In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de vraag centraal of de Protestantse Gemeente te [woonplaats] gebruik mag maken van een pad dat zich tussen twee percelen bevindt, waarvan één eigendom is van de kerkgemeente en de andere van gedaagden. De rechtbank oordeelt dat de kerkgemeente recht heeft op het gebruik van het pad, omdat er sprake is van een langdurig gemeenschappelijk gebruik door zowel de kerkgemeente als de rechtsvoorgangers van gedaagden. De rechtbank wijst de vordering van de kerkgemeente toe, wat inhoudt dat gedaagden verplicht worden om een hek dat op de erfgrens is geplaatst, te verwijderen. De zaak is ontstaan na een geschil over het gebruik van het pad, dat door beide partijen werd gebruikt voor toegang tot hun percelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan door bevrijdende verjaring, en dat er ook sprake is van een buurweg, wat de kerkgemeente het recht geeft om het pad te gebruiken voor haar bezoekers en onderhoudswerkzaamheden. De rechtbank legt gedaagden een dwangsom op voor het niet naleven van de uitspraak en veroordeelt hen tot betaling van de proceskosten.