ECLI:NL:RBNHO:2024:5847

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C/15/341965 / HA ZA 23-398
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kansspelovereenkomst en prejudiciële vragen aan de Hoge Raad

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 12 juni 2024, staat de rechtsgeldigheid van een kansspelovereenkomst centraal. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.Z. Loonstein, vordert onder andere de nietigheid van de kansspelovereenkomst met de vennootschap N1 Interactive Limited, die zonder vergunning kansspelen aanbiedt. Eiser stelt dat de overeenkomst nietig is op grond van artikel 3:40 BW, omdat N1 in strijd handelt met de Wet op de kansspelen (Wok). De rechtbank heeft eerder in andere zaken geoordeeld dat het aanbieden van kansspelen zonder vergunning leidt tot nietigheid van de overeenkomst. Echter, er zijn ook tegenstrijdige uitspraken van andere rechtbanken, wat de noodzaak voor prejudiciële vragen aan de Hoge Raad onderstreept. De rechtbank heeft besloten om de zaak aan te houden en te verwijzen naar de parkeerrol voor akte uitlating over de beantwoording van deze vragen. De vragen betreffen onder andere de strekking van de Wok en de rechtsgevolgen van een kansspelovereenkomst zonder vergunning. De beslissing in deze zaak zal worden aangehouden totdat de Hoge Raad de prejudiciële vragen heeft beantwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/341965 / HA ZA 23-398
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. B.Z. Loonstein te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
N1 INTERACTIVE LIMITED,
gevestigd te Valletta, te Malta,
gedaagde,
advocaten mrs. R. van Neck en O.G. Trojan te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en N1 genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 februari 2024
  • de akte overlegging aanvullende producties met producties 8 t/m 38 van de zijde van [eiser]
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties met producties 13 t/m 15 van de zijde van N1
  • de spreekaantekeningen van mr. Loonstein namens [eiser]
  • de spreekaantekeningen van mrs. Van Neck en Trojan namens N1
  • de mondelinge behandeling van 8 april 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
  • de zaakseigen aspecten - spreekaantekeningen van mr. Loonstein namens [eiser]
  • de zaakspecifieke spreekaantekeningen van mrs. Van Neck en Trojan namens N1
  • de tweede termijn spreekaantekeningen van mr. Loonstein namens [eiser]
  • de tweede termijn spreekaantekeningen van mrs. Van Neck en Trojan namens N1.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de kansspelovereenkomst die is gesloten tussen [eiser] en N1 nietig is en/of de kansspelovereenkomst te vernietigen;
en
II. N1 te veroordelen om de van [eiser] ontvangen bedragen, met aftrek van de aan [eiser] uitbetaalde bedragen, zijnde een bedrag van € 170.649,80 te betalen aan [eiser], deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van storting door eiser, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
en/of
III. te verklaren voor recht dat N1 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser], althans toerekenbaar tekort is geschoten, althans zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken, wegens de in het lichaam van de dagvaarding genoemde gedragingen en te verklaren voor recht dat N1 verplicht is om de door deze gedragingen geleden schade aan de zijde van [eiser] te vergoeden;
en
IV. N1 te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag € 170.649,80, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
en/of
V. (subsidiair) N1 te veroordelen tot betaling van meer en/of andere schade, althans enige schade, die door [eiser] is geleden door de in het lichaam van deze dagvaarding genoemde grondslagen, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
en/of
VI. te verklaren voor recht dat de kansspelovereenkomst door dwaling aan de zijde van [eiser] tot stand is gekomen en (primair) de kansspelovereenkomst te vernietigen en tevens N1 te veroordelen om de gevolgen ongedaan te maken door betaling van € 170.649,80 aan [eiser], althans (subsidiair) om het door [eiser] geleden nadeel op de voet van artikel 6:230 lid 2 BW op te heffen dor terugbetaling van geleden verliezen alsook ander nadeel te betalen;
en
VII. N1 te veroordelen in de kosten van deze procedure vermeerderd met nakosten en de wettelijke rente.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij heeft deelgenomen aan door N1 aangeboden kansspelen, terwijl N1 geen vergunning had om kansspelen aan te bieden. De Wok verbiedt het aanbieden van kansspelen, zodat N1 illegaal en strafbaar heeft gehandeld. De kansspelovereenkomst is daarom (ver)nietig(baar) ex artikel 3:40 BW. Zodoende is sprake van onverschuldigde betalingen, zodat N1 gerechtigd is een bedrag van € 170.649,80 (inzet minus opbrengsten) terug te vorderen. De overtreding van de Wok levert bovendien een onrechtmatige daad op. De schade die [eiser] hierdoor heeft geleden moet N1 vergoeden. Ook is sprake van schending van de zorgplicht, en daardoor van een onrechtmatige daad. Subsidiair beroept [eiser] zich op oneerlijke handelspraktijken, tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en dwaling.
2.3.
N1 voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

3.De beoordeling

3.1.
N1 voert onder andere verweren aan die zien op artikel 3:40 lid 3 BW: strijd met een dwingende wetsbepaling leidt niet tot nietigheid als de betreffende wetsbepaling niet de strekking heeft de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten. Toegepast op de voorliggende casus luidt de te beantwoorden vraag: heeft het verbod in de Wet op de kansspelen (Wok) de strekking om een kansspelovereenkomst die is aangegaan met en door een partij die zonder vergunning online kansspelen aanbiedt aan te tasten.
3.2.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend en ook is met partijen besproken dat er tot op heden ongeveer vijftig zaken bij de verschillende rechtbanken zijn aangebracht op basis van dagvaardingen die grotendeels overeenstemmen met de dagvaarding in de onderhavige zaak. Tot op heden hebben drie rechtbanken in vier verschillende zaken uitspraak gedaan in zogenoemde kansspelzaken. De rechtbanken Overijssel en Noord-Nederland hebben geoordeeld dat het aanbieden van kansspelen in Nederland zonder vergunning nietigheid van de kansspelovereenkomst met zich brengt. [1] In deze zaken zijn de vorderingen van de speler daarom toegewezen en is de aanbieder van online kansspelen veroordeeld tot (terug)betaling van de verloren gelden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft anders geoordeeld. In die procedure zijn de vorderingen van de speler afgewezen omdat – in lijn met het Unibet-arrest van het hof Amsterdam van 25 oktober 2016 – geoordeeld is dat het verbod uit de Wok om zonder vergunning kansspelen aan te bieden haar strekking heeft verloren. [2] Daarnaast zijn er volgens die rechtbank voldoende maatregelen getroffen om verslaving aan de betreffende kansspelen zoveel mogelijk te voorkomen en is er gewaakt tegen onmatige deelname aan die spelen, waarbij meespeelt dat de speler als deelnemer een eigen verantwoordelijkheid heeft.
3.3.
Afhankelijk van de verdere ontwikkeling van het recht op dit punt bestaat de kans dat een min of meer substantieel deel van de personen die voor inwerkingtreding van de Wet Kansspelen op afstand hebben deelgenomen aan online kansspelen in de toekomst (al dan niet in een collectieve actie) een soortgelijke vordering aanhangig zou willen maken.
3.4.
Uit het voorgaande blijkt dat de rechtspraak over deze kwestie uiteenlopend heeft geoordeeld en dat (mogelijk) nog vele uitspraken zullen volgen. Het zou buitengewoon inefficiënt zijn en voor partijen lang duren en kostbaar zijn als de vragen die in al deze zaken beslissend zijn pas door de Hoge Raad zouden kunnen worden beantwoord na hoger beroep en cassatie. Dit is de reden dat deze rechtbank in een van de bij haar aanhangige zaken (C/15/343871 / HA ZA 23-498) in een vonnis van vandaag (ECLI:NL:RBNHO:2024:5808) het voornemen heeft uitgesproken om de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.
Had de Wok aanvankelijk de strekking de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten?
Zo ja, is die strekking – na aanvankelijk aanwezig geweest te zijn – verloren gegaan onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen en/of gelet op het handhavingsbeleid van de Kansspelautoriteit?
Is een kansspelovereenkomst tussen een in Nederland verblijvende consument en een aanbieder van kansspelen op internet die geen vergunning heeft in de zin van de Wok een nietige overeenkomst in de zin van artikel 3:40 BW?
Maakt het voor de beantwoording van vraag 3 nog uit of de kansspelaanbieder (of een daaraan gelieerde entiteit) voldeed aan de prioriteringscriteria van de Kansspelautoriteit?
Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend luidt, welke rechtsgevolgen heeft dat dan? Is een vordering tot terugbetaling van het geleden verlies op grond van onverschuldigde betaling toewijsbaar?
3.5.
Omdat de beantwoording van die vragen ook van belang is voor de beslissing in de onderhavige zaak zal iedere beslissing in deze zaak worden aangehouden.
3.6.
Nadat de Hoge Raad de vragen heeft beantwoord, zullen partijen de gelegenheid krijgen op de gegeven antwoorden te reageren. Daarna zal de rechtbank beslissen. De zaak wordt verwezen naar de parkeerrol voor akte uitlating beantwoording prejudiciële vragen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van
2 april 2025voor akte uitlating beantwoording prejudiciële vragen,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr. H.J. Schaberg en mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024. [3]

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 17 april 2024,
2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 mei 2024,
3.type: 1589