ECLI:NL:RBNHO:2024:600

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
347234 KG RK 23-167
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure

Op 10 januari 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechter, ingediend door verzoeker op 15 december 2023. Het verzoek was gericht tegen mr. M.M. Kruithof, de rechter die de hoofdzaak behandelde. Verzoeker stelde dat de rechter een ambtsmisdrijf had begaan door de zitting te openen zonder eerst aangifte van ambtsmeineed te doen, nadat hij zijn pleitaantekeningen had ingediend waarin hij de verbalisant beschuldigde van leugenachtigheid. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was, omdat het verzoek feitelijk niet betrekking had op de rechter die de zaak behandelde, maar op de beslissing om de zitting te openen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter niet verplicht is om voorafgaand aan de zitting onderzoek te doen naar een mogelijk ambtsmisdrijf en dat de beslissing om de zitting te openen een procesbeslissing is die geen grond voor wraking vormt. De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en beval de voortzetting van de hoofdzaak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 347234 KG RK 23-167
Beslissing van 10 januari 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.M. Kruithof,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 15 december 2023 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 10765396 \ WM VERZ 23-1587, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 18 december 2023 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overweging besloten dat zonder mondelinge behandeling op het wrakingsverzoek zal worden beslist.
1.4
Op 21 december 2023 is de reactie van de rechter samen met het proces-verbaal van de zitting van 15 december 2023 aan verzoeker toegestuurd. In die e-mail is tevens aan verzoeker meegedeeld dat zonder zitting op zijn wrakingsverzoek zal worden beslist. Verzoeker heeft bij e-mail van 21 december 2023 gereageerd.
1.5
Vervolgens heeft de wrakingskamer bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1
De hoofdzaak betreft het door verzoeker bij de kantonrechter ingestelde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie om verzoeker een boete op te leggen wegens het met de auto niet stoppen voor een rood verkeerslicht.
2.2
Het beroep van verzoeker zou worden behandeld op de zitting van 15 december 2023.
2.3
Om 03.08 uur in de nacht voorafgaand aan de zitting heeft verzoeker zijn pleitaantekeningen naar de griffie in Alkmaar gestuurd.
2.4
Nadat de kantonrechter op 15 december 2023 de zitting had geopend heeft verzoeker zijn pleitaantekeningen voorgelezen. Hij heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de verbalisant die achter verzoeker reed en hem staande heeft gehouden het betreffende stoplicht nooit heeft kunnen zien, omdat het stoplicht om de hoek staat en volledig aan het zicht is onttrokken door takken van een vol in het blad staande boom. Dat blijkt volgens verzoeker uit de door hem in de hoofdzaak ingebrachte foto’s. Verzoekers conclusie is dat de verbalisant dus heeft gelogen en daarmee een ambtsmisdrijf heeft begaan. De officier van justitie had daar na kennisname aangifte van moeten doen, maar heeft in plaats daarvan de verbalisant aangezet tot ambtsmeineed en heeft daarmee zelf een ambtsmisdrijf gepleegd, aldus de pleitaantekeningen van verzoeker.
2.5
Direct na het voorlezen van zijn pleitaantekeningen heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt. De kantonrechter heeft een proces-verbaal van de wraking opgemaakt en de behandeling van hoofdzaak daarna geschorst.
2.6
Bij e-mail van 21 december 2023 is de schriftelijke reactie van de rechter samen met het proces-verbaal van de zitting van 15 december 2023 aan verzoeker toegestuurd en is hem meegedeeld dat zonder zitting op zijn wrakingsverzoek zal worden beslist.
2.7
Verzoeker heeft bij e-mail van 21 december 2023 gereageerd. In die e-mail schrijft hij onder meer dat het de vraag is of de kantonrechter in de hoofdzaak door het openbaar ministerie wel is voorzien van alle op de zaak betrekkelijke stukken, waaronder de door hem ingebrachte foto’s. Verzoeker eist (onder meer) antwoord op die vraag.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
3.2
De verbalisant en de officier van justitie hebben een ambtsmisdrijf begaan. Verzoeker heeft de rechter daarvan, door het toesturen van zijn pleitaantekeningen voorafgaand aan de zitting, op de hoogte gesteld. De rechter had de zitting daarna niet mogen openen, maar had aangifte van ambtsmeineed moeten doen.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 18 december 2023 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Zij stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen en heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2
Pas na de wraking is de rechter er door de griffie van op de hoogte gebracht dat verzoeker in de nacht voor de zitting zijn pleitnota met daarin het wrakingsverzoek aan de griffie had toegestuurd. Met die pleitnota was de rechter voorafgaand aan de zitting dus nog niet bekend.
Het openen van de zitting is bovendien een procesbeslissing die geen grond kan zijn voor wraking. Daar komt nog bij dat het de taak van de rechter is om op de zitting onderzoek te doen, vragen te stellen en beide partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunt toe te lichten en pas een beslissing te nemen na voldoende te zijn voorgelicht door partijen. De (vertegenwoordiger van de) officier van justitie heeft zich (door de wraking) nog niet kunnen uitlaten over de stelling van verzoeker dat sprake is van een ambtsmisdrijf en de rechter heeft daar ook nog geen vragen over kunnen stellen. Of mogelijk sprake is van een ambtsmisdrijf of ambtsmeineed heeft de rechter dus nog niet kunnen beoordelen. Het al dan niet doen van aangifte wegens ambtsmeineed is tot slot een rechterlijke beslissing die geen grond kan zijn voor wraking.

5.De beoordeling

5.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Wraking van een rechter is daarom slechts aan de orde indien, kort samengevat, de rechter (i) jegens een partij een vooringenomenheid koestert of (ii) wanneer de schijn van partijdigheid gewekt is. In deze zaak is van beide gevallen geen sprake.
5.2
Uit de pleitaantekeningen van verzoeker in de hoofdzaak blijkt dat het verzoek feitelijk geen betrekking heeft op de met de behandeling van de zaak belaste rechter, maar dat verzoeker iedere rechter die de onderhavige zaak in behandeling zou nemen, zou wraken. Het wrakingsverzoek richt zich immers tegen de beslissing van de rechter om niet direct aangifte van ambtsmeineed te doen en in plaats daarvan de zitting te openen. Kennelijk gaat verzoeker er vanuit dat als melding is gemaakt van een ambtsmisdrijf, de rechter verplicht is daar voorafgaand aan de zitting onderzoek naar te doen. Een dergelijke verplichting bestaat echter niet. Elke rechter zou in dit geval dan ook de beslissing hebben genomen om de zitting te openen. Het verzoek is reeds daarom kennelijk ongegrond.
5.3
De beslissing van de rechter om de zitting te openen is bovendien een procesbeslissing van de rechter en het is sinds de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) vaste rechtspraak dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking vormt. Het verzoek is ook daarom kennelijk ongegrond.
5.4
Hetgeen verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt kan ook overigens geen grond vormen voor wraking. Uit de schriftelijke reactie van rechter blijkt dat zij voorafgaand aan de zitting nog geen kennis had genomen van het standpunt van verzoeker dat sprake is van een ambtsmisdrijf en daar dus ook niets mee heeft kunnen doen. Verder schrijft de rechter dat zij de reactie van (de vertegenwoordiger van) de officier van jusitie over het standpunt van verzoeker dat de verbalisant een ambtsmisdrijf heeft begaan nog niet had aangehoord en dat zij beide partijen vragen had willen stellen. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van de rechter correct is. Het is de taak van een rechter om ter zitting het onderzoek te doen, via het aanhoren van de standpunten van beide partijen en het stellen van vragen. Ook de vraag van verzoeker of de rechter beschikt over de door hem ingebrachte foto’s had daarbij aan de orde kunnen komen. Pas na het aanhoren van de standpunten van alle partijen en het doen van onderzoek neemt de rechter een beslissing. Dat kan alleen als de zitting wordt geopend en daadwerkelijk plaatsvindt. De beslissing van de rechter om de zitting in de hoofdzaak te openen geeft dan ook geen blijk van vooringenomenheid of partijdigheid. Ook om die reden kan het wrakingverzoek niet slagen.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1
verklaart het verzoek kennelijk ongegrond,
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter, mr. H.A. Pott Hofstede en mr. C.S. Schoorl, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.C. Kaal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.