ECLI:NL:HR:2006:AX9402

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C04/335HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfdienstbaarheid van weg tussen grondeigenaren met betrekking tot buurweg en gebruiksrechten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen grondeigenaren over de vraag of een gedeeltelijk verhard pad op het perceel van de ene eigenaar door langdurig gemeenschappelijk gebruik door buren van aanliggende erven is bestemd tot buurweg. De eisers, Stichting Beheer en Administratie Noord-Oost Friesland en Autohandel Twijzel B.V., hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Leeuwarden. Het hof had eerder geoordeeld dat er geen erfdienstbaarheid van weg rustte op het perceel van de verwerende partij, [verweerder 2]. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de reed door de buren was bestemd tot buurweg, maar het hof heeft dit oordeel vernietigd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 september 2006 het hof in zijn oordeel gecorrigeerd en vernietigt het arrest van het gerechtshof. De Hoge Raad oordeelt dat het enkele gedogen van het gebruik van de reed door de buren niet automatisch leidt tot de conclusie dat de weg tot buurweg is bestemd. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing. Tevens worden de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de stichting en Twijzel begroot op € 439,58 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

15 september 2006
Eerste Kamer
Nr. C04/335HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. STICHTING BEHEER EN ADMINISTRATIE NOORD-OOST FRIESLAND,
2. AUTOHANDEL TWIJZEL B.V.,
beide gevestigd te Twijzel,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben tezamen met [betrokkene 1] bij exploot van 14 mei 1998 eiseressen tot cassatie - verder te noemen: de stichting en Twijzel - gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden. Na wijziging van eis hebben [verweerder] c.s. en [betrokkene 1] gevorderd:
i. voor recht te verklaren dat ten laste van het perceel kadastraal bekend [A 001] (voorheen: [A 002]) geen erfdienstbaarheid van weg rust ten behoeve van het perceel kadastraal bekend [A 003] (voorheen: [A 004]);
ii. de stichting te verbieden het perceel [A 001] te gebruiken of te doen gebruiken voor het komen en gaan, op welke wijze dan ook, van en naar het perceel [A 003];
iii. de stichting en Twijzel te veroordelen om mee te werken aan het op gezamenlijke kosten creëren van een deugdelijke erfafscheiding zodat de grens tussen de beide percelen voor een ieder voldoende duidelijk is;
iv. de stichting en Twijzel te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor iedere keer dat (na betekening van het vonnis van de rechtbank) niet wordt voldaan aan de ingevolge het gevorderde uit te spreken veroordeling;
v. subsidiair: voor het geval de rechtbank zou oordelen dat sprake is van een erfdienstbaarheid, die erfdienstbaarheid op te heffen.
De stichting en Twijzel hebben de vordering bestreden.
Na een comparitie van partijen, twee tussenvonnissen van 16 augustus 2000 en 14 februari 2001 alsmede een descente, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 20 maart 2002 voor recht verklaard dat ten laste van het perceel van [verweerder 2] (verweerder in cassatie sub 2) geen erfdienstbaarheid rust. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen de vonnissen van de rechtbank hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Na een tussenarrest van 21 januari 2004 heeft het hof bij eindarrest van 28 juli 2004 als volgt beslist:
"De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor zover daarbij [verweerster 1], [verweerster 3] en [betrokkene 1] in hun vorderingen zijn ontvangen;
vernietigt het vonnis van 20 maart 2002 waarvan beroep voor zover de vorderingen van [verweerder 2], zoals hiervoor omschreven onder 18, 19 en 20 zijn afgewezen en [verweerder 2] in de kosten van het geding in eerste aanleg is veroordeeld;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart [verweerster 1], [verweerster 3] en [betrokkene 1] alsnog in hun in eerste aanleg ingestelde vorderingen niet-ontvankelijk;
verklaart [verweerster 1] en [verweerster 3] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
verbiedt de stichting en Twijzel ieder voor zich het perceel kadastraal bekend [A 001] (voorheen [A 002]) te gebruiken of te doen gebruiken voor het komen en gaan, op welke wijze dan ook, van en naar het perceel kadastraal bekend [A 003] (voorheen [A 004]);
veroordeelt de stichting en Twijzel ieder voor zich om, na betekening van het ten deze te wijzen arrest, aan [verweerder 2] een dwangsom van € 450,-- te voldoen voor iedere keer dat niet wordt voldaan aan de ingevolge de hiervoor uitgesproken veroordelingen, met dien verstande dat het totaal van het door ieder der geïntimeerden afzonderlijk te verbeuren bedrag wordt vastgesteld op € 20.000,--;
veroordeelt de stichting om mee te werken aan het op gezamenlijke kosten met [verweerder 2] creëren van een deugdelijke erfafscheiding zodat de grens tussen de percelen [A 001] en [003] voor een ieder, in het bijzonder de leveranciers en clientèle van zowel [verweerder 2] en Twijzel, voldoende duidelijk is;
veroordeelt de stichting en Twijzel jegens [verweerder 2] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 2]:
in eerste aanleg op € 52,81 aan verschotten en € 2.340,-- aan salaris voor de procureur, in hoger beroep op € 98,40 aan verschotten en € 1.156,50 aan salaris voor de procureur;
veroordeelt [verweerster 1] en [verweerster 3] in de kosten van het geding in hoger beroep jegens de stichting en Twijzel worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak op € 230,-- aan verschotten en € 1.156,50 aan salaris voor de procureur;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders door [verweerder 2] gevorderde."
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de stichting en Twijzel beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers tot cassatie in hun cassatieberoep voorzover dat is ingesteld tegen verweersters in cassatie sub 1 en 3 en voorts tot vernietiging van de bestreden arresten met verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder 2] is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [plaats], kadastraal bekend [A 001] (voorheen: [A 002]). Hierop werd een supermarkt geëxploiteerd door verweerster in cassatie sub 1, [verweerster 1] (hierna ook: de v.o.f.). [Verweerder 2] had de economische eigendom van de onroerende zaak ingebracht in de v.o.f.; nadat de activiteiten van de v.o.f. per 31 december 2001 zijn gestaakt is de economische eigendom van die zaak weer overgegaan op [verweerder 2].
(ii) De stichting Beheer en Administratie Noord-Oost Friesland (de stichting) is sedert 1 juni 1984 eigenares van de onroerende zaak [a-straat 2] te [plaats], kadastraal bekend [A 003] (voorheen [A 004]). Het perceel heeft de vorm van een "T". Vroeger bestond dit perceel uit twee gedeelten (hierna: het liggende gedeelte van de "T" en het voorste gedeelte van de "T"). Het liggende gedeelte van de "T" had een andere eigenaar dan het voorste gedeelte van de "T". De stichting heeft de onroerende zaak verhuurd of in bruikleen gegeven aan de met haar verbonden Autohandel Twijzel (Twijzel). Laatstgenoemde handelt in tweedehands auto's.
(iii) Aan de zuidkant van het perceel [A 001] ligt een gedeeltelijk verhard pad (hierna: de reed). De reed maakt deel uit van de onroerende zaak die eigendom is van [verweerder 2]. Naast de reed ligt een strook grond die deel uitmaakt van het perceel [A 003], het perceel van de stichting. Hierop heeft Twijzel auto's gestald die te koop worden aangeboden.
(iv) De stichting en Twijzel maken gebruik van de reed.
3.2 In dit geding hebben [verweerder] c.s., kort samengevat, gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat op het aan [verweerder 2] in eigendom toebehorende stuk grond geen erfdienstbaarheid rust ten behoeve van het perceel [A 003], met nevenvorderingen. De stichting en Twijzel hebben deze vorderingen bestreden en daartoe primair aangevoerd dat een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan door vestiging, en subsidiair door verjaring. Meer subsidiair hebben zij gesteld dat de reed door de buren van de aanliggende erven vóór de invoering van het thans geldende Burgerlijk Wetboek tot buurweg is bestemd. De rechtbank heeft, kort samengevat, geoordeeld dat geen erfdienstbaarheid is ontstaan, maar dat de reed door de desbetreffende buren wél is bestemd tot buurweg. In het door [verweerder] c.s. daartegen ingestelde hoger beroep heeft het hof in zijn eindarrest dit vonnis vernietigd en geoordeeld dat van een buurweg geen sprake is. Het hof overwoog daartoe in rov. 10 van zijn eindarrest als volgt:
"Anders dan de rechtbank, is het hof niet van oordeel dat er in de verhouding tussen [verweerder 2] als eigenaar van perceel [A 001] en de stichting als eigenares van perceel [A 003] sprake is van een buurweg. Het hof is namelijk van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerder 2] of zijn rechtsvoorgangers aan de stichting of haar rechtsvoorgangers toestemming heeft verleend de reed als uitweg voor het perceel [A 003] te gebruiken. Door de rechtbank is onweersproken overwogen dat in ieder geval sinds 1984 de reed door geïntimeerden is gebruikt. Het hof is van oordeel dat uit het enkele gedogen van dit gebruik door [verweerder 2] tot 1 januari 1992 geen stilzwijgende bestemming van de reed als buurweg kan worden afgeleid. Hierbij merkt het hof op, dat een gebruik na 1 januari 1992 irrelevant is, omdat na 1 januari 1992 geen buurweg meer kon ontstaan."
3.3 Onderdeel 2 van het middel betoogt dat het uitgangspunt van het hof dat voor het ontstaan van een buurweg een expliciete toestemming van de rechthebbende noodzakelijk moet worden geacht, rechtens onjuist is aangezien het hof aldus miskent dat een buurweg ook kan ontstaan door een stilzwijgende wilsverklaring van de rechthebbende, die mede uit gedragingen van de rechthebbende kan worden afgeleid. Indien het gaat om een weg die, zoals in het onderhavige geval, reeds lang gemeen in gebruik is, zullen de gebruikers zich kunnen beroepen op het bezit van het recht van buurweg, hetgeen een vermoeden van recht kan opleveren. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onbegrijpelijk gemotiveerd, nu in het licht van de stellingen van de stichting en Twijzel niet valt in te zien waarom het gebruik van de reed niet een zodanig vermoeden kan rechtvaardigen, aldus nog steeds het onderdeel.
3.4 Het onderdeel mist feitelijke grondslag voor zover het betoogt dat het hof heeft geoordeeld dat voor het ontstaan van een buurweg een expliciete toestemming van de rechthebbende noodzakelijk moet worden geacht. Het hof heeft immers niet aldus geoordeeld, maar heeft slechts overwogen dat uit het enkele gedogen door [verweerder 2] van het in dit geding bedoelde gebruik van de reed tot 1 januari 1992, geen stilzwijgende bestemming van de reed tot buurweg kan worden afgeleid.
Voor het overige heeft het volgende te gelden. Op zichzelf heeft het hof terecht overwogen dat het enkele gedogen door of vanwege de eigenaar van een weg van het gebruik daarvan door een buurman, nog niet meebrengt dat de weg tot buurweg wordt bestemd. In dit geding hebben de stichting en Twijzel zich echter erop beroepen dat [verweerder] c.s. de reed stilzwijgend tot buurweg hebben bestemd. Indien het hof heeft geoordeeld dat langdurig gemeenschappelijk gebruik van een weg door buren steeds moet worden aangemerkt als een enkel gedogen, heeft het zich op een onjuiste rechtsopvatting gebaseerd. Indien het hof van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan, maar van oordeel was dat van een stilzwijgende bestemming tot buurweg in het onderhavige geval niet kan worden gesproken, is zijn arrest in zoverre onbegrijpelijk gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de rechtbank onbestreden heeft vastgesteld dat de stichting en Twijzel de reed in ieder geval sinds 1984 in gebruik hebben, en dat de stichting en Twijzel zich mede hierop hebben beroepen. Ongestoord bezit van het recht van buurweg - dat wil zeggen: dat een buurman, of iemand die op grond van zijn rechtsverhouding met die buurman bevoegd is tot gebruik van diens erf, de, naar verkeersopvattingen te beoordelen, feitelijke macht over de desbetreffende weg uitoefent die past bij het gebruik van die weg als buurweg - levert immers het, voor tegenbewijs vatbare, vermoeden op dat van (een bestemming tot) een buurweg sprake is.
3.5 Voor zover het onderdeel hierop gerichte klachten bevat, treft het doel. Voor het overige behoeft het geen behandeling. Hetzelfde geldt voor de overige onderdelen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 28 juli 2004;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de stichting en Twijzel begroot op € 439,58 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 15 september 2006.