ECLI:NL:RBNHO:2024:5224

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
C/15/339359 / HA ZA 23-259 en C/15/343416 / HA ZA 23-464
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en buurweg tussen percelen van een kerkgemeente en gedaagden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de vraag centraal of de Protestantse Gemeente te [woonplaats] gebruik mag maken van een pad dat zich tussen twee percelen bevindt, waarvan één eigendom is van de kerkgemeente en de andere van gedaagden. De rechtbank oordeelt dat de kerkgemeente recht heeft op het gebruik van het pad, omdat er sprake is van een langdurig gemeenschappelijk gebruik door zowel de kerkgemeente als de rechtsvoorgangers van gedaagden. De rechtbank wijst de vordering van de kerkgemeente toe, wat inhoudt dat gedaagden verplicht worden om een hek dat op de erfgrens is geplaatst, te verwijderen. De zaak is ontstaan na een geschil over het gebruik van het pad, dat door beide partijen werd gebruikt voor toegang tot hun percelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan door bevrijdende verjaring, en dat er ook sprake is van een buurweg, wat de kerkgemeente het recht geeft om het pad te gebruiken voor haar bezoekers en onderhoudswerkzaamheden. De rechtbank legt gedaagden een dwangsom op voor het niet naleven van de uitspraak en veroordeelt hen tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummers: C/15/339359 / HA ZA 23-259 en C/15/343416 / HA ZA 23-464
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/339359 / HA ZA 23/259 (hierna te noemen: de hoofdzaak) van
het kerkgenootschap
PROTESTANTSE GEMEENTE TE [woonplaats],
gevestigd te [woonplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. G. Göksen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. J.D. Scheer,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.D. Scheer,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/343416 / HA ZA 23-464 (hierna te noemen: de gevoegde zaak) van
het kerkgenootschap
PROTESTANTSE GEMEENTE TE [woonplaats],
gevestigd te [woonplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. G. Göksen,
tegen

1.[gedaagde 1 in gevoegde zaak] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2 in gevoegde zaak],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3 in gevoegde zaak],
wonende te [woonplaats] ,

4.[gedaagde 4 in gevoegde zaak] ,

wonende te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde 5 in gevoegde zaak] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de kerkgemeente, [gedaagden] en de gedaagden in de gevoegde zaak genoemd worden.
De zaak in het kort
In deze zaak staat de vraag centraal het gebruik van het pad tussen de beide percelen die eigendom zijn van partijen. In het bijzonder of de kerkgemeente ook gebruik mag maken van het gedeelte dat op het perceel dat eigendom is van [gedaagden] De rechtbank oordeelt dat dit mag omdat er een buurweg is. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een langdurig gemeenschappelijk gebruik van het pad door zowel (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] en de kerkgemeente. De vordering van de kerkgemeente wordt toegewezen en het hek moet door [gedaagden] worden verwijderd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak 23-259
- de dagvaarding van 26 april 2023 met producties 1 tot en met 13;
- de incidentele conclusie van [gedaagden] , tevens houdende conclusie van antwoord met producties met producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van antwoord in het incident:
- het vonnis van 4 oktober 2023 waarin de rechtbank ambtshalve heeft geoordeeld dat de hoofdzaak en de gevoegde zaak gevoegd moeten worden;
- het rolbericht van 11 maart 2024 van mr. Göksen voornoemd met productie 15;
- het tegen [gedaagde 1] verleende verstek, voornoemde is ter zitting verschenen en aanwezig tijdens de descente maar heeft geen verweer gevoerd;
in de zaak 23-464
- de dagvaardingen van 10 en 14 augustus 2023 met producties 1 tot en met 13;
- het tegen de gedaagden in gevoegde zaak verleende verstek;
in beide zaken
- het tussenvonnis van 29 november 2023;
- het proces-verbaal van descente. Het e-mailbericht van mr. Scheer van 23 april 2024 naar aanleiding van dit proces-verbaal;
- de op 27 maart 2024 gehouden mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Göksen voornoemd heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en deze overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in beide zaken
2.1.
De kerkgemeente is sinds 31 december 2010 eigenaar van de kerk met opstallen, erf en verdere aan- en toebehoren, staande en gelegen aan het [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats] , kadastraal bekend [perceel 1] (hierna: perceel 1). De kerkgemeente is ontstaan uit een fusie tussen de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente te [woonplaats] en [woonplaats] . Voor die fusie was perceel 1 eigendom van de Gereformeerde Kerk.
2.2.
[gedaagden] zijn de erfgenamen van de heer [erflater] . Tot aan zijn overlijden was [erflater] eigenaar van de voormalige woning c.q. bedrijfsgebouw met opstallen, ondergrond, erf en verdere aan- en toebehoren, staande en gelegen aan het [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats] , kadastraal bekend [perceel 2] (hierna: perceel 2). Na het overlijden van [erflater] op 5 juni 2003 is het eigendom van perceel 2 overgegaan naar zijn echtgenote [weduwe] en na haar overlijden is het eigendom overgegaan naar de in totaal acht erfgenamen.
2.3.
Op perceel 2 was in 1910 een school gebouwd met daarbij een schoolmeesterswoning. De school kreeg in 1940 een nieuwe plaats elders in het dorp en perceel 2 werd inclusief het voormalige schoolgebouw verkocht en geleverd aan [erflater] . Die heeft het oude schoolgebouw in gebruik genomen als woning en werkplaats.
2.4.
[erflater] is rond het jaar 1974 verhuisd uit de woning op perceel 2 naar zijn nieuwe woning, gelegen aan het [adres 2] . De woning op perceel 2 is vanaf dat moment gebruikt als werkplaats voor het aannemersbedrijf van [erflater] . Na het overlijden van [erflater] op 5 juni 2003 is het eigendom van perceel 2 overgegaan naar zijn echtgenote [weduwe] en na haar overlijden is het eigendom overgegaan naar de in totaal acht erfgenamen. In 2011 is de voormalig werkplaats van [erflater] gesloopt.
2.5.
De huidige bewoner van de woning, gelegen aan het [adres 2] is erfgenaam, [gedaagde 1] .
2.6.
Op 2 september 2022 hebben de eigenaren van perceel 2 een hekwerk op de erfgrens tussen beide percelen geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
De kerkgemeente vordert in beide zaken hetzelfde, namelijk – samengevat – dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad:
in beide zaken
primair:
I. voor recht verklaart dat door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan ten laste van perceel 2 ten behoeve van perceel 1 op grond waarvan de kerkgemeente en haar bezoekers gerechtigd zijn om over een strook grond te voet en/of per voertuig te komen en te gaan vanaf de openbare weg naar de achterzijde van de kerk;
II. gedaagden hoofdelijk gebiedt de voormelde erfdienstbaarheid te eerbiedigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het op of nabij de erfgrens geplaatste hekwerk te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair:
IV. voor recht verklaart dat ten behoeve van perceel 2 en ten laste van perceel 1 een recht van buurweg tot stand is gekomen op grond waarvan de kerkgemeente en haar bezoekers gerechtigd zijn om over een strook grond te voet en/of per voertuig te komen en te gaan vanaf de openbare weg naar de achterzijde van de kerk, te gebruiken bij (onderhouds)werkzaamheden en voor het lozen van hemelwater via het gezamenlijk aangebrachte riool onder het pad;
V. gedaagden hoofdelijk gebiedt de voormelde buurweg te eerbiedigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
VI. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het op of nabij de erfgrens geplaatste hekwerk te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.;
zowel primair als subsidiair:
VII. gedaagen veroordeelt tot betaling van de kosten van de procedures.
3.2.
De kerkgemeente legt in beide zaken aan haar vordering ten grondslag dat ten behoeve van haar perceel een erfdienstbaarheid is ontstaan door bevrijdende verjaring op grond van artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de wekelijkse kerkdiensten maken de kerkgangers in ieder geval vanaf de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in 1992 gebruik van het pad over de volle breedte. Ook hebben de kerkgangers en [erflater] het pad over de volle breedte aangemerkt als vluchtweg bij calamiteiten. Volgens de kerkgemeente is er sprake van ondubbelzinnig bezit in de zin van artikel 3:107 en 3:108 BW. Subsidiair stelt de kerkgemeente zich op het standpunt dat het pad een buurweg is in de zin van artikel 719 (oud) BW. De kerkgangers en [erflater] hebben het pad in ieder geval vanaf circa 1945 maar vermoedelijk ook daarvoor gezamenlijk gebruikt en onderhouden. Ook hebben [erflater] en de kerkgemeente gezamenlijk een riool met straatkolken aangebracht onder het pad.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in beide zaken
Verschenen gedaagden
4.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, maar [gedaagde 1] , [gedaagde 1 in gevoegde zaak] , [gedaagde 2 in gevoegde zaak] , [gedaagde 3 in gevoegde zaak] , [gedaagde 4 in gevoegde zaak] en [gedaagde 5 in gevoegde zaak] hebben geen advocaat gesteld. Zij zijn, met uitzondering van laatstgenoemde, wel op de mondelinge behandeling verschenen. Nu zij in de procedure zijn verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
Proces-verbaal
4.2.
[gedaagden] heeft op- dan wel aanmerkingen gemaakt op het proces-verbaal. De rechtbank stelt voorop dat het proces-verbaal een weergave van de waarneming van de rechtbank is van het ter zitting verhandelde. Niet wordt beoogd om alles wat gezegd wordt, woordelijk vast te leggen. Van belang is dat in het proces-verbaal wordt vastgelegd wat voor het verdere verloop van de procedure en voor de beoordeling door de rechter relevant is.
De opmerkingen van [gedaagden] zoals in de brief vermeld, zijn niet terug te vinden in de aantekeningen van de griffier. De andere opmerking is niet relevant voor enige te nemen beslissing. De rechtbank verbindt daarom geen gevolgen aan de op- en aanmerkingen.
Erfdienstbaarheid
4.3.
Hierna zal blijken dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een buurweg, zodat de primaire vordering, dat er ten behoeve van haar perceel door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, van de kerkgemeente niet kan worden toegewezen.. Immers voor het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring is nodig dat de kerkgemeente het overpad is gaan gebruiken met de pretentie alsof er een erfdienstbaarheid is. Daarvan kan geen sprake zijn als de kerkgemeente er zelf van uit ging en gaat dat zij mogelijk gerechtigd was het (hele) pad te gebruiken omdat er sprake was van een buurweg.
Buurweg
4.4.
Het oude Burgerlijk Wetboek kende in artikel 719 BW(oud) een recht van buurweg. Een buurweg ontstond door middel van een vormvrije overeenkomst, waarbij het gemeenschappelijk gebruik zijn grondslag moest vinden in de bestemming tot buurweg door de buren. Daartoe was een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring van de eigenaren of zakelijk gerechtigden op de tot buurweg bestemde grond vereist. Een gedogen is niet voldoende: noodzakelijk is dat uit de gedragingen van de eigenaar moest kunnen worden afgeleid dat hij de weg beschouwde als een buurweg. Een buurweg kan alleen worden verlegd of vernietigd met toestemming van alle omwonenden, die toestemming kan ook worden afgeleid uit een stilzwijgen. Op grond van het overgangsrecht (artikel 160 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek) dienen de rechten, bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot een buurweg onder het huidige recht gerespecteerd te worden indien komt vast te staan dat de betreffende weg vóór 1992 als buurweg kon worden aangemerkt.
4.5.
Het enkele gedogen door of vanwege de eigenaar van een weg van het gebruik daarvan door een buurman brengt nog niet mee dat de weg tot buurweg wordt bestempeld. De bewijslast van het bestaan van een buurweg op het perceel van [gedaagden] rust op de kerkgemeente, nu de kerkgemeente zich op het standpunt heeft gesteld dat er voor 1992 een buurweg is ontstaan en zij zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan. De Hoge Raad [1] heeft overwogen dat een langdurig gemeenschappelijk gebruik van een weg door buren in beginsel niet kan worden aangemerkt als enkel gedogen. Daarbij levert een langdurig, ongestoord bezit van het recht van buurweg – dat wil zeggen dat een buurman de naar verkeersopvattingen te beoordelen feitelijke macht over de desbetreffende weg uitoefent die past bij het gebruik van die weg als buurweg – het voor tegenbewijs vatbare vermoeden op dat van een (bestemming tot) buurweg sprake is.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] een foto van het voormalig schoolgebouw laten zien. Het betreft een foto die moet zijn gemaakt in de jaren 1930. De school was namelijk nog in gebruik. Op de foto heeft de rechtbank een hek naast het schoolgebouw kunnen waarnemen. Gelet op de plaatsing van dat hek, namelijk aan de kant van het kerkgebouw, kan worden aangenomen dat de beide percelen in de jaren 1930 waren afgescheiden. Eind jaren 1930 is het kerkgebouw verbouwd. De school is in of kort na 1940 verhuisd naar elders, waarna [erflater] daar is gaan wonen en de werkplaats van zijn aannemersbedrijf heeft gevestigd. Uit de afgelegde verklaringen tijdens de descente en de mondelinge behandeling kan worden afgeleid dat het genoemde hek in die periode moet zijn verwijderd en dat er geen erfafscheiding meer stond op het pad tussen het kerkgebouw en het voormalige schoolgebouw. Immers, [gedaagden] heeft tijdens de descente mondeling verklaard dat de kerkgangers de fietsen op het pad plaatsten, zowel aan de kant van de woning van [erflater] als aan de kant van de kerk.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] onvoldoende heeft betwist dat in ieder geval stilzwijgend overeenstemming is bereikt over het gemeenschappelijk gebruik van het pad als buurweg. Daartoe overweegt de rechtbank dat de erfgrens over het pad loopt, ongeveer in het midden. Weliswaar is er aan beide zijden van het pad enige ruimte waardoor het niet direct noodzakelijk is om op het andere deel van het pad te komen, maar daar staat tegenover dat [erflater] zelf het pad gebruikte om de bouwmaterialen van en naar zijn werkplaats te transporteren en dat het pad ook werd gebruikt door de kerkgangers om de kerk te kunnen betreden aan de achterkant. Verder heeft [gedaagden] tijdens de descente verklaard dat de kerkgangers de fietsen op het pad plaatsten, zowel aan de kant van de woning van [erflater] als aan de kant van de kerk. Niet voorstelbaar is, en [gedaagden] heeft daarvoor ook onvoldoende aangevoerd dat de toenmalige eigenaar van perceel 2 tientallen jaren lang heeft bedoeld het gebruik van het gehele pad door kerkgangers te gedogen. Dat de kinderen van [erflater] structureel fietsen van kerkgangers op het perceel van [erflater] moesten verwijderen, blijkt niet uit wat [gedaagden] heeft aangevoerd en wordt overigens ook weersproken door [gedaagde 1] .
4.8.
De rechtbank voegt daar nog aan toe dat de kerkgemeente in dat kader schriftelijke verklaringen in het geding heeft gebracht. Aangezien de buurweg voor 1 januari 1992 moet zijn ontstaan, is alleen van betekenis de situatie zoals die bestond voor deze datum. De kerkgemeente heeft verklaringen van een zevental kerkgangers overgelegd. Het zijn weliswaar verklaringen waarbij de getuigen enkel vragen hebben beantwoord, maar de rechtbank is van oordeel dat dat niets af doet aan de inhoud van de verklaringen. De kerkgangers verklaren onder meer dat het pad tussen de percelen door zowel de kerk(gangers) als de familie [gedaagden] werd gebruikt en onderhouden en dat er geen problemen waren bij hen over het gezamenlijke gebruik. Daarnaast zijn er ook verklaringen overgelegd van de aannemer van de kerk, [naam 1] en een personeelslid van de aannemer, [naam 2] (de huidige kerkrentmeester). Zij verklaren dat tijdens de renovatie van de kerk in 1984 gebruik is gemaakt van het pad in verband met de werkzaamheden zoals het plaatsen van steigers en de aanvoer van materialen. Ook na de renovatie heeft het aannemersbedrijf voor onderhoudswerkzaamheden gebruik gemaakt van het pad. De voormalig koster van de kerk, [naam 3] (ruim 55 jaar lid van de kerk) bevestigt het verhaal van de aannemer. Hij verklaart dat diverse werklui zoals de schilder, de CV-installateur, de olieboer en de kolenboer het pad gebruikten om hun werkzaamheden te verrichten. Tot slot heeft de kerkgemeente een schriftelijke verklaring van de niet-verschenen partij [gedaagde 1] in het geding gebracht. Hij verklaart onder meer dat:
“(...) De kerk maakte gebruik van van het pad en dus van het stuk grond die van mijn vader was. Omgekeerd deed mijn vader dit met de strook die van de kerk was.(…)”.
[gedaagden] heeft deze verklaringen niet of onvoldoende weersproken en stelt dat bij grensoverschrijdend gebruik van het pad door de kerkgemeente vooraf toestemming werd gevraagd (en verkregen). Enig aanknopingspunt voor die stelling heeft [gedaagden] echter niet gegeven.
4.9.
Concluderend uit het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een (langdurig) gemeenschappelijk gebruik van het pad door zowel (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] en de kerkgemeente. Het pad werd veelvuldig, zo niet dagelijks gebruikt door beide. Een en ander betekent dat de kerkgemeente haar stellingen voldoende heeft onderbouwd en [gedaagden] deze onvoldoende heeft betwist om te komen tot bewijslevering. De conclusie is dat sprake is dat de kerkgemeente het hele pad mag gebruiken krachtens het ongestoord bezit van het recht van buurweg. De subsidiaire vordering van de kerkgemeente zal worden toegewezen. Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan onbesproken blijven.
Dwangsom
4.10.
Aan de veroordelingen, zoals gevorderd onder V. en VI. zal een dwangsom worden verbonden. Deze zal echter worden gematigd en gemaximeerd. Ter voorkoming van misverstanden merkt de rechtbank op dat indien [gedaagden] en de gedaagden in de gevoegde zaak gelijktijdig met meer dan een veroordeling nalatig zijn, zijn zij slechts eenmaal een dwangsom verbeurt.
in de zaak 23-259
4.11.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de kerkgemeente worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
260,43
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3 x tarief II)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.956,43
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in de zaak 23-464
4.13.
De gedaagden in de gevoegde zaak zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Bij de proceskosten houdt de rechtbank alleen rekening met de dagvaardingskosten en de nakosten. Voor het overige heeft de kerkgemeente deze kosten nodeloos veroorzaakt door niet meteen alle eigenaren van perceel 2 te dagvaarden. De proceskosten van de kerkgemeente worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
649,29
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
827,29
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 23-259
5.1.
verklaart voor recht dat ten behoeve van het [adres 2] te ( [postcode] ) [woonplaats] , kadastraal bekend [perceel 2] en ten laste van het [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats] , kadastraal bekend [perceel 1] een recht van buurweg tot stand is gekomen op grond waarvan de kerkgemeente en haar bezoekers gerechtigd zijn om over een strook grond ter breedte van 3.16 meter breed ter hoogte van de openbare weg taps lopend tot 3.05 meter breed aan de achterzijde van perceel [perceel 1] te voet en/of per voertuig te komen en te gaan vanaf de openbare weg naar de achterzijde van de kerk, te gebruiken bij (onderhouds)werkzaamheden en voor het lozen van hemelwater via het gezamenlijk aangebrachte riool onder het gezamenlijke pad,
5.2.
gebiedt [gedaagden] hoofdelijk de voormelde buurweg te eerbiedigen,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het op of nabij de erfgrens geplaatste hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] om aan de kerkgemeente een dwangsom te betalen van
€ 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.2 en 5.3 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 75.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 2.956,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in de zaak 23-464
5.7.
verklaart voor recht dat ten behoeve van het [adres 2] te ( [postcode] ) [woonplaats] , kadastraal bekend [perceel 2] en ten laste van het [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats] , kadastraal bekend [perceel 1] een recht van buurweg tot stand is gekomen op grond waarvan de kerkgemeente en haar bezoekers gerechtigd zijn om over een strook grond ter breedte van 3.16 meter breed ter hoogte van de openbare weg taps lopend tot 3.05 meter breed aan de achterzijde van perceel [perceel 1] te voet en/of per voertuig te komen en te gaan vanaf de openbare weg naar de achterzijde van de kerk, te gebruiken bij (onderhouds)werkzaamheden en voor het lozen van hemelwater via het gezamenlijk aangebrachte riool onder het gezamenlijke pad,
5.8.
gebiedt gedaagden in de gevoegde zaak hoofdelijk de voormelde buurweg te eerbiedigen,
5.9.
veroordeelt gedaagden in de gevoegde zaak hoofdelijk om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het op of nabij de erfgrens geplaatste hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden,
5.10.
veroordeelt gedaagden in de gevoegde zaak om aan de kerkgemeente een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.8 en 5.9 uitgesproken veroordeling voldoet tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.11.
veroordeelt gedaagden in de gevoegde zaak in de proceskosten van € 827,29, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als gedaagden in de gevoegde zaak niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.12.
veroordeelt gedaagden in de gevoegde zaak tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in beide zaken
5.13.
verklaart dit vonnis ten aanzien van 5.2 tot en met 5.6 en 5.8 tot en met 5.12 uitvoerbaar bij voorraad,
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.

Voetnoten

1.HR 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9402