3.3.2Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken veelal worden gekenmerkt door het gegeven dat bij de ten laste gelegde seksuele handelingen vaak alleen het vermeende slachtoffer en de vermeende dader aanwezig zijn geweest. Dit brengt in veel gevallen mee dat naast de verklaring van het vermeende slachtoffer weinig of geen ander wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de bewijsmiddelen de volgende uitgangspunten in acht.
Uitgangspunten
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Aangeefster heeft op belangrijke punten consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte bij/ met haar heeft verricht. Zij heeft concrete gebeurtenissen benoemd, zowel ten aanzien van de handelingen die plaatsvonden als de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Ook vindt de rechtbank de verklaringen van aangeefster authentiek. Daaraan draagt bij dat aangeefster open en eerlijk verklaart over haar gevoelens en emoties. Zo geeft aangeefster aan dat zij ook weleens is klaargekomen tijdens het seksueel misbruik door de verdachte en dat zij ‘ja’ heeft gezegd op het voorstel van haar vader om seks te proberen, omdat zij nieuwsgierig was. Het dossier geeft geen indicaties dat aangeefster niet de waarheid heeft gesproken. Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden of lacunes voorkomen, deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar maken. De rechtbank vindt de omstandigheid dat aangeefster soms wisselend heeft verklaard, bijvoorbeeld over de reden van afwezigheid van haar moeder, niet afdoen aan de betrouwbaarheid. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen de jonge leeftijd van aangeefster bij de aanvang van de seksuele handelingen, de duur en de frequentie daarvan.
De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van aangeefster
Aangeefster heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik. Aangeefster heeft verklaard dat zij vanaf haar 6e tot haar 29e jaar is misbruikt door de verdachte, haar vader. Het misbruik begon in de [adres] , waarbij de verdachte een seksboekje aan aangeefster gaf met daarin plaatjes van een meisje in een zustertenue, dat met haar handen een penis vasthad. Aangeefster heeft de verdachte vervolgens op zijn aangeven en na zijn uitleg afgetrokken.
Aangeefster heeft verklaard dat zij voor het eerst seks met de verdachte heeft gehad (“toen heeft hij mij voor het eerst geneukt”) toen zij ongeveer 7,5 jaar of 8 jaar oud was. Het gebeurde op het bed in de slaapkamer van haar ouders. De verdachte had gevraagd of zij seks wilde proberen. Zij heeft toen ‘ja’ gezegd, omdat ze nieuwsgierig was. Vanaf die tijd hadden ze iedere dag, al dan niet meerdere malen, seks in de slaapkamer van haar ouders of op de zolder van de woning. De seksuele handelingen bestonden volgens haar uit beffen, pijpen, aftrekken, anale en vaginale seks en dat zij de verdachte anaal moest penetreren met een dildo. Ook heeft zij verteld dat zij soms in opdracht van de verdachte een panty moest aantrekken waar het kruis uitgeknipt was en dat zij dan vervolgens seks met hem moest hebben.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het dossier in voldoende mate steunbewijs biedt voor de verklaring van aangeefster dat zij gedurende een lange periode is misbruikt door de verdachte. Zo vindt de verklaring van aangeefster onder meer steun in de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij in de periode dat hij in de [adres] woonde, zeer regelmatig samen met aangeefster in zijn bed lag. Dit volgt ook uit de verklaring van de oudste broer van aangeefster. Volgens hem begon het misbruik van aangeefster toen zij in de [adres] woonden. Zij zijn daarheen verhuisd toen hij 9 jaar oud was. Dit komt, ook gelet op hun leeftijdsverschil van circa 3,5 jaar, overeen met de verklaring van aangeefster. Zij heeft namelijk verklaard dat het misbruik begon in de [adres] en zij toen 6 jaar oud was. De oudste broer heeft meer in het bijzonder verklaard dat zijn moeder bijna elke avond wegging, dat hij en zijn broertje daarna naar bed moesten en dat aangeefster en de verdachte dan samen in bed gingen liggen. Hij hoorde bijna elke avond seksgeluiden uit die kamer komen. Toen hij 14 à 15 jaar oud was, heeft hij de verdachte en aangeefster een keer betrapt tijdens seks. Hij keek de slaapkamer van zijn ouders in en zag aangeefster naakt op de verdachte op het bed zitten. In het licht daarvan weegt de rechtbank mee dat de aangeefster heeft verklaard, dat zij zich kan herinneren dat haar oudste broer haar en de verdachte tijdens seks heeft betrapt toen zij 9 à 10 jaar oud was. Daarnaast is in de huidige woning van de verdachte een soortgelijke panty met een geknipt gat in het kruis aangetroffen als waar aangeefster over heeft verklaard.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er voldoende wettig bewijs is. De verklaringen van aangeefster vinden namelijk op onderdelen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank neemt daarom de verklaringen van aangeefster voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten tot uitgangspunt en volgt de officier van justitie dan ook niet in het standpunt dat de verdachte van feit 1 zou moeten worden vrijgesproken. Wel is de rechtbank van oordeel dat niet de gehele in feit 1 opgenomen periode kan worden bewezen. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat zij 7,5 of 8 jaar oud was op het moment dat de verdachte voor het eerst “vleselijke gemeenschap” met haar had. Aangeefster werd 8 jaar oud op [datum] 1990. De onder feit 1 bewijsbare periode start gelet op de verklaring van aangeefster in ieder geval op dat moment.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde handelingen, met dien verstande dat de bewezenverklaarde periode van feit 1 start op het moment dat aangeefster 8 jaar oud was en dus op 21 januari 1990.
Ten aanzien van feit 3:
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op 17 april 2023 zijn (onder meer) twee imitatiewapens aangetroffen. Vastgesteld is dat deze wapens aan de verdachte toebehoren en dat het verboden is om deze wapens in bezit te hebben. Dat de verdachte niet wist dat hij deze wapens niet in bezit mocht hebben acht de rechtbank, mede gelet op het feit dat de verdachte werkzaam is als instructeur op een schietbaan, ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan wat hem onder feit 3 ten laste is gelegd.