5.1.In bijlage 1 (Model profiel Praktijkopleider) van de Regeling is – onder meer – het volgende opgenomen: “De praktijkopleider zorgt voor een (sociaal) veilige leeromgeving voor de student. Hij zorgt dat de student instructie rondom veilig werken krijgt en uitvoert, zoals vastgelegd in de wettelijke eisen en Arbowetgeving over veiligheid. De praktijkopleider geeft het goede voorbeeld.”
Is er sprake van spoedeisend belang?
6. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als er een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is waardoor de beslissing in de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Bij de afweging of er een (spoedeisend) belang is voor het treffen van een voorziening, kan de voorzieningenrechter ook betrekken of er sprake is van een evidente onrechtmatigheid in het door de SBB genomen besluit waartegen het verzoek is gericht. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure stand zal houden.
7. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen totdat door de SBB op haar bezwaar is beslist. Verzoekster stelt dat zij zich als leer-werkbedrijf inzet voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt door hen (samen met de onderwijsinstelling) op te leiden tot beveiliger en dat de intrekking voor haar vergaande gevolgen heeft omdat er studenten bij haar in opleiding zijn. Verweerder betwist het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
8. De voorzieningenrechter overweegt, mede onder verwijzing naar hetgeen door de SBB in het verweerschrift is aangegeven, dat het primaire belang van de Web en de daarvan afgeleide Regeling ligt bij het belang van studenten om een zo goed mogelijk verzorgde stageplaats of leerbaan aangeboden te krijgen waarmee zij een zo goed mogelijk perspectief op de arbeidsmarkt krijgen. Dit belang komt overeen met de doelstelling van verzoekster als leer-werkbedrijf. Als gevolg van de intrekking van de erkenning kan verzoekster niet langer studenten opleiden. In dit geval raakt de intrekking derhalve niet alleen het belang van de studenten, maar ook verzoekster zelf in de doelstelling van haar leer-werkbedrijf. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure stand zal houden, gelet op het ontbreken van een beoordeling in het bestreden besluit over de noodzaak en evenwichtigheid van de getroffen maatregel.
9. Verzoekster heeft gelet op het vorenstaande spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Waarom betwijfelt de voorzieningenrechter zeer ernstig of het besluit in bezwaar stand zal houden?
Was verweerder bevoegd?
10. Verweerder was wel bevoegd om de erkenning in te trekken, hieronder legt de voorzieningenrechter uit waarom. In de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web)is bepaald dat onderricht in de praktijk van het beroep (hierna: beroepspraktijkvorming) deel uitmaakt van elke beroepsopleiding. De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd door zogenoemde leerbedrijven, die daarvoor een erkenning van de SBB hebben gekregen. De SBB zorgt ervoor dat deze leerbedrijven minstens eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van door de SBB in de Regeling vastgestelde criteria. Bij een ongunstige beoordeling trekt de SBB de erkenning in.
11. De SBB heeft de erkenning ingetrokken op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, van de Regeling omdat verzoekster volgens de SBB niet langer voldoet aan drie criteria genoemd in artikel 5, waaronder het vereiste dat er sprake moet zijn van praktijkbegeleiding die voldoet aan het profiel van de praktijkopleiders zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de Regeling. De voorzieningenrechter stelt in dat verband vast dat [naam 1] heeft erkend dat hij de medewerkster van het NTI tijdens het telefoongesprek heeft uitgescholden en bedreigd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [naam 1] zich daarmee niet gedragen zoals van een praktijkopleider mag worden verwacht. Hij heeft met zijn gedragingen niet het goede voorbeeld gegeven.
Was de maatregel noodzakelijk?
12. Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit onevenredig is en dat de feiten en omstandigheden die in dat verband van belang zijn niet bij de besluitvorming zijn betrokken. De intrekking is gebaseerd op één incident naar aanleiding van een telefoongesprek, zonder daarbij de voorgeschiedenis die tot het incident heeft geleid te betrekken. [naam 1] heeft voor zijn gedrag meermalen spijt betuigd bij alle betrokkenen en het conflict met het NTI is op directieniveau opgelost. Er zijn verder nooit (eerder) klachten ontvangen vanuit het NTI of haar studenten over verzoekster. In de besluitvorming is ook niet betrokken dat verzoekster de samenwerking met het NTI al medio 2022 heeft verbroken en inmiddels al ruim een jaar samenwerkt met onderwijsinstelling SF-S BV, naar wederzijdse tevredenheid. De studenten van deze onderwijsinstelling worden nu door de intrekking gedupeerd en zij zijn tot op heden nog niet benaderd voor een overplaatsing.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit om de erkenning als leerbedrijf voor alle kwalificaties in te trekken een belastend besluit is. Artikel 1.5.3, vierde lid, van de Web, gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de Regeling heeft geen imperatief karakter. Intrekking is geen onredelijk middel om een zo goed mogelijk verzorgde praktijkleergang te bewerkstellingen. Het ligt echter wel op de weg van de SBB om duidelijk te maken dat intrekking in het specifieke geval een noodzakelijke en passende maatregel is. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel staat de vraag centraal of de maatregel noodzakelijk is om het doel te bereiken. Als het antwoord op die vraag is dat het gewenste doel ook met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming kan worden bereikt, dan is de intrekking niet noodzakelijk.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de SBB in het bestreden besluit geen oordeel heeft gegeven over de noodzaak van de intrekking van de erkenning. De SBB heeft alternatieven voor de gekozen maatregel, zoals bijvoorbeeld een voorwaardelijke intrekking of het maken van afspraken om tot verbetering te komen, daarin immers niet beoordeeld.
14. Gelet op het vorenstaande betwijfelt de voorzieningenrechter zeer ernstig of het besluit in bezwaar stand zal houden. Dit heeft tot gevolg dat het bezwaar ook een redelijke kans van slagen heeft.
Ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening?
15. In het verweerschrift heeft de SBB aangegeven dat als verzoekster bereidheid toont de situatie te verbeteren, onder meer door zich als eigenaar van het ontstane probleem te manifesteren, met NTI en SBB in gesprek te treden en in onderling overleg te trachten tot een oplossing van de ongewenste situatie te komen, de SBB bereid is verzoekster opnieuw – onder voorwaarden – te erkennen als leerbedrijf.
16. Vast staat dat [naam 1] in ieder geval ten overstaan van de directie van NTI spijt heeft betuigd over zijn gedrag. Ook staat vast dat de samenwerking tussen verzoekster en het NTI al sinds medio 2022 is stopgezet. Alle studenten die in het bedrijf van verzoekster ervaring opdoen zijn verbonden aan SF-S BV. Gelet op het vorenstaande heeft de SBB niet duidelijk gemaakt wat van verzoekster wordt verwacht in nadere gesprekken.
De SBB heeft daar ook tijdens de zitting geen handen en voeten aan kunnen geven met het oog op de noodzaak van het treffen van de onderhavige maatregel.
17. Verzoekster heeft verder aangegeven dat zij sinds ruim een jaar samenwerkt met een andere opleidingsinstelling, te weten SF-S BV en dat zowel verzoekster als SF-S BV over die samenwerking tevreden zijn. De SBB kan worden gevolgd in de stelling dat de omstandigheid dat anderen niet klagen, niet betekent dat de opleidingssituatie voldoet aan de gestelde eisen. In dit geval heeft verzoekster evenwel een e-mailbericht overgelegd van
7 mei 2024 van de directeur van SF-S BV waarin de door verzoekster gestelde wederzijdse tevredenheid wordt bevestigd. In het e-mailbericht is immers aangegeven dat de samenwerking met verzoekster altijd professioneel is geweest met een toegevoegde waarde voor de studenten.
18. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had de SBB, alle feiten en omstandigheden van het geval bezien, kunnen volstaan met een lichter middel. Temeer nu uit het hiervoor aangehaalde e-mailbericht van SF-S BV kan worden begrepen dat deze opleidingsinstelling met verzoekster wil blijven samenwerken, nu in het bericht is aangegeven dat de betrokkenheid van verzoekster wordt gewaardeerd en dat het goed lijkt om samen te overleggen over hoe nu verder. Het opleggen van een verplichting aan verzoekster om afspraken te maken om tot verbetering te komen – een middel dat door de SSB vaker wordt toegepast– zou naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in dat licht meer op zijn plaats zijn (geweest).