ECLI:NL:RBNHO:2024:5266

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/15/344616 / FA RK 23-4733
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en gerechtelijke vaststelling ouderschap na overlijden moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure. De zaak betreft een verzoek van [naam 1] tot ontkenning van het vaderschap van [naam 2] ten aanzien van de minderjarigen [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]. De moeder van deze kinderen is overleden, en [naam 1] stelt de biologische vader te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam 2] de juridische vader is, maar dat [naam 1] de biologische vader is. De bijzondere curator heeft het verzoek van [naam 1] overgenomen en de rechtbank heeft geoordeeld dat de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] gegrond is. De rechtbank heeft ook het ouderschap van [naam 1] vastgesteld, onder de voorwaarde dat de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast is de geslachtsnaam van de kinderen vastgesteld op [geslachtsnaam]. De rechtbank heeft het verzoek van [naam 1] om met het gezag over de kinderen te worden belast, aangehouden tot een latere zitting. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
ontkenning vaderschap
gerechtelijke vaststelling ouderschap
geslachtsnaam
gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/344616 / FA RK 23-4733
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 19 april 2024
in de zaak van:
[naam 1] ,
wonende te [plaats] , Groot-Brittannië,
hierna mede te noemen: [naam 1] ,
advocaat: mr. M.A. Ossentjuk, kantoorhoudende te Leiden, onttrokken per 7 april 2024,
--tegen--
[naam 2],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: [naam 2] ,
advocaat mr. N.H. Fridsma, kantoorhoudende te Heemskerk.
De minderjarige kinderen: [de minderjarigen] :
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
worden vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan: [de grootmoeder] , grootmoeder moederszijde (hierna: de grootmoeder).

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van [naam 1] , ingekomen op 5 oktober 2023;
- de beschikking van 23 oktober 2023, waarbij [bijzondere curator] te [plaats] is benoemd tot bijzondere curator;
- het verslag van de bijzondere curator, [bijzondere curator] van 9 februari 2024;
- het verweerschrift, tevens inhoudende reactie op het verslag van de bijzondere curator, met bijlagen, van [naam 2] , ingekomen op 26 februari 2024;
- de F-formulieren (met bijlage) van mr. Ossentjuk van 28 februari 2024 en 27 maart 2024;
- het F-formulier, met bijlage, van mr. Fridsma van 26 februari 2024.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Voornoemde kinderen zijn geboren uit het op [datum] te [plaats] (Somalië) gesloten huwelijk tussen [de moeder] (hierna: de moeder) en [naam 2] . Dit huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 16 november 2016 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
De moeder is op [datum] overleden.
2.3.
De moeder en [naam 2] hadden het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Sinds het overlijden van de moeder heeft [naam 2] alleen het gezag over deze drie kinderen.
2.4.
De moeder en [naam 1] hebben vanaf 2011 tot aan het overlijden van de moeder een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.5.
Uit de relatie tussen de moeder en [naam 1] zijn (ook) geboren de minderjarigen:
  • [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
  • [de minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
[naam 1] heeft deze twee kinderen met toestemming van de moeder op [datum] , respectievelijk [datum] erkend, waarbij ten aanzien van [de minderjarige 4] - als eerste kind van de moeder en [naam 1] - is gekozen voor de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam] ”. De moeder was tot aan haar overlijden van rechtswege belast met het gezag over deze twee kinderen.
2.6.
Na het overlijden van de moeder is de grootmoeder verhuisd naar de woning in [plaats] waar de moeder woonde. Zij woont hier met de vijf kinderen van de moeder. De andere drie dochters van de grootmoeder helpen haar bij de verzorging van de kinderen.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 juni 2023 is de grootmoeder belast met de voogdij over [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] .
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2024 is voormelde de beslissing van de rechtbank over de voogdij bekrachtigd, met afwijzing van het verzoek van [naam 1] om hem met het gezag over [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] te belasten.
2.8.
De grootmoeder en [naam 2] hebben op 11 juli 2023 verzocht te bepalen dat zij gezamenlijk worden belast met het gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , met vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de grootmoeder. De grootmoeder heeft op 19 februari 2024 aanvullend verzocht, gelet op de gevolgen van de onderhavige procedure voor de juridische positie van [naam 2] , haar te belasten met de voogdij over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
2.9.
[naam 1] heeft op 5 oktober 2023 een verzoek ingediend tot vaststelling van (onder meer) een contact-/omgangsregeling met [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] en een informatie-/consultatieregeling.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 december 2023 is bij wijze van provisionele voorziening voor de duur van de bodemprocedure een tijdelijke contact- en omgangsregeling tussen [naam 1] en [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] vastgesteld.
2.10.
[naam 1] heeft de Britse nationaliteit, [naam 2] heeft (inmiddels) de Nederlandse nationaliteit, de moeder had op het moment van haar overlijden (inmiddels) de Nederlandse nationaliteit, de kinderen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] hebben eveneens de Nederlandse nationaliteit.

3.Verzoek

3.1.
[naam 1] verzoekt (samengevat):
  • gegrond te verklaren het door hem (dan wel door de bijzondere curator) ingediende verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [naam 2] ten aanzien van de minderjarigen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ;
  • primair: zijn vaderschap (de rechtbank begrijpt: ouderschap), als verwekker, over voornoemde drie kinderen gerechtelijk vast te stellen;
  • subsidiair (en voorwaardelijk, voor het geval de bijzondere curator het primaire verzoek van [naam 1] niet overneemt) de schriftelijke toestemming van de moeder, benodigd om voornoemde drie kinderen te kunnen erkennen, te vervangen door toestemming van de rechtbank;
  • hem te belasten met het gezag over voornoemde drie kinderen;
  • de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam] ” van voornoemde drie kinderen te wijzigen in “ [geslachtsnaam] ”;
  • deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
[naam 1] stelt daartoe dat hij en niet [naam 2] de biologische vader van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] is. Volgens [naam 1] had hij sinds 2011 een affectieve relatie met de moeder uit welke relatie naast [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] , ook [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] zijn geboren. [naam 1] stelt dat hij regelmatig in het gezin van de moeder verbleef en dat zijn relatie met alle vijf de kinderen hecht is. Na het overlijden van de moeder draagt de grootmoeder de zorg voor alle kinderen. [naam 1] wil dat het juridische vaderschap ten aanzien van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid en hij wil dat zij zijn achternaam krijgen, net zoals zijn andere kinderen [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] . Verder wil hij belast worden met het gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , aangezien hij daartoe na het overlijden van de moeder op grond van de wet de aangewezen persoon is. De man stelt dat het belang van de kinderen zich hiertegen niet verzet.

4.Standpunt van de bijzondere curator

De bijzondere curator heeft gesproken met [naam 1] , [naam 2] , de grootmoeder en met twee van de drie zusters van de moeder. Zij heeft ook gesproken met [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Verder heeft zij een gesprek gehad met [vrijwilliger] , vrijwilliger vluchtelingenwerk, die betrokken is bij het gezin van de grootmoeder en haar dochters.
[naam 1] heeft haar verteld dat hij de biologische vader van genoemde drie kinderen is en [naam 2] heeft dat bevestigd. Volgens [naam 2] heeft hij een eigen gezin; hij vindt het goed dat [naam 1] de kinderen zal kunnen erkennen. De grootmoeder en haar dochters gaan ervan uit dat [naam 1] de biologische vader van de drie kinderen is. De grootmoeder vindt het goed dat [naam 1] de kinderen erkent en omgang met hen heeft. [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] praten met de bijzondere curator over [naam 1] als hun “papa” en zij hebben contact met hem.
De grootmoeder en haar dochters hebben tegenover de bijzondere curator aangegeven dat zij zich ertegen verzetten dat [naam 1] wordt belast met het gezag over de kinderen. Zij achten het in het belang van de kinderen dat zij de zorg voor de kinderen blijven dragen, zoals zij dat altijd hebben gedaan. Zij vrezen dat [naam 1] zodra hij het gezag heeft, de kinderen bij hen weg zal houden. [vrijwilliger] onderschrijft de zorgen van de grootmoeder en haar dochters. Hij meent dat het in het belang van de kinderen is dat de bestaande situatie wordt gehandhaafd.
De bijzondere curator wijst erop dat de wet [naam 1] geen mogelijkheden biedt om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] en het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van zijn vaderschap te doen. Aangezien de kinderen twee juridische ouders hebben, kan [naam 1] ook geen verzoek doen tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning.
De bijzondere curator acht het in het belang van de kinderen dat de juridische werkelijkheid betreffende hun afstamming in overeenstemming wordt gebracht met de biologische, ook omdat de kinderen dan dezelfde achternaam krijgen als hun zusjes [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] . Zij acht op grond van de verklaringen van alle betrokkenen een DNA-onderzoek niet nodig. De bijzondere curator neemt daarom het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] en het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam 1] over en doet beide verzoeken namens de kinderen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Eén en ander onder de voorwaarde dat dit niet inhoudt dat [naam 1] daarmee automatisch het gezag over de kinderen krijgt. Het is de bijzondere curator uit de gesprekken met alle betrokkenen gebleken dat, hoezeer het ook van belang voor de kinderen is dat zij goed contact met [naam 1] hebben, het in het belang van hun sociaal psychologische en emotionele ontwikkeling is dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven.

5.Verweer

[naam 2] stelt dat hij niet de biologische vader van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] is. Hij licht toe dat hij en de moeder in 2006 zijn getrouwd, dat de moeder in 2008 naar Nederland is gegaan en dat hij in 2011 is gevolgd. Hij is door het huwelijk de juridische vader van voornoemde kinderen geworden. [naam 2] heeft er geen bezwaar tegen dat [naam 1] hun juridische vader wordt. Hij begrijpt dat [naam 1] niet kan verzoeken om het vaderschap van hem, [naam 2] , te ontkennen en hijzelf is te laat met een dergelijk verzoek. [naam 2] verzet zich er niet tegen dat de bijzondere curator de verzoeken tot gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap namens de kinderen doet. Hij vindt wel dat de kinderen een stem moeten hebben bij een wijziging van hun geslachtsnaam in [geslachtsnaam] , omdat hij niet uitsluit dat zij de achternaam van de grootmoeder willen dragen. [naam 2] is er mee bekend dat de kinderen door de grootmoeder en haar dochter worden verzorgd en opgevoed. Zij vormen een hechte familie. [naam 2] acht het niet in het belang van de kinderen dat [naam 1] met het gezag over hen wordt belast. Hij meent dat het (aanvullende) verzoek van de grootmoeder om haar met de voogdij over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te belasten moet worden toegewezen.

6.Beoordeling

6.1.
Nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] de Nederlandse nationaliteit hebben en hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht.
ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap
6.2.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen welk recht op dit verzoek van toepassing is.
6.3.
In artikel 10:93, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat, of familierechtelijk betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning vaderschap kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
6.4.
Ingevolge artikel 10:92, eerste lid, BW wordt, of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Ingevolge het derde lid van genoemd artikel is voor de toepassing van het eerste lid bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind.
6.5.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zijn geboren in respectievelijk 2013, 2014 en 2015. Onbekend is wat de nationaliteit van de moeder en [naam 2] op het moment van de geboorte van ieder van de kinderen was. Uit de echtscheidingsbeschikking van 16 november 2016 blijkt echter dat [naam 2] op dat moment (nog) een onbekende nationaliteit had. De rechtbank concludeert hieruit dat niet kan worden vastgesteld dat de moeder en [naam 2] op het tijdstip van de geboorte van ieder van de kinderen een gemeenschappelijke nationaliteit hadden. Uit de stukken blijkt dat de moeder en [naam 2] op het moment van de geboorte van de kinderen in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden. Daarom is op het verzoek het Nederlandse recht van toepassing.
6.6.
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind de man is, die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. Uit de stukken blijkt dat het huwelijk tussen de moeder en [naam 2] ten tijde van de geboorte van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] nog niet was ontbonden. [naam 2] is daarom hun juridische vader.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a en sub b BW kan dit vaderschap door de moeder of de vader respectievelijk het kind worden ontkend, op de grond dat de juridische vader niet de biologische vader van het kind is. De wet biedt de biologische vader geen mogelijkheid om dit vaderschap te ontkennen. [naam 1] is daarom niet ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank zal in die zin beslissen.
6.7.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub b BW kan het vaderschap, op de grond dat de juridische vader niet de biologische vader van het kind is, door het kind worden ontkend.
6.8.
De bijzondere curator heeft namens [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] dit verzoek van [naam 1] overgenomen, aangezien zij naar aanleiding van de gesprekken met alle betrokkenen, zoals hiervoor weergegeven, er geen enkele twijfel over heeft dat [naam 2] niet de biologische vader van voornoemde drie kinderen is.
6.9.
Volgens artikel 1:200 lid 6 BW moet het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door het kind bij de rechtbank worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind echter gedurende zijn minderjarigheid bekend geworden is met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend. Gelet op de minderjarigheid van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , zijn zij ontvankelijk in het verzoek.
6.10.
[naam 2] heeft een verweerschrift ingediend, mede houdende een reactie op het verslag van de bijzondere curator. Zowel uit de verklaring van [naam 2] aan de bijzondere curator, als uit het verweerschrift blijkt dat hij zich niet verzet tegen de gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap.
6.11.
De grootmoeder is op grond van het Procesreglement Overige (Boek I) Zaken belanghebbende, omdat zij als degene die niet de ouder is de kinderen gedurende tenminste een jaar als behorende tot haar gezin verzorgt en opvoedt. De grootmoeder heeft tegenover de bijzondere curator te kennen gegeven dat zij het goed vindt dat [naam 1] de kinderen erkent. Uit het aanvullende (gewijzigde) verzoek vermeld onder 2.8. blijkt dat de grootmoeder ervan uitgaat dat de onderhavige verzoeken betreffende de afstamming van de kinderen worden toegewezen.
6.12.
De rechtbank neemt gelet op de stukken van het dossier zoals hiervoor weergegeven als voldoende vaststaand aan dat niet [naam 2] maar [naam 1] de biologische vader van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] is. Gelet hierop zal - gelet op het belang van de kinderen - het door de bijzondere curator namens hen gedane verzoek tot ontkenning van het vaderschap worden toegewezen, nu niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.
gerechtelijke vaststelling ouderschap
6.13.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen welk recht op dit verzoek van toepassing is.
6.14.
In artikel 10:97 lid 3 BW is (onder meer) bepaald dat - indien de moeder op het tijdstip van indiening van het verzoek is overleden - bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man op het tijdstip van overlijden, toepasselijk is het recht van de staat waar de man en de moeder op dat tijdstip elk hun gewone verblijfplaats hadden, of, indien ook dat ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind op het tijdstip van indiening van het verzoek.
Uit de stukken blijkt dat de moeder op het tijdstip van haar overlijden de Nederlandse nationaliteit had en in Nederland woonde en dat [naam 1] de Britse nationaliteit had en in Groot-Brittannië woonde. Nu vaststaat dat de kinderen ten tijde van de indiening van het verzoek in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden, is Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
6.15.
In artikel 1:207 lid 1 sub a en b BW is bepaald dat het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op grond dat deze de verwekker is van het kind of op grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, respectievelijk door het kind.
De wet biedt de biologische vader geen mogelijkheid om het ouderschap gerechtelijk te doen vaststellen. [naam 1] is daarom niet ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank zal in die zin beslissen.
6.16.
De bijzondere curator heeft namens [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] het verzoek van [naam 1] strekkende tot gerechtelijke vaststelling van zijn ouderschap als bedoeld in artikel 1: 207 BW overgenomen. De bijzondere curator stelt namens de kinderen dat [naam 1] hun verwekker is en dat zij er recht en belang bij hebben dat de rechtbank overgaat tot de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam 1] . De bijzonder curator stelt dat zij naar aanleiding van de gesprekken met alle betrokkenen, zoals hiervoor weergegeven, er geen twijfel over heeft dat [naam 1] de verwekker/biologische vader van voornoemde drie kinderen is.
6.17.
Gelet op de inhoud van het verzoekschrift van [naam 1] , voormelde verklaringen hierover van de betrokkenen aan de bijzondere curator en de inhoud van het verweerschrift van [naam 2] neemt de rechtbank als voldoende vaststaand aan dat [naam 1] de verwekker is van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
6.18.
De bijzondere curator acht het in het belang van voornoemde kinderen dat het juridische vaderschap van [naam 1] wordt vastgesteld. Nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is, ligt het verzoek om gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam 1] ten aanzien van de kinderen voor toewijzing gereed, op voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] ten aanzien van de kinderen onherroepelijk is geworden.
geslachtsnaam kinderen
6.19.
Omdat op het verzoek tot de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de verwekker/biologische vader Nederlands recht is toegepast, zal de rechtbank op het verzoek ten aanzien van de geslachtsnaam van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] eveneens Nederlands recht toepassen.
6.20.
[naam 1] verzoekt te bepalen dat zijn oudste drie kinderen net als de jongste twee ook zijn achternaam krijgen. Uit artikel 1:5 lid 8 BW volgt dat een verklaring van de ouder(s) betreffende de keuze van de geslachtsnaam alleen ten aanzien van het eerste kind kan worden afgelegd. De volgende kinderen van dezelfde ouders hebben dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind. Uit de akte van erkenning van [de minderjarige 4] blijkt dat de moeder en [naam 1] destijds voor hun eerste kind hebben gekozen voor de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam] ”. Deze geslachtsnaam gold vervolgens ook voor [de minderjarige 5] en zal daarom ook voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] gelden. Zij hebben immers nog niet de leeftijd van zestien jaar bereikt, vanaf welke leeftijd zij op grond van artikel 1:5 lid 7 BW zelf dienen te verklaren of zij de geslachtsnaam van de ene of van de andere ouder zullen hebben. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in deze beslissing vermelden dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam] ” zullen hebben.
6.21.
Nu de aard van de afstammingszaak zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking, zal de rechtbank het hiertoe strekkend verzoek afwijzen.
gezag
6.22.
Aangezien [naam 1] nog geen juridisch vader is van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , is hij niet bevoegd om te verzoeken hem op grond van artikel 1: 253g BW met het gezag te belasten. De rechtbank zal dit verzoek om proceseconomische reden wel ontvangen maar de beslissing daarop pro forma aanhouden in afwachting van de inschrijving van de onderhavige beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daarbij tekent de rechtbank aan dat het gerechtshof te Amsterdam in de beschikking van 5 maart 2024 ten aanzien van het gezag van [naam 1] over [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] onder meer het volgende heeft overwogen: ‘Het is dan ook naar oordeel van het hof in het belang van de kinderen dat hun huidige opvoedsituatie gecontinueerd wordt. Zo kunnen zij in de huidige woning blijven wonen in de voor hen vertrouwde omgeving, met opvoeders de grootmoeder en haar dochters - die al hun hele leven betrokken zijn bij hun verzorging en opvoeding.’
6.23.
Het streven van de rechtbank is het onderhavig verzoek ten aanzien van het gezag gezamenlijk te behandelen met het op 5 oktober 2023 ingediende verzoek om (onder meer) omgang (zaaknr. C/15/344598/FA RK 23-4720), waarin bij beschikking van 1 december 2023 bij wijze van provisionele voorziening een tijdelijke contact- en omgangsregeling is vastgesteld, en met het op 19 februari 2024 ingediende aanvullende verzoek van de grootmoeder om haar te belasten met de voogdij over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] (zaaknr. C/15/341594/FA RK 23/3131).

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart [naam 1] niet ontvankelijk in zijn verzoeken met betrekking tot de afstamming van na te noemen kinderen;
7.2.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [naam 2] , met betrekking tot de kinderen [de minderjarigen] :
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
7.3.
stelt vast het ouderschap van [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Groot-Brittannië, betreffende de kinderen [de minderjarigen] :
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
onder de opschortende voorwaarde dat de beschikking tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap van [naam 2] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] respectievelijk de gemeente [gemeente] ;
7.4.
stelt vast - onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot vaststelling van het ouderschap onherroepelijk is geworden - dat de geslachtnaam van voormelde kinderen [geslachtsnaam] zal zijn;
7.5.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator als beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
7.6.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] respectievelijk de gemeente [gemeente] ;
7.7.
houdt de beslissing ten aanzien van het gezag aan tot een nader te bepalen zitting op een datum nadat de onderhavige beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met inachtneming van hetgeen onder 6.23 is overwogen.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.