ECLI:NL:RBNHO:2024:5644

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
15/098375-23 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor langdurig seksueel misbruik van dochter en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van langdurig seksueel misbruik van zijn dochter en verboden wapenbezit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en onder bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaring van de feiten niet aan de orde is, en heeft de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen op basis van het oude recht, tot een maximum van 1.500 gulden (€ 680,67). De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer bevestigd, ondanks de tegenwerpingen van de verdediging. De verdachte heeft jarenlang misbruik gemaakt van zijn dochter, die op het moment van de eerste handelingen slechts 8 jaar oud was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft geen berouw getoond en zijn daden ontkend, wat de rechtbank als zeer ernstig heeft beoordeeld. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen imitatiewapens onttrokken aan het verkeer en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/098375-23 (P)
Uitspraakdatum: 30 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M.H.G. Peters, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks de periode van 21 januari 1988 tot en met 30 november 1991 te Haarlem en/of Bloemendaal, in elk geval in Nederland telkens vleselijke gemeenschap heeft gehad met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met zijn dochter [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] door zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of te duwen en/of te houden;
Feit 2hij op of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met 20 januari 1994 te Haarlem en/of Bloemendaal, in elk geval Nederland telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina en/of anus en/of mond gebracht en/of geduwd en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en/of
- zich door die [slachtoffer] laten penetreren met een dildo in zijn anus;
Feit 3hij op of omstreeks 17 april 2023 te Bloemendaal twee, althans één, (gasdruk)wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, voorhanden gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Verjaring
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde periode in feit 1 op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten die zijn gepleegd voor 1 maart 1989 verjaard zijn. De rechtbank ziet dat anders. Volgens de wetgeving die gold op 21 januari 1989, de start van de ten laste gelegde periode, ving de verjaringstermijn aan op de dag na die waarop het strafbare feit werd gepleegd en was de duur van deze termijn twaalf jaren. Op 1 september 1994 trad de Wet verjarings- en klachttermijn zedendelicten in werking. Volgens die wet vangt de verjaringstermijn in dit soort gevallen aan op de dag na die waarop het slachtoffer achttien jaar oud is geworden. Aangeefster is achttien jaar geworden op [datum] 2000 zodat de verjaringstermijn dus aanvangt op [datum] 2000. Het feit zou daarmee op [datum] 2012 verjaren. Op 1 januari 2006 trad echter de Wet inzake de opheffing van de verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten in werking. Daarin is bepaald dat de verjaringstermijn voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van tien jaren of meer is gesteld, wordt verhoogd naar twintig jaar. De op [datum] 2000 aangevangen verjaringstermijn is daarmee verlengd tot [datum] 2020. Met ingang van de wetswijziging van 1 april 2013 verjaart het recht tot strafvordering voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van 12 jaren of meer is gesteld in het geheel niet meer. Het overgangsrecht bij deze wet bepaalt dat deze wet van toepassing is op ‘feiten die zijn gepleegd voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, tenzij deze feiten zijn verjaard’. Nu verjaring pas op [datum] 2020 aan de orde zou zijn, is strafvervolging mogelijk voor de gehele tenlastegelegde periode.
De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging, ook voor de feiten op de tenlastelegging gepleegd voorafgaand aan 1 maart 1989
Voorts zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 2 en 3. De raadsman heeft daartoe -samengevat en voor zover van belang - aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en daarom niet tot bewijs kunnen dienen. Verder bevat het dossier onvoldoende steunbewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Van de in zijn woning aangetroffen wapens wist hij niet dat het verboden was deze voorhanden te hebben.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden feiten 1, 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken veelal worden gekenmerkt door het gegeven dat bij de ten laste gelegde seksuele handelingen vaak alleen het vermeende slachtoffer en de vermeende dader aanwezig zijn geweest. Dit brengt in veel gevallen mee dat naast de verklaring van het vermeende slachtoffer weinig of geen ander wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de bewijsmiddelen de volgende uitgangspunten in acht.
Uitgangspunten
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Aangeefster heeft op belangrijke punten consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte bij/ met haar heeft verricht. Zij heeft concrete gebeurtenissen benoemd, zowel ten aanzien van de handelingen die plaatsvonden als de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Ook vindt de rechtbank de verklaringen van aangeefster authentiek. Daaraan draagt bij dat aangeefster open en eerlijk verklaart over haar gevoelens en emoties. Zo geeft aangeefster aan dat zij ook weleens is klaargekomen tijdens het seksueel misbruik door de verdachte en dat zij ‘ja’ heeft gezegd op het voorstel van haar vader om seks te proberen, omdat zij nieuwsgierig was. Het dossier geeft geen indicaties dat aangeefster niet de waarheid heeft gesproken. Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden of lacunes voorkomen, deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar maken. De rechtbank vindt de omstandigheid dat aangeefster soms wisselend heeft verklaard, bijvoorbeeld over de reden van afwezigheid van haar moeder, niet afdoen aan de betrouwbaarheid. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen de jonge leeftijd van aangeefster bij de aanvang van de seksuele handelingen, de duur en de frequentie daarvan.
De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van aangeefster
Aangeefster heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik. Aangeefster heeft verklaard dat zij vanaf haar 6e tot haar 29e jaar is misbruikt door de verdachte, haar vader. Het misbruik begon in de [adres] , waarbij de verdachte een seksboekje aan aangeefster gaf met daarin plaatjes van een meisje in een zustertenue, dat met haar handen een penis vasthad. Aangeefster heeft de verdachte vervolgens op zijn aangeven en na zijn uitleg afgetrokken.
Aangeefster heeft verklaard dat zij voor het eerst seks met de verdachte heeft gehad (“toen heeft hij mij voor het eerst geneukt”) toen zij ongeveer 7,5 jaar of 8 jaar oud was. Het gebeurde op het bed in de slaapkamer van haar ouders. De verdachte had gevraagd of zij seks wilde proberen. Zij heeft toen ‘ja’ gezegd, omdat ze nieuwsgierig was. Vanaf die tijd hadden ze iedere dag, al dan niet meerdere malen, seks in de slaapkamer van haar ouders of op de zolder van de woning. De seksuele handelingen bestonden volgens haar uit beffen, pijpen, aftrekken, anale en vaginale seks en dat zij de verdachte anaal moest penetreren met een dildo. Ook heeft zij verteld dat zij soms in opdracht van de verdachte een panty moest aantrekken waar het kruis uitgeknipt was en dat zij dan vervolgens seks met hem moest hebben.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het dossier in voldoende mate steunbewijs biedt voor de verklaring van aangeefster dat zij gedurende een lange periode is misbruikt door de verdachte. Zo vindt de verklaring van aangeefster onder meer steun in de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij in de periode dat hij in de [adres] woonde, zeer regelmatig samen met aangeefster in zijn bed lag. Dit volgt ook uit de verklaring van de oudste broer van aangeefster. Volgens hem begon het misbruik van aangeefster toen zij in de [adres] woonden. Zij zijn daarheen verhuisd toen hij 9 jaar oud was. Dit komt, ook gelet op hun leeftijdsverschil van circa 3,5 jaar, overeen met de verklaring van aangeefster. Zij heeft namelijk verklaard dat het misbruik begon in de [adres] en zij toen 6 jaar oud was. De oudste broer heeft meer in het bijzonder verklaard dat zijn moeder bijna elke avond wegging, dat hij en zijn broertje daarna naar bed moesten en dat aangeefster en de verdachte dan samen in bed gingen liggen. Hij hoorde bijna elke avond seksgeluiden uit die kamer komen. Toen hij 14 à 15 jaar oud was, heeft hij de verdachte en aangeefster een keer betrapt tijdens seks. Hij keek de slaapkamer van zijn ouders in en zag aangeefster naakt op de verdachte op het bed zitten. In het licht daarvan weegt de rechtbank mee dat de aangeefster heeft verklaard, dat zij zich kan herinneren dat haar oudste broer haar en de verdachte tijdens seks heeft betrapt toen zij 9 à 10 jaar oud was. Daarnaast is in de huidige woning van de verdachte een soortgelijke panty met een geknipt gat in het kruis aangetroffen als waar aangeefster over heeft verklaard.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er voldoende wettig bewijs is. De verklaringen van aangeefster vinden namelijk op onderdelen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank neemt daarom de verklaringen van aangeefster voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten tot uitgangspunt en volgt de officier van justitie dan ook niet in het standpunt dat de verdachte van feit 1 zou moeten worden vrijgesproken. Wel is de rechtbank van oordeel dat niet de gehele in feit 1 opgenomen periode kan worden bewezen. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat zij 7,5 of 8 jaar oud was op het moment dat de verdachte voor het eerst “vleselijke gemeenschap” met haar had. Aangeefster werd 8 jaar oud op [datum] 1990. De onder feit 1 bewijsbare periode start gelet op de verklaring van aangeefster in ieder geval op dat moment.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde handelingen, met dien verstande dat de bewezenverklaarde periode van feit 1 start op het moment dat aangeefster 8 jaar oud was en dus op 21 januari 1990.
Ten aanzien van feit 3:
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op 17 april 2023 zijn (onder meer) twee imitatiewapens aangetroffen. Vastgesteld is dat deze wapens aan de verdachte toebehoren en dat het verboden is om deze wapens in bezit te hebben. Dat de verdachte niet wist dat hij deze wapens niet in bezit mocht hebben acht de rechtbank, mede gelet op het feit dat de verdachte werkzaam is als instructeur op een schietbaan, ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan wat hem onder feit 3 ten laste is gelegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1hij in de periode van [datum] 1990 tot en met 30 november 1991 te Haarlem telkens vleselijke gemeenschap heeft gehad met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met zijn dochter [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] door zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen;
Feit 2hij in de periode van 1 december 1991 tot en met 20 januari 1994 te Haarlem telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, telkens
- zijn, verdachtes, vinger(s) en / of penis in de vagina of anus of mond gebracht en/ of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/ of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en/ of
- zich door die [slachtoffer] laten penetreren met een dildo in zijn anus;
Feit 3hij op 17 april 2023 te Bloemendaal twee (gasdruk)wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1vleselijke gemeenschap hebben met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, meermalen gepleegd
Feit 2met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Feit 3handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ondergaan van een ambulante behandeling en een contactverbod met
aangeefster [slachtoffer] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Ten aanzien van een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft de raadsman verzocht deze te beperken tot de duur van het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich jarenlang en veelvuldig schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn dochter. Het bewezenverklaarde misbruik begon toen zij pas 8 jaar oud was. De seksuele handelingen bestonden mede uit het veelvuldig seksueel binnendringen van haar lichaam op allerlei manieren. Het misbruik vond bovendien plaats in de ouderlijke woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig had moeten voelen. De verdachte heeft hierdoor op zeer ernstige wijze misbruik gemaakt van zijn morele en fysieke overmacht op zijn dochter en daarbij in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat zijn dochter in hem als vader mocht stellen. De verdachte heeft bevrediging gezocht van zijn eigen seksuele verlangens en is daarbij volledig voorbijgegaan aan onder meer de psychische schade die hierdoor aan zijn dochter kon worden toegebracht. De ervaring leert dat een dergelijk seksueel misbruik nadelige psychische gevolgen van veelal lange duur met zich meebrengt, zoals in onderhavige geval ook is gebleken. De rechtbank acht aannemelijk dat deze nadelige psychische gevolgen worden versterkt door de proceshouding van de verdachte, die de beschuldigingen op calculerende wijze ontkent en zijn dochter daarbij kwalificeert als leugenachtig, verward en psychisch niet in orde. De verdachte heeft op geen enkele wijze berouw getoond of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In het kader daarvan heeft de rechtbank gelet op de justitiële documentatie (strafblad) van 5 april 2024 van de verdachte. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 3 juli 2023, van GZ-psycholoog C. Classens, waaruit blijkt dat geen psychologisch onderzoek heeft plaats kunnen vinden, omdat de verdachte zijn deelname aan het onderzoek heeft geweigerd. De psycholoog heeft in overweging gegeven om de verdachte via het Pieter Baan Centrum te laten onderzoeken. Uiteindelijk is dit onderzoek op basis van het niet willen meewerken van de verdachte, het tijdverloop ten aanzien van de feiten, de verandering in de familie- en woonsituatie van de verdachte en de lange duur die een dergelijk onderzoek zou behelzen, niet ingesteld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 19 juli 2023 en 3 april 2024, waaruit volgt dat door de reclassering geen directe risicofactoren worden geconstateerd en het recidiverisico op laag wordt ingeschat. Gelet op de kwetsbare persoonlijkheid van de verdachte, zijn externaliserende houding en de ernst van de feiten heeft de reclassering geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] .
Op te leggen straf
Alles overwegende en rekening houdende met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, de duur en de frequentie van het seksueel misbruik, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de schadelijke gevolgen die het misbruik voor haar heeft gehad, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Om recidive te voorkomen en om een blijvende gedragsverandering tot stand te brengen, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van deze gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank zal de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden opleggen, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder de algemene en eerder genoemde bijzondere voorwaarden, en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 2 augustus 2023 onder voorwaarden geschorst, waarbij als motivering is gegeven dat er nog geen zicht was op een datum voor inhoudelijke behandeling van de zaak, en er nog getuigen gehoord moesten worden bij de rechter-commissaris, maar dat met de schorsing niet vooruitgelopen werd op een eventuele straf die de verdachte in een later stadium zou worden opgelegd.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er nog steeds sprake is van ernstige bezwaren ten aanzien van het gedurende een lange periode meermalen plegen van seksuele handelingen met een meisje van onder de twaalf jaar. Dit zijn feiten waarop een gevangenisstraf van 12 jaren of meer is gesteld. Wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de op te leggen straf, maakt dat sprake is van een ernstig geschokte rechtsorde. Gelet op de ernst van het feit op de duur van de bewezenverklaarde periode is het tijdsverloop niet dusdanig dat hiervan op dit moment geen sprake meer zou zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat de grond van de geschokte rechtsorde aanwezig is. Nu de verdachte geen schorsingsverzoek heeft gedaan en er verder geen zwaarwegende persoonlijke omstandigheden zijn gesteld of gebleken, ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.

7.In beslag genomen goederen

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de twee in beslag genomen imitatiewapens, te weten een imitatiewapen van het merk Umarex Walther en een grijs imitatiewapen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de in beslag genomen dolk heeft zij zich op het standpunt gesteld dat deze aan de verdachte kan worden teruggegeven.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, verzocht om teruggave van de in beslag genomen (imitatie)wapens en de dolk.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven imitatiewapens (te weten een imitatiewapen van het merk Umarex Walther, gelijkend op een pistool model Walther CP88, en een grijs imitatiewapen, gelijkend op een pistool van model Colt 45), dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de in beslag genomen dolk aan de verdachte kan worden teruggegeven.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer]

Namens [slachtoffer] is ten aanzien van de feiten 1 en 2 door mr. A.T. Leigh, advocaat te Haarlem, een vordering tot schadevergoeding van € 30.000,- ingediend.
Ter zitting heeft de advocaat aangevoerd dat de zogeheten Wet Terwee, die de benadeelde partij een onbeperkte bevoegdheid heeft gegeven tot vordering van geleden schade en waarbij de schadevergoedingsmaatregel in het Wetboek van Strafrecht is geïntroduceerd, pas op 1 april 1995 in werking is getreden. De periode van de tenlastelegging begint op 21 januari 1988 en eindigt op 20 januari 1994. Daarom is in dit geval het oude recht van toepassing en dient de vordering daarom te worden aangemerkt als een vordering van de benadeelde partij waarvoor (destijds) een maximumbedrag van 1.500 gulden (€ 680,67) gold. Gelet hierop heeft de advocaat verzocht om gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 680,67, inclusief wettelijke rente. Voor het overige heeft hij verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade gedeeltelijk toewijsbaar is voor een bedrag van € 680,67 met wettelijke rente en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich - gelet op de bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft hij tevens afwijzing van de vordering bepleit, omdat het causale verband tussen de klachten van de benadeelde partij en het ten laste gelegde seksuele misbruik niet blijkt uit de overgelegde stukken. Deze vordering levert bovendien een te zware belasting voor de strafprocedure op. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit om de vordering te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat deze zich leent voor behandeling in de strafzaak.
De vergoeding van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank als rechtstreeks door het bewezenverklaarde veroorzaakt toewijsbaar en billijk gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank heeft in het bijzonder gelet op de rapportage van 15 januari 2024 van GGZ Ingeest over de benadeelde partij waarin staat dat traumabehandeling plaatsvindt na een PTSS, waarbij het seksueel misbruik in haar jeugd ook genoemd wordt. De vordering zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 680,67, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 1990 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Voor het overige zal de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57, 244 (oud; 1 mei 1984 tot 1 december 1991) en 244 (nieuw; vanaf 1 december 1991) van het Wetboek van Strafrecht.
13, 55 Wet wapens en munitie

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZESENDERTIG (36) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
achttien (18) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres: Oostvest 60 te Haarlem. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
- meewerkt aan diagnostiek en zich laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer]
, geboren [geboortedatum] , gedurende de volledige proeftijd van drie jaren.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- een imitatiewapen van het merk Umarex Walther (goednummer: 1477039)
- een grijs imitatiewapen (goednummer: 1477041)
Gelast de teruggave van:
- een dolk (goednummer: 1477127)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 680,67, bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] 1990 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2024.
Mr. De Haan is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.