ECLI:NL:RBNHO:2024:5213

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
10843181 \ CV EXPL 23-8212
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van huurachterstand en vernietiging van oneerlijke incassokostenbedingen in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 29 mei 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen de stichting Ymere als eisende partij en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van een huurachterstand, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij in gebreke is gebleven met de nakoming van de huurovereenkomst, wat heeft geleid tot de toewijzing van een deel van de vordering.

De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst beoordeeld, met bijzondere aandacht voor artikel 20, dat betrekking heeft op buitengerechtelijke incassokosten. De rechter oordeelde dat dit beding oneerlijk was, omdat het in strijd was met de wettelijke bepalingen omtrent incassokosten en de consument onredelijk bezwaarde. Hierdoor werd artikel 20 vernietigd, wat leidde tot de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 9.034,79 aan achterstallige huurpenningen beoordeeld en na een deelbetaling door de gedaagde partij, werd uiteindelijk een bedrag van € 894,61 toegewezen. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op een totaal van € 586,85. De rechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige vorderingen afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10843181 \ CV EXPL 23-8212
Uitspraakdatum: 29 mei 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de stichting
Stichting Ymere
gevestigd te Amsterdam
de eisende partij
gemachtigde: Geerlings & Hofstede gerechtsdeurwaarders en incasso
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. De gedaagde partij heeft een conclusie van antwoord ingediend. De kantonrechter heeft geconstateerd dat deze niet is ondertekend. De gedaagde partij is in de gelegenheid gesteld om dit alsnog te doen. De gedaagde partij heeft dit nagelaten, zodat verstek tegen haar is verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat –veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden:De Algemene huurvoorwaarden
1 februari 2004
3.1.
Voordat de kantonrechter een eindoordeel over de vordering kan geven, moet de kantonrechter eerst ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), omdat dit gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de vordering. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.2.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.3.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [1] Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
3.4.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
Huurprijswijzigingsbeding
3.5.
Artikel 5.2 van de algemene voorwaarden betreft een huurprijswijzigingsbeding. Omdat het beding verwijst naar de wettelijke regels omtrent het wijzigen van de huurprijs, is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd artikel als niet oneerlijk kan worden beschouwd.
Servicekostenbeding
3.6.
Artikel 6 van de algemene voorwaarden betreft een servicekostenbeding. De kantonrechter heeft dit beding getoetst en niet oneerlijk bevonden, omdat de eisende partij op grond van het beding slechts de werkelijke servicekosten in rekening kan brengen.
Rentebeding
3.7.
Artikel 8 van de algemene voorwaarden betreft een rentebeding. Ook dit beding heeft de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.8.
Artikel 20 van de algemene voorwaarden betreft een incassokostenbeding en luidt als volgt:

1. Indien de huurder in gebreke blijft met nakoming van enige verplichting welke ingevolge van wet- of regelgeving en/of de huurovereenkomst op hem rust en daarvoor door de verhuurder gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moeten worden genomen, zijn alle daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van de huurder.
2. De ingevolge dit artikel door de huurder aan de verhuurder te betalen buitengerechtelijke (incasso)kosten, zijn verschuldigd op het moment dat de verhuurder zijn vordering op de huurder uit handen geeft. Deze kosten bedragen 15% van de gevorderde hoofdsom (met een minimum van € 25,-) te vermeerderen met het geldende BTW- percentage.
(…)”
3.9.
In dit artikel wordt ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Er wordt immers van uitgegaan dat alle kosten verschuldigd zijn. Daarbij is ook geen maximum opgenomen, wat ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Dat zou tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk is toegestaan. Tot slot volgt uit de tekst van het beding dat de incassokosten al verschuldigd zijn zodra de vordering uit handen wordt gegeven, terwijl de wettekst voorschrijft dat éérst nog een zogenoemde veertiendagenbrief moet worden verstuurd.
3.10.
Contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen is, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023 [2] onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a, BW en daarmee oneerlijk in de zin van de richtlijn. De kantonrechter is daarom voornemens om artikel 20 lid 1 en 2 van de algemene voorwaarden, voor zover dit ziet op buitengerechtelijke incassokosten, te vernietigen vanwege het oneerlijke karakter.
3.11.
De eisende partij heeft zich in de dagvaarding ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten geconformeerd aan de toetsing door de kantonrechter van de algemene voorwaarden en aangegeven dat zij geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid zich hier nader over uit te laten. Gelet hierop vernietigt de kantonrechter artikel 20 lid 1 en 2 van de algemene voorwaarden, voor zover dit ziet op buitengerechtelijke incassokosten. Dat heeft tot gevolg dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Na vernietiging van een oneerlijk beding kan immers geen aanspraak worden gemaakt op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke vergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest.
Proceskosten
3.12.
Artikel 20 lid 1 van de algemene voorwaarden ziet ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
Huurachterstand
3.13.
De vordering wordt voor het overige toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 9.034,79 (€ 667,39 tot en met 21 november 2022 en
€ 8.367,40 van december 2022 tot en met december 2023) aan achterstallige huurpenningen. De gedaagde partij heeft voor dagvaarding een deelbetaling van in totaal € 8.140,18 (€ 400,00 + € 7.740,18) gedaan. Nu de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, strekt deze deelbetaling, anders dan de eisende partij vordert conform het overzicht bij de dagvaarding, alleen in mindering op de toewijsbare hoofdsom. Dit maakt dat een bedrag van € 894,61 aan achterstallige huurpenningen zal worden toegewezen.
Conclusie
3.14.
De vordering van de eisende partij wordt grotendeels toegewezen.
3.15.
De gedaagde partij wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij te betalen een bedrag van € 894,61 aan achterstallige huurpenningen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de eisende partij begroot op:
€ 129,85 wegens dagvaardingskosten,
€ 322,00 wegens griffierecht en
€ 135,00 wegens salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dat volgt uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).
2.ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4