijl de moeder dit wel vaak heeft aangekaart.
Over het perspectief
4.4.
De moeder is het niet eens met het kernbesluit omtrent het perspectief van de GI. Zij stelt zich op het standpunt dat het perspectief nog niet kan worden bepaald omdat onvoldoende is onderzocht of [de minderjarige 1] bij de moeder kan worden teruggeplaatst. Een besluit waarbij het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt, maar in een pleeggezin, is alleen in uitzonderlijke gevallen toegestaan, nadat frequente en zorgvuldige evaluatie van de mogelijkheden tot thuisplaatsing heeft plaatsgevonden. Daar is in dit geval geen sprake van geweest. Er is voorafgaand aan het perspectiefbesluit geen onderzoek gedaan. De vaststelling dat de moeder niet aan de bodemeisen uit de Pedagogische Opvoedafwegingen bij Uithuisplaatsingen (14 punten van goed genoeg ouderschap) zou voldoen, kan volgens de moeder niet worden gekwalificeerd als een situatie waarin de Staat gerechtvaardigd van haar verplichting tot gezinshereniging wordt ontslagen. De moeder doet daarom een zelfstandig verzoek om op grond van artikel 810a lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) een contra-expertise te laten uitvoeren. Dit verzoek moet in beginsel worden toegewezen als het voldoende concreet en terzake dienend is en het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Het criterium “voldoende voorgelicht zijn” is geen rechtsgrond waarop het verzoek kan worden afgewezen (Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:575).
De moeder stelt zich op het standpunt dat er een onderzoek moet worden uitgevoerd door een deskundige van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) of een soortgelijke onderzoeksinstelling. Deze onderzoeken zijn veel omvattender dan een beoordelingsboog die door twee personen op subjectieve en beschrijvende wijze wordt ingevuld en voldoet daarmee aan de eisen van het EHRM. Het belang van het uitvoeren van dit onderzoek prevaleert volgens de moeder boven de eventuele belasting van [de minderjarige 1] door de onderzoeken. De belasting van het onderzoek is maar tijdelijk, terwijl de uiteindelijke zeer ingrijpende beslissing over het perspectief voor een veel langere periode in grote mate invloed heeft. De aanvaardbare termijn staat hieraan niet in de weg.
4.5.
In aanvulling op het verweerschrift is op de zitting door en namens de moeder benadrukt dat het opvoedbesluit te vroeg is genomen en het proces daartoe oneerlijk is verlopen. De moeder voelt zich niet gehoord door de GI. De situatie van de ouders is veranderd, maar dat wordt niet gezien door de GI. Ook lukt het niet om daarover in gesprek te gaan. De moeder begrijpt dat de kinderen niet van het ene op het andere moment naar huis kunnen, maar vindt dat een NIFP-onderzoek of een gezinsopname moet worden ingezet voordat een besluit over het perspectief kan worden genomen. Als daarna wordt besloten dat de kinderen niet bij de ouders kunnen wonen, kan de moeder zich daarbij neerleggen.

5.Het standpunt van de vader

5.1.
Door en namens de vader is verzocht de verzoeken van de GI af te wijzen. De vader stelt dat de verzoeken zijn gebaseerd op oude informatie. Zo wordt gesteld dat de moeder wisselend is in haar partnerkeuze, terwijl de ouders samenwonen en een stabiele relatie hebben. Er is geen sprake meer van huiselijk geweld. Sinds de laatste zitting hebben er geen incidenten meer plaatsgevonden en is de politie niet meer betrokken geweest. Daarmee hebben de ouders aan de opdracht van de GI voldaan. Ook betwist de vader dat hij niet wil meewerken aan hulpverlening. Hij heeft zelf hulp ingeschakeld van de GGZ en hij is goed in contact met de reclassering. De vader is van mening dat de GI onvoldoende heeft ingezet om tot een terugplaatsing te kunnen komen. De ouders proberen al weken/maanden een gesprek met de GI over de wederzijdse verwachtingen in te plannen, maar dit lukt niet. Ook begrijpt de vader niet waarom de omgang is stopgezet; hij herkent de zorgen over spanningen tussen de ouders tijdens de omgang niet en de ouders hebben niet de kans gekregen om hierover in gesprek te gaan.
5.2.
Op basis van het voorgaande is de vader het niet eens met het bepalen van het perspectief door de GI. Hij stelt dat het perspectief van [de minderjarige 1] nog steeds bij de ouders moet liggen. Het perspectiefbesluit is gebaseerd op de oude situatie op basis waarvan de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn uitgesproken. De positieve stappen die de ouders nadien hebben gezet zijn onvoldoende meegenomen in het besluit. Er is het afgelopen jaar zo veel gebeurd dat het nu te vroeg is om te zeggen dat [de minderjarige 1] niet terug naar huis kan.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] verlengen voor de duur van een jaar. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.2.
[de minderjarige 1] is op éénjarige leeftijd onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over de veiligheid van zijn thuissituatie. Hij is getuige en mogelijk ook slachtoffer geweest van de spanningen en agressieve ruzies tussen de moeder, de vader en [naam] . Zijn belangen en behoeften zijn ondergeschikt gemaakt aan die van de volwassenen om hem heen, waardoor hij opgroeide in een onveilige situatie waarin hij verwaarloosd werd. In de afgelopen jaren heeft de GI geprobeerd het patroon van huiselijk geweld te doorbreken en opvoedondersteuning in te zetten, zodat kon worden toegewerkt naar een terugplaatsing bij de ouders. Dit is echter niet gelukt. Door hun persoonlijke problematiek en beperkte leerbaarheid lukt het de ouders niet om in het belang van [de minderjarige 1] te handelen en patronen de doorbreken. De ouders zijn daardoor niet in staat gebleken om [de minderjarige 1] de veilige, stabiele en voorspelbare thuissituatie te bieden die hij nodig heeft om te herstellen van wat hij heeft meegemaakt. [de minderjarige 1] wordt daarentegen tijdens de omgangsmomenten nog steeds blootgesteld aan geweld, stress en spanning tussen de ouders, waardoor zijn ontwikkeling in gevaar komt.
6.3.
Uit de 14 punten van goed genoeg ouderschap, ingevuld door de GI en gedragsdeskundige [gedragsdeskundige] die sinds november 2022 bij de kinderen betrokken is, blijkt dat over bijna alle 14 punten al langere tijd zorgen zijn. Zo wordt vanuit het begeleide contact tussen de ouders en de kinderen waargenomen dat het de moeder onvoldoende lukt om de kinderen veiligheid te bieden en bij hen aan te sluiten. De ouders kunnen tijdens de bezoeken verbaal agressief zijn naar elkaar, waardoor de kinderen worden belast met de onderlinge spanningen en volwassen problematiek. Ook in de thuissituatie van de ouders blijven er, ondanks de gemaakte veiligheidsafspraken, zorgelijke en escalerende situaties ontstaan waarbij de politie en Veilig Thuis betrokken worden. Alleen al van november 2023 tot december 2023 zijn er acht meldingen van huiselijk geweld bij de politie gemaakt, zo blijkt uit de 14 punten van goed genoeg ouderschap. Nadat de politie de ouders uit elkaar haalt, blijft de moeder terugkeren naar de vader. Het patroon van escalaties en geweld blijft zich daardoor herhalen. Het lukt de ouders onvoldoende om hierin de belangen van de kinderen voorop te stellen. Daarbij lijken de ouders zich onvoldoende te realiseren welke impact hun beslissingen kunnen hebben. Zo hebben de ouders meermaals aangegeven dat zij terug willen verhuizen naar Brabant, omdat zij zich niet veilig voelen in hun woning in verband met de dreigingen van [naam] . De ouders lijken niet te beseffen welke gevolgen nog een verhuizing heeft voor de kinderen; zij zijn immers in korte tijd al verschillende keren van woonplaats gewisseld.
6.4.
De ouders lijken onvoldoende in te zien hoe beschadigd de kinderen zijn en wat zij nodig hebben om zich te kunnen ontwikkelen. Zo hebben de oudste twee een forse spraak/taalachterstand. Als dit met de moeder wordt besproken, lijkt ze dit te bagatelliseren. Ook is er sprake van zindelijkheidsproblematiek bij de kinderen als zij worden blootgesteld aan spanning en stress. De ouders geven aan dit deels te herkennen, maar denken ook dat dit te maken heeft met de verhuizing naar het gezinshuis. Zij lijken onvoldoende in te zien welk aandeel zij zelf in de problematiek van de kinderen hebben. Ook lukt het de moeder niet altijd om haar gedrag adequaat af te stemmen op de kinderen. De omgangsbegeleiding is nodig om haar daarin te sturen. Verder wordt in de 14 punten van goed genoeg ouderschap besproken dat er zorgen zijn over het gedrag dat de kinderen laten zien. De kinderen schelden veel, zijn fysiek naar elkaar en praten over seks. Zij lijken dit te kopiëren vanuit hun thuissituatie. Bij navraag bij [naam] of hij dit gedrag herkent, geeft hij aan dat de kinderen mogelijk aanwezig zijn geweest tijdens seksuele handelingen tussen hem en de moeder. Daarnaast zijn er signalen dat er porno werd gekeken in aanwezigheid van de kinderen. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk.
6.5.
De ouders stellen dat de verzoeken en het perspectiefbesluit zijn gebaseerd op oude informatie en vinden dat er te weinig wordt gekeken naar de positieve ontwikkelingen die zij de afgelopen periode hebben doorgemaakt. Zij geven aan dat zij een stabiele relatie hebben en dat er geen incidenten meer hebben plaatsgevonden. Uit het verslag van [verblijfplaats] blijkt echter dat de moeder na het omgangsmoment van 29 januari 2024 nog heeft aangegeven de relatie tussen haar en de vader over is. Daarnaast blijkt uit de overgelegde politiemeldingen dat er ook het afgelopen half jaar incidenten in de thuissituatie bij de ouders zijn geweest waarbij de politie betrokken is geraakt. Doordat de onrust in de thuissituatie blijft voortduren, komt de noodzakelijke hulpverlening voor zowel de ouders als de kinderen moeilijk van de grond. Deze hulp heeft alleen kans van slagen als er rust is in de thuissituatie. Daarbij komt dat het de moeder onvoldoende lukt om de afspraken met de hulpverlening na te komen, waardoor niet aan haar persoonlijke problematiek kan worden gewerkt. Dit maakt dat er niet kan worden toegewerkt naar een thuisplaatsing.
Contra-expertise
6.6.
De moeder verzoekt de rechtbank om een onafhankelijk deskundige onderzoek op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv te gelasten. De rechtbank overweegt dat zij op grond van dit wetsartikel op verzoek van een ouder een deskundige kan benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van [de minderjarige 1] zich verzet tegen een ander onderzoek naar zijn opgroeiperspectief. Dit soort onderzoeken zijn belastend, en in het bijzonder voor [de minderjarige 1] . Hij zal dan opnieuw in relatie tot zijn ouders geobserveerd moeten worden en in dat kader geconfronteerd worden met nieuwe gezichten, terwijl hij al uitgebreid is geobserveerd door de gedragsdeskundige van [verblijfplaats] . Uit het dossier en de behandeling op de zitting blijkt dat de kinderen een terugslag in hun ontwikkeling laten zien na de huidige, beperkte omgangsregeling met hun ouders. Een nieuw onderzoek zou inhouden dat de omgang doorgang moet blijven vinden om de interactie tussen de ouders en de kinderen te kunnen observeren. De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige 1] , gelet op alles wat hij heeft meegemaakt, gebaat is bij rust. Daarbij komt dat de kinderen pas kunnen starten met hun (trauma-)behandeling als zij op een perspectief biedende plek verblijven en weten dat zij daar kunnen opgroeien. De rechtbank acht het daarom van belang dat de kinderen daar zo snel mogelijk duidelijkheid over krijgen.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat de 14 punten van goed genoeg ouderschap voldoende weergeven waarom de kinderen niet meer bij de ouders kunnen wonen. Deze punten zijn opgesteld door professionals die al langere tijd bij het gezin betrokken zijn. Nader (NIFP-)onderzoek laten verrichten acht de rechtbank niet in het belang van de kinderen, zeker gelet op de aard en de duur van een dergelijk onderzoek. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de moeder om een contra-expertise te gelasten op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv af.
Conclusie
6.9.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:20231148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter te beoordeling kan worden voorgelegd. In dat arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dat is in dit geval aan de orde bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.
6.10.
De rechtbank onderschrijft de visie van de GI dat [de minderjarige 1] niet meer bij een van zijn ouders zal opgroeien. Het zogeheten perspectiefbesluit van de GI is op een zorgvuldige manier tot stand gekomen, begrijpelijk en voldoende gemotiveerd. De nog zeer jonge [de minderjarige 1] woont nu al bijna twee jaar niet meer thuis, maar bij [verblijfplaats] . Daar krijgt hij de rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid waar hij behoefte aan heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanvaardbare termijn waarbinnen duidelijk moet zijn waar het perspectief van [de minderjarige 1] ligt, verstreken. De GI heeft de ouders voldoende mogelijkheden gegeven om stabiliteit en veiligheid in hun thuissituatie te creëren en aan zichzelf te werken, maar dit is niet gelukt. Ook de ingezette hulpverlening heeft voor onvoldoende verbetering in de thuissituatie kunnen zorgen. Ondanks de tips en begeleiding die ouders tijdens de omgangsmomenten hebben gekregen, lukt het onvoldoende om aan te sluiten bij [de minderjarige 1] . Bovendien blijven er onrustige en spanningsvolle momenten tijdens de omgang plaatsvinden, waardoor de kinderen steeds opnieuw worden getriggerd in hun trauma’s uit het verleden. Uit de meest recente omgangsverslagen en politiemeldingen maakt de rechtbank op dat de relatie en de thuissituatie nog altijd niet stabiel is.
6.11.
De rechtbank acht het evenals de GI en de betrokken gedragsdeskundigen van belang dat de kinderen opgroeien op een veilige en neutrale plek waar zij kunnen verwerken wat zij hebben meegemaakt. Om te kunnen starten met de noodzakelijke behandeling, is rust en stabiliteit nodig. Dit kan hen in de thuissituatie bij de ouders niet worden geboden. Het is belangrijk dat de kinderen weten waar zij wel kunnen opgroeien, zodat de verwerking van alles wat er is gebeurd van start kan gaan. De komende periode dient de GI te onderzoeken welke plek daarvoor het meest passend is. Voorkomen moet worden dat de kinderen opnieuw worden geconfronteerd met een afwijzing en moeten wisselen van woonplek, omdat de woonplek toch niet de zorg kan bieden die de kinderen nodig hebben. Om dit goed te onderzoeken, is tijd nodig.
6.12.
De rechtbank ziet mede gelet op het voorgaande geen aanleiding om de duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten, zoals door de moeder is verzocht.
De zorgregeling
6.13.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het BW kan de rechtbank op verzoek van de GI een zorgregeling of omgangsregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, geldt deze zorgregeling als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a, tweede lid onder a, BW.
6.14.
Ter zitting heeft de GI verduidelijkt dat het verzoek tot wijziging van de zorgregeling beide ouders betreft. Omdat de geldende afspraken over de omgang tussen de vader en de kinderen nog niet eerder bij beschikking zijn vastgelegd en de vader geen gezag over [de minderjarige 1] heeft, vat de rechtbank het verzoek van de GI met betrekking tot de vader op als een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
6.15.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de omgangsmomenten met de ouders belastend zijn voor [de minderjarige 1] . Tijdens die momenten hebben zich gewelddadige situaties tussen de ouders voorgedaan in het bijzijn van de kinderen. Dit heeft er in augustus 2023 voor gezorgd dat de omgang tijdelijk is stopgezet. Vervolgens zijn er veiligheidsafspraken opgesteld om de omgang te kunnen hervatten. Ook is de frequentie van de omgang in september 2023 teruggebracht naar één keer per maand. Dit heeft echter niet voor meer rust bij [de minderjarige 1] gezorgd. [verblijfplaats] heeft gezien dat [de minderjarige 1] rond de contactmomenten onrustig is en een terugval in zijn gedrag en ontwikkeling laat zien. Het lukt de ouders ondanks de gemaakte afspraken onvoldoende om tijdens de contactmomenten bij de behoeften van [de minderjarige 1] aan te sluiten en hem niet te belasten met de onderlinge spanningen en volwassen problematiek. De GI heeft daarom besloten de omgang tijdelijk stil te leggen. Op de zitting is duidelijk geworden dat dit voor meer rust bij [de minderjarige 1] zorgt.
6.16.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige 1] om de zorgregeling met zijn moeder te wijzigen, in die zin dat de omgang wordt opgeschort zodat [de minderjarige 1] tot rust kan komen. Met betrekking tot de vader wordt er een omgangsregeling vastgesteld, in die zin dat er geen omgang wordt vastgelegd.
6.17.
De rechtbank vindt het belangrijk dat de omgang wordt hervat, zodra dat in het belang van [de minderjarige 1] wordt geacht. Ondanks dat de kinderen niet meer bij de ouders wonen, is het belangrijk dat de ouders toch een rol in het leven van de kinderen kunnen blijven spelen. Daarom moet onderzocht worden welke manier en frequentie van de omgang wel passend en haalbaar voor de kinderen is. Om ervoor te zorgen dat de GI de mogelijke hervatting en opbouw van de omgang kan afstemmen op de belangen en mogelijkheden van de kinderen, legt de rechtbank de regie daarover bij de GI.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , voor de duur van een jaar, tot uiterlijk 28 april 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in een accommodatie zorgaanbieder, tot 28 april 2025;
7.3.
wijzigt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals voor het laatst gewijzigd bij voornoemde beschikking van 27 september 2023, in die zin dat de omgang tussen [de minderjarige 1] en de moeder wordt opgeschort zodat de kinderen tot rust kunnen komen en de GI wordt belast met de regie over de hervatting en invulling van de omgang;
7.4.
stelt een omgangsregeling vast tussen [de minderjarige 1] en de vader, in die zin dat er geen omgang plaatsvindt en de GI wordt belast met de regie over de hervatting en invulling van de omgang;
7.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het meer of overig verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, mr. E.G. van Roest en mr. M.M. Cuypers, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024, in aanwezigheid van mr. L. Jense als griffier.
De schriftelijke uitwerking van de beslissing is vastgesteld op 16 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.