ECLI:NL:RBNHO:2024:6187

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/15/352304 / FA RK 24-2356
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op aanvraag tot beëindiging verplichte zorg en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van verplichte zorg op grond van artikel 8:19 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om de verplichte zorg voor een betrokkene, geboren in Suriname, te beëindigen. De betrokkene had eerder een zorgmachtiging gekregen die tot 11 oktober 2024 geldig was. De rechtbank heeft de aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging afgewezen, omdat de betrokkene zonder medicatie een ernstig risico op psychotische ontregelingen vertoont. De rechtbank oordeelde dat de diagnose schizofrenie, die door verschillende behandelaren was gesteld, nog steeds van toepassing is en dat de betrokkene zonder medicatie een gevaar voor zichzelf en anderen vormt.

Daarnaast heeft de rechtbank ook een verzoek tot schadevergoeding van de betrokkene afgewezen. De advocaat van de betrokkene had aangevoerd dat de officier van justitie te laat had gereageerd op de aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging, wat volgens de advocaat een termijnoverschrijding betekende. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie niet onverwijld had gehandeld, maar dat er geen onderbouwing was voor de gestelde schade door de termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om een schadevergoeding toe te kennen, omdat de betrokkene niet had aangetoond dat hij schade had geleden door de vertraging.

De rechtbank heeft de zorgmachtiging gehandhaafd en de verzoeken tot beëindiging van de zorg en tot schadevergoeding afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Beëindiging van verplichte zorg (artikel 8:19 Wvggz)
zaak-/rekestnr.: C/15/352304 / FA RK 24-2356
beschikking van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024,
naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek inzake het tussentijds beëindigen van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 8:19 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Suriname),
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. R.J. Wortelboer gevestigd te Heerhugowaard.

1.Procedure

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 13 mei 2024, heeft de officier van justitie verzocht om op grond van artikel 8:19 Wvggz een beslissing te nemen op de aanvraag tot beëindiging van de verplichte zorg aan betrokkene.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de aanvraag van betrokkene van 21 maart 2024;
- de beslissing van de geneesheer-directeur van 28 maart 2024;
- een uittreksel justitiële documentatie;
- de medische verklaring van psychiater [psychiater 1] van 2 mei 2024;
- een afschrift van de beschikking van deze rechtbank van 11 oktober 2023 waarbij ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging is verleend;
- een historisch overzicht;
- het verzoekschrift zorgmachtiging aansluitend op zorgmachtiging van de officier van justitie van 29 september 2023;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 27 september 2023;
- de medische verklaring van psychiater [psychiater 2] van 25 september 2023;
- het zorgplan van 11 september 2023;
- de zorgkaart van 4 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024, in het gebouw van de rechtbank.
1.3.
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [psychiater 1] , psychiater (via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding).
1.4.
De officier van justitie heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.5.
De officier van justitie is na de zitting in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk uit te laten over het aanvullende verzoek van betrokkene ter zitting tot schadevergoeding. Op 27 mei 2024 heeft de rechtbank per e-mail een reactie van de officier van justitie ontvangen.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 oktober 2023 is ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 11 oktober 2024. Op grond van de zorgmachtiging wordt aan verzoeker verplichte zorg verleend in de vorm van het toedienen van medicatie in depotvorm.
2.2.
Betrokkene heeft op 21 maart 2024 een aanvraag ingediend bij de geneesheerdirecteur en hem verzocht om de verplichte zorg die op grond van de zorgmachtiging wordt verleend te beëindigen.
2.3.
De geneesheer-directeur heeft bij beslissing van 28 maart 2024 aan betrokkene meegedeeld dat hij de verplichte zorg niet zal beëindigen. Als motivering heeft de geneesheer-directeur naar voren gebracht dat betrokkene ontkent aan een psychose te lijden en meent geen medicatie nodig te hebben. Zonder medicatie zal betrokkene volgens de geneesheer-directeur opnieuw toenemend psychotisch worden en opnieuw overlast in zijn buurt veroorzaken waardoor hij mogelijk zijn woning zal verliezen en terug kan vallen in zijn verslaving.
2.4.
Op grond van artikel 8:19, eerste lid, Wvggz kan degene op wiens aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging afwijzend is beslist door de geneesheer-directeur, een aanvraag indienen bij de officier van justitie voor het indienen van een verzoekschrift bij de rechter voor de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging.
2.5.
De advocaat heeft namens betrokkene de officier van justitie verzocht om een verzoek tot beëindiging van de verplichte zorg bij de rechtbank in te dienen. Op 13 mei 2024 heeft de officier van justitie dit verzoek bij de rechtbank ingediend. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven geen aanleiding te zien om de zorgmachtiging te beëindigen.

3.Standpunten

3.1.
Betrokkene heeft in zijn aanvraag en ter zitting het volgende naar voren gebracht ter onderbouwing van het verzoek om de verplichte zorg te beëindigen. Betrokkene betwist dat hij een aandoening heeft. Het is volgens betrokkene de toegediende depotmedicatie die hem ziek maakt. Betrokkene heeft dagelijks last van krampen, hij is veel tanden kwijt geraakt en er is een teen geamputeerd. Ook wordt betrokkene door de medicatie suf en labiel waardoor hij al drie keer van zijn fiets is gevallen. Betrokkene ziet dit als een direct gevolg van de medicatie die hem gedwongen wordt toegediend. Betrokkene is bang dat hij uiteindelijk aan de medicatie zal komen te overlijden, omdat in zijn omgeving al een aantal mensen zijn overleden aan de bijwerkingen van medicatie. Van de medicatie ervaart betrokkene geen voordeel, maar wel veel nadeel. Betrokkene wil graag een vrij en normaal leven leiden zonder de GGZ. Als de zorgmachtiging wordt beëindigd dan wil betrokkene geen medicatie meer gebruiken met uitzondering van Artane tegen de bijwerkingen van het afkicken van de medicatie.
3.2.
De officier van justitie heeft in het verzoek aangegeven van oordeel te zijn dat de geneesheer-directeur op goede gronden heeft besloten tot afwijzing van de aanvraag van betrokkene. Het is de officier van justitie uit de aan hem verstrekte medische verklaring van psychiater [psychiater 1] van 2 mei 2024 niet gebleken dat de gezondheidstoestand van betrokkene zodanig is verbeterd dat het ernstig nadeel is weggenomen dan wel welke voorwaarden of beperkingen aan een beëindiging van verplichte zorg moeten worden gesteld om het ernstig nadeel weg te nemen.
Ter zitting heeft psychiater [psychiater 1] hieraan het volgende toegevoegd. Betrokkene is kwetsbaar voor psychotische ontregelingen. Op dit moment is betrokkene stabiel, maar als hij stopt met de voorgeschreven medicatie zal hij terugvallen in dreigend en agressief gedrag met alle gevolgen van dien. Het is daarom belangrijk dat betrokkene zijn medicatie blijft gebruiken en op vrijwillige basis zal hij dit niet doen. Het gebrek aan ziektebesef en -inzicht bij betrokkene is inherent aan de aandoening, te weten schizofrenie waaraan hij leidt. Dat betrokkene klachten ervaart is heel vervelend. Zoals psychiater [psychiater 3] bij een eerdere zitting al heeft aangegeven zijn deze klachten echter niet te wijten aan de medicatie die hij krijgt, maar aan vaatlijden.

4.Beoordeling

Tussentijdse beëindiging
4.1.
Op grond van artikel 8:18, eerste lid, Wvggz vindt tussentijdse beëindiging van het verlenen van verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging plaats indien het doel van verplichte zorg is bereikt of niet langer wordt voldaan aan de criteria voor verplichte zorg.
4.2.
De rechtbank verwijst allereerst naar de beschikking van deze rechtbank van 7 juli 2022 ten aanzien van een door betrokkene ingediende klacht en overweegt in dit verband als volgt. Betrokkene heeft op 26 april 2022 bij de GGZ-klachtencommissie voor NoordHolland Noord een klacht ingediend tegen het gedwongen toedienen van depotmedicatie vanwege de bijwerkingen die hij hiervan ervaart. De klachtencommissie heeft op 11 mei 2022 de klacht ongegrond verklaard, waartegen betrokkene een verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend ter beoordeling van de klacht. Bij beschikking van 7 juli 2022 heeft de rechtbank de klacht ongegrond verklaard. Betrokkene wenst met het huidige verzoek tot beëindiging van verplichte zorg op dezelfde gronden opnieuw te bereiken dat het gedwongen toedienen van depotmedicatie wordt gestopt. De thans voorgeschreven dwangmedicatie is dezelfde, ook in toediening en dosering als de dwangmedicatie die onderwerp was van de hierboven genoemde klacht. Nu in de klachtzaak eenzelfde beoordeling aan de orde was als in dit geval, verwijst de rechtbank allereerst naar de beschikking van 7 juli 2022 en hetgeen daarin is overwogen. In feite betreft het in deze zaak een herhaling van zetten.
4.3.
Ten aanzien van het verzoek overweegt de rechtbank voorts als volgt.
4.4.
De rechtbank ziet gelet op stukken en hetgeen ter zitting is besproken geen aanleiding om te twijfelen aan de bij betrokkene gestelde diagnose schizofrenie. De diagnose is over een periode van meerdere jaren door verschillende behandelaren en verschillende onafhankelijke psychiaters gesteld. Meest recentelijk heeft psychiater drs. [psychiater 2] deze diagnose nog gesteld in de medische verklaring van 25 september 2023, die is opgesteld ter voorbereiding van de huidige zorgmachtiging. Voorts is de rechtbank uit de stukken en het besprokene ter zitting voldoende gebleken dat betrokkene zonder de aan hem toegediende depotmedicatie ernstig psychisch zal ontregelen en ernstig nadeel zal veroorzaken door dreigend en agressief gedrag. In het verleden is betrokkene meerdere malen gedwongen opengenomen geweest in verband met psychotische ontregeling na het staken van zijn medicatie. De laatste (gedwongen) opname dateert van 2021. Na zijn ontslag uit de kliniek is besloten om de voorgeschreven medicatie op grond van de verleende zorgmachtiging in depotvorm aan betrokkene toe te dienen en sindsdien is betrokkene stabiel. Betrokkene heeft tijdens de zitting duidelijk kenbaar gemaakt dat hij zijn medicatie niet vrijwillig zal innemen zodat hiervoor een gedwongen kader nodig blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de veiligheid van de depotmedicatie, ook nu door de behandelaren al meerdere keren is aangegeven dat de door betrokkene genoemde klachten niet met de toegediende medicatie te maken hebben, maar met vaatlijden. Nu er nog steeds wordt voldaan aan de criteria voor en de doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz, is er geen aanleiding om de eerder verleende zorgmachtiging te beëindigen. De rechtbank zal hiertoe dan ook niet overgaan, hetgeen betekent dat de zorgmachtiging door blijft lopen voor de verleende duur, te weten tot en met 11 oktober 2024.
4.5.
Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank ook nu weer ter zitting heeft gezien dat betrokkene last heeft van het verlies van zijn teen en het merendeel van zijn tanden en van de gedachte dat hij zal komen te overlijden aan de medicatie. Tijdens de zitting is besproken dat betrokkene hierbij de door hem gewenste hulp van een psycholoog kan krijgen. De rechtbank hoopt dat hij met behulp van een psycholoog aan deze klachten zal kunnen werken.
Schadevergoeding
4.6.
Namens betrokkene heeft de advocaat ter zitting aanvullend verzocht om betrokkene een schadevergoeding toe te kennen omdat de officier van justitie heeft nagelaten het verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging ‘onverwijld’ bij de rechtbank in te dienen, als bedoeld in artikel 8:19, derde lid, Wvggz. Onder verwijzing naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:6524) stelt de advocaat dat ‘onverwijld’ betekent 7 dagen. In dit geval heeft betrokkene op 12 april 2024 aan de officier van justitie verzocht om bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging in te dienen. Gelet op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam had de officier van justitie dit verzoek uiterlijk op 19 april 2024 bij de rechtbank moeten indienen. In deze zaak heeft de officier van justitie eerst om een nieuwe medische verklaring verzocht die op 2 mei 2024 is afgegeven. Het verzoek is vervolgens op 13 mei 2024 door de officier van justitie bij de rechtbank ingediend. Primair is de advocaat van mening dat de officier van justitie van 20 april 2024 tot 13 mei 2014 in verzuim is geweest, te weten 22 dagen. In de zaak bij rechtbank Rotterdam is om een schadevergoeding van € 20,00 per dag gevraagd en € 10,00 per dag toegekend. Het verzoek is dan ook om een schadevergoeding aan betrokkene toe te kennen van € 440,00 dan wel € 220,00. Subsidiair zou uit kunnen worden gegaan van het moment van de nieuwe medische verklaring, te weten 2 mei 2024. Dan had de officier van justitie uiterlijk op 9 mei 2024 het verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging bij de rechtbank moeten indienen. Nu het verzoek is gedaan op 13 mei 2024 betekent dit een verzuim van 3 dagen. In dat geval is het verzoek om een schadevergoeding aan betrokkene toe te kennen van € 60,00 dan wel € 30,00.
4.7.
De officier van justitie verzoekt het verzoek van betrokkene tot schadevergoeding af te wijzen en stelt daartoe het volgende. De officier van justitie heeft naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene van 12 april 2024 de geneesheer-directeur op 16 april 2024 gevraagd om een actuele medische verklaring. De medische verklaring is gedateerd op 2 mei 2024, maar de officier van justitie heeft deze verklaring op 7 mei 2024 van de geneesheerdirecteur ontvangen. Vervolgens is de zaak intern besproken en op 10 mei 2024 geregistreerd door het Openbaar Ministerie. Het verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg is tenslotte op 13 mei 2024 bij de rechtbank ingediend. De officier van justitie is van mening dat het indienen van het verzoekschrift niet onnodig is vertraagd, maar onverwijld is ingediend. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2022 die wordt aangehaald door betrokkene ziet volgens de officier van justitie op een andere situatie, nu in die zaak het verzoekschrift überhaupt niet was ingediend.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat betrokkene op vrijdag 12 april 2024 een aanvraag bij de officier van justitie heeft ingediend om een verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging bij de rechtbank in te dienen. Op grond van het derde lid van artikel 8:19 Wvggz moet de officier van justitie het verzoekschrift onverwijld bij de rechter indienen. Ter voorbereiding van dit verzoekschrift draagt de geneesheerdirecteur zorg voor een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene. De officier van justitie dient deze medische verklaring bij het verzoekschrift te voegen.
4.9.
De officier van justitie heeft op dinsdag 16 april 2024 aan de geneesheer-directeur om een actuele medische verklaring verzocht. Het is naar het oordeel van de rechtbank aan de officier van justitie om dit proces actief te volgen, de termijn van artikel 8:19 Wvggz te bewaken, regie te voeren en zo nodig bij de geneesheer-directeur aan de bel te trekken als de medische verklaring op zich laat wachten. De officier van justitie mag niet op zijn handen gaan zitten. Vaststaat dat de officier van justitie de medische verklaring pas op dinsdag 7 mei 2024 van de geneesheerdirecteur heeft ontvangen en op maandag 13 mei 2024 is het verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg bij de rechtbank ingediend.
4.10.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de officier van justitie het verzoekschrift niet onverwijld bij de rechtbank heeft ingediend en dat daarom sprake is van een termijnoverschrijding. Dat de medische verklaring pas op dinsdag 7 mei 2024 door de officier van justitie is ontvangen en het verzoekschrift daarom niet eerder kon worden ingediend, dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van de officier van justitie te komen. Zoals onder 4.9. overwogen is het aan de officier van justitie om ervoor te zorgen dat het verzoekschrift onverwijld bij de rechtbank wordt ingediend en het proces daartoe te bewaken.
4.11.
Gelet op de termijnoverschrijding is er gelet op artikel 10:12, derde lid, Wvggz grond voor toekenning van schadevergoeding. Hiervoor is wel enige onderbouwing van de gestelde schade vereist.
4.12.
Door of namens betrokkene is niet onderbouwd dat hij schade heeft geleden en welke schade hij heeft geleden door de termijnoverschrijding, terwijl dit wel op zijn weg lag. Er is door de advocaat van betrokkene enkel een forfaitair schadebedrag genoemd, maar een daadwerkelijke onderbouwing van de door de termijnoverschrijding geleden schade ontbreekt. Bovendien is in deze beschikking geoordeeld dat er geen grond is om de ten aanzien van betrokkene verleende zorgmachtiging te beëindigen zodat ook hieruit geen schade kan worden afgeleid. Het voorgaande maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een schadevergoeding aan betrokkene toe te kennen. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst af het verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging zoals verleend bij beschikking van 11 oktober 2023;
5.2.
wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.C.R.W. VerLoren van Themaat-van der Hoeven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.