ECLI:NL:RBNHO:2024:6212

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
15/102936-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van 131 kilo cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 131 kilo cocaïne. De verdachte werd samen met een medeverdachte op 18 april 2023 aangehouden na een onderzoek dat was gestart op basis van informatie van het Team Criminele Inlichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij medepleger was van de invoer van de cocaïne, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door niet te vragen naar de inhoud van de tassen die hij hielp uitladen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er drugs in zaten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn medische situatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tweede tenlastelegging, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/102936-23
Uitspraakdatum: 30 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
feitelijk verblijvende op het adres:
[adres 2].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.E. van der Plas en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 18 april 2023 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 131 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op of omstreeks 18 april 2023 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 131 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 18 april 2023 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Washburn gestart. De ontvangen informatie luidt dat er die dag meerdere tassen met vermoedelijk verdovende middelen de woning gelegen aan de [adres 3] in zijn gegaan en dat dit is gedaan door personen op bijgevoegde foto’s. Na observatie van de woning worden de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Zij worden ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de verdachte, samen met een ander, opzettelijk (ook niet in voorwaardelijke zin), 131 kilo cocaïne binnen het Nederlandse grondgebied heeft gebracht, dan wel heeft vervoerd of voorhanden heeft gehad.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, dan kan bij de vorming van een oordeel hierover rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte en het belang van die rol.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 2 ten laste gelegde het volgende af. Op 18 april 2023 is de verdachte samen met zijn vader, de medeverdachte [medeverdachte], naar het havengebied van Antwerpen (België) gereden in een Volkswagen met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Volkswagen). De medeverdachte heeft in België een Ford Transit met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Ford) opgehaald, is daarmee naar Nederland gereden en heeft in Alkmaar zeven tassen met in totaal 131 kilo cocaïne uit de laadruimte van die bestelbus gehaald en in een berging gezet. De rechtbank stelt ook vast dat de verdachte vrijwel gelijktijdig in de Volkswagen, net als de medeverdachte in de Ford, vanuit Antwerpen via Hazeldonk en Amsterdam naar Alkmaar is gereden. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de verdachte met de medeverdachte naar het havengebied van Antwerpen is gereden, hem daar heeft afgezet, waarna zij in twee auto’s vrijwel gelijktijdig terug naar Nederland zijn gereden, onvoldoende is om te kunnen spreken van medeplegen bij de invoer van cocaïne door de medeverdachte. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte in Antwerpen wist of had moeten weten dat er cocaïne in de laadruimte van de Ford lag, noch dat hij (anderszins) een (materiële dan wel intellectuele) bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de invoer van die cocaïne door de medeverdachte.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Bewijsmotivering
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 131 kilo cocaïne, die op 18 april 2023 is aangetroffen in de berging van de woning gelegen aan de [adres 3].
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is voldoende dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden (Vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359) en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop. Niet noodzakelijk is dat deze ook daadwerkelijk toebehoren aan de verdachte (Vgl. HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903, NJ 1985/822). Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen (Vgl. HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985).
De verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van de aangetroffen cocaïne. Hij heeft verklaard dat zijn vader aan hem had gevraagd om hem te helpen. De verdachte is samen met zijn vader naar Antwerpen gereden, waarna de verdachte in de Volkswagen naar Alkmaar is gereden. Daar heeft hij zijn vader geholpen met het uitladen van een zware sporttas uit de Ford. De verdachte heeft zijn vader geen vragen gesteld over wat zijn vader in Antwerpen moest doen of over de inhoud van de zware, natte en vieze tassen die zij in Alkmaar uit de Ford haalden.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte op het moment dat hij in Alkmaar zag wat er in de laadruimte van de Ford stond, ernstig rekening moeten houden met de mogelijkheid dat er drugs in de tassen kon zitten. De tassen waren immers nat en vies en afkomstig uit de haven van Antwerpen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs via de haven van Antwerpen Europa bereiken en vervolgens over land naar Nederland worden vervoerd. De verdachte heeft echter geen vragen gesteld of onderzoek verricht en daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de tassen cocaïne bevond. De rechtbank ziet wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne door de verdachte, omdat vaststaat dat hij en de medeverdachte in Alkmaar samengewerkt hebben bij het uitladen van de tassen uit de Ford en het plaatsen daarvan in de berging van de woning van de ex-partner van de medeverdachte.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
feit 1
hij op 18 april 2023 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 131 kilo cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De raadsman heeft, gelet op de medische situatie van de verdachte, verzocht geen taakstraf en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 131 kilo cocaïne.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof en heeft een sterk verslavende werking. Gelet op de hoeveelheid, moet de cocaïne die de verdachte aanwezig heeft gehad bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Het gaat dan niet alleen om de strafbare feiten die gebruikers plegen ter financiering van hun behoefte aan deze stof, maar ook om ernstige geweldsfeiten, zoals afrekeningen in het criminele circuit, en ondermijnende criminaliteit, zoals witwassen.
Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf ook rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte een rol van ondergeschikt belang heeft gespeeld ten opzichte van de rol van de medeverdachte, zijn vader bij de ten laste gelegde feiten.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 april 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 26 april 2024 van Reclassering Nederland. De reclassering kan het risico op recidive niet inschatten en vindt interventies en toezicht niet nodig.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de medische informatie in het dossier van de verdachte. De verdachte lijdt aan een zeer ernstige vorm van homozygote sikkelcelanemie en gemiddeld driemaal per jaar is er bij hem sprake van een crise. Dan is een opname vaak noodzakelijk. Een crise kan onder meer worden uitgelokt door stress.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank een gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Voor het aanwezig hebben van meer dan 20 kilo harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van ten minste 36 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijk kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, aangewezen is. De rechtbank acht een gevangenisstraf van twee jaren passend en geboden. De rechtbank zal echter bepalen dat één jaar daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

8.Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 200,- aan de verdachte moet worden teruggeven. Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is een door artikel 33a van het Wetboek van strafrecht vereist verband tussen dit geldbedrag en de bewezen verklaarde feiten onvoldoende aannemelijk geworden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet;
14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 [vierentwintig] maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
12 [twaalf] maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
50 EUR (omschrijving: G: 1478321, IBG 20-04-2023);
50 EUR (omschrijving: G1484645, IBG18-04-23).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. M.A.J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)