ECLI:NL:RBNHO:2024:4995

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
10784248 \ CV EXPL 23-4855
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na ontevredenheid over de uitvoering van een oprit door een aannemer

In deze zaak heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde, die een oprit bij de woning van eiser heeft aangelegd. Eiser was ontevreden over de uitvoering van de werkzaamheden en heeft de verplichting tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet in verzuim was, waardoor eiser geen recht had op schadevergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde tijdig heeft gereageerd op de gebreken die eiser had geconstateerd en dat de termijn die eiser had gesteld voor herstel niet redelijk was, gezien gedaagde's vakantie. Eiser heeft de omzetting van de verplichting tot nakoming in schadevergoeding te vroeg gedaan, omdat er geen sprake was van verzuim. De vordering van eiser is afgewezen en hij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van gedaagde. Gedaagde's tegenvordering is eveneens afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de werkzaamheden onder de oorspronkelijke overeenkomst vielen en er geen extra kosten in rekening mochten worden gebracht. De proceskosten van gedaagde zijn begroot op € 813,00 en die van eiser op € 405,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10784248 \ CV EXPL 23-4855 BM
Uitspraakdatum: 15 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: [gemachtigde]
De zaak in het kort
[gedaagde] heeft een oprit aangelegd bij [eiser] . [eiser] is niet tevreden over de uitvoering van de werkzaamheden en heeft de verplichting tot nakoming omgezet in (vervangende) schadevergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet in verzuim was. [eiser] heeft geen recht op vervangende schadevergoeding. [eiser] hoeft geen meerwerk aan [gedaagde] te betalen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 3 november 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 21 maart 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] nog een conclusie van repliek met een productie toegezonden. [gedaagde] heeft daar op de zitting mondeling op kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in juli 2023 een overeenkomst van aanneming gesloten met [gedaagde] voor de aanleg van een oprit bij de woning van [eiser] .
2.2.
[gedaagde] heeft de werkzaamheden tussen 25 juli 2023 en 1 augustus 2023 uitgevoerd.
2.3.
De vertegenwoordiger van [eiser] , [vertegenwoordiger eiser] (“ [vertegenwoordiger eiser] ”), heeft [gedaagde] op 7 augustus 2023 per whatsapp gevraagd een aanpassing aan de oprit uit te voeren.
2.4.
[gedaagde] heeft op 12 augustus 2023 herstelwerkzaamheden aan de oprit uitgevoerd.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 14 augustus 2023 op de hoogte gesteld van een aantal tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst. [eiser] heeft [gedaagde] in die brief in gebreke gesteld en gesommeerd de gebreken aan de oprit binnen veertien dagen te herstellen.
2.6.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 15 augustus 2023 aan [eiser] meegedeeld met vakantie te zijn tot en met 4 september 2023 en [eiser] na de vakantie te woord te zullen staan.
2.7.
[eiser] heeft [gedaagde] bij e-mail van 18 augustus 2023 meegedeeld dat hij voor 21 augustus 2023 van [gedaagde] wil vernemen of [gedaagde] van plan is uiterlijk op 28 augustus 2023 de in zijn sommatiebrief van 14 augustus 2023 genoemde herstelwerkzaamheden te verrichten, bij gebreke waarvan [gedaagde] in verzuim zal zijn.
2.8.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 18 augustus 2023 aan [eiser] medegedeeld dat [eiser] op 5 september 2023 een inhoudelijke reactie zal ontvangen van [gedaagde] en zijn advocaat.
2.9.
[eiser] heeft op 22 augustus 2023 een e-mail aan [gedaagde] gestuurd, waarin [eiser] onder andere het volgende heeft geschreven:
"Zoals aangekondigd bent u derhalve in verzuim en wordt uw verplichting tot nakoming omgezet naar een vervangende schadevergoeding.”

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Ook vordert [eiser] € 584,40 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en dat er sprake is van diverse tekortkomingen. [gedaagde] heeft de herstelwerkzaamheden van 12 augustus 2023 ook niet deugdelijk uitgevoerd. [eiser] heeft bij e-mail van 22 augustus 2023 geconstateerd dat [gedaagde] in verzuim is en de verplichting tot nakoming omgezet in een verplichting tot betaling van vervangende schadevergoeding van € 4.598,00, zijnde het bedrag dat een andere aannemer voor de uitvoering van de werkzaamheden in rekening zal brengen.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat er geen sprake is van tekortkomingen. [gedaagde] heeft uit coulance herstelwerkzaamheden verricht. [eiser] heeft [gedaagde] in gebreke gesteld, maar heeft [gedaagde] geen redelijke termijn gegeven om de oprit te inspecteren en eventueel te herstellen. [gedaagde] was niet in verzuim.
4.2.
[gedaagde] vordert als tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Hij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [vertegenwoordiger eiser] namens [eiser] opdracht heeft gegeven voor de uitvoering van meerwerk tegen betaling van € 600,00.
4.3.
[eiser] betwist de tegenvordering en stelt dat [vertegenwoordiger eiser] er bij vergissing van uit is gegaan dat er sprake was van meerwerk, terwijl het herstelwerkzaamheden betrof die voor rekening komen van [gedaagde] .

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de overeenkomst niet naar behoren is nagekomen en dat er sprake is van meerdere tekortkomingen. [gedaagde] betwist dat er sprake is van tekortkomingen.
5.2.
De vraag of er wel of geen sprake is van een of meerdere tekortkomingen kan in het midden blijven, omdat de vordering strandt op de afwezigheid van verzuim, zoals hierna zal worden toegelicht.
5.3.
De wet bepaalt dat voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, de verbintenis wordt omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert [1] .
5.4.
[eiser] stelt dat hij [gedaagde] bij brief van 14 augustus 2023 in gebreke heeft gesteld en een termijn van veertien dagen heeft gegeven voor deugdelijke nakoming. Volgens [eiser] is die termijn redelijk. Op 15 augustus 2023 ontving [eiser] een e-mail dat [gedaagde] tot 4 september 2023 met vakantie was en pas daarna zou reageren. Daaruit leidde [eiser] af dat [gedaagde] zijn verplichting tot herstel niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen zou nakomen. [eiser] heeft [gedaagde] daarom op 18 augustus 2023 meegedeeld dat hij voor 21 augustus 2023 wil vernemen of [gedaagde] de herstelwerkzaamheden uiterlijk op 28 augustus 2023 zal verrichten, bij gebreke waarvan [gedaagde] in verzuim zal zijn. Toen [gedaagde] vervolgens (nogmaals) liet weten op 5 september 2023 te zullen reageren, was [gedaagde] volgens [eiser] in verzuim. Daardoor kreeg [eiser] de bevoegdheid schadevergoeding in plaats van nakoming te vorderen, wat hij door middel van de omzettingsverklaring van 22 augustus 2023 heeft gedaan. [eiser] kon niet tot 5 september 2023 op een reactie van [gedaagde] wachten, omdat hij zijn auto dan tijdelijk op straat moest parkeren en dat lastig voor hem was.
5.5.
[gedaagde] voert daartegen als verweer dat [eiser] hem geen redelijke termijn heeft gegeven de oprit te inspecteren en eventueel te herstellen, omdat [gedaagde] tot 4 september 2023 met vakantie was. De vakantie heeft hooguit geleid tot een kleine vertraging. [gedaagde] was niet in verzuim. De omzetting heeft in strijd met de redelijkheid plaatsgevonden en is niet geldig.
5.6.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Verzuim treedt in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft [2] . Dat is anders in speciale in de wet genoemde gevallen, waarvan hier geen sprake is. Uit de correspondentie kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] niet tot herstel binnen een redelijke termijn bereid was. Wel wilde [gedaagde] de oprit eerst inspecteren voordat hij een beslissing zou nemen en kon dat vanwege zijn vakantie een paar dagen langer duren dan de door [eiser] gestelde termijn van veertien dagen. De kantonrechter vindt dat standpunt van [gedaagde] redelijk, zeker omdat [eiser] tegen dat standpunt niet anders heeft aangevoerd dan dat hij het lastig vond zijn auto tijdelijk op straat te parkeren.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiser] op 14 augustus 2023 gestelde termijn van veertien dagen op zich niet onredelijk is. [gedaagde] heeft evenwel binnen die termijn gereageerd met de mededeling dat [gedaagde] tot 4 september 2023 met vakantie is en daarna zal reageren. Hierop heeft [eiser] op 18 augustus 2023 aangekondigd dat [gedaagde] in verzuim zal zijn en op 22 augustus 2023 heeft [eiser] een omzettingsverklaring aan [gedaagde] gestuurd. Dit, terwijl de termijn nog niet was verstreken en er dus geen sprake was van verzuim. Voor zover [eiser] heeft willen stellen dat hij uit die mededeling mocht afleiden dat [gedaagde] niet zou nakomen waardoor hij in verzuim is komen te verkeren, volgt de kantonrechter deze stelling niet. Dit valt uit de bewoordingen van [gedaagde] niet eenduidig op te maken en nadere omstandigheden waaruit dit zou moeten volgen, zijn niet gesteld. Aangezien er voor een geldige omzetting wel sprake moet zijn van verzuim, heeft de omzetting niet geldig plaatsgevonden.
conclusie
5.8.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen heeft de omzetting niet geldig plaatsgevonden. [eiser] heeft als gevolg daarvan geen recht op schadevergoeding. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] dan ook afwijzen. De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 813,00, bestaande uit (i) salaris gemachtigde € 678,00 (2,00 punten x € 339,00) en (ii) nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing).
de tegenvordering
5.9.
[gedaagde] heeft gesteld dat [vertegenwoordiger eiser] namens [eiser] opdracht heeft gegeven om een knik uit de oprit te halen en de oprit met een meter te verlengen. Op de zitting heeft [gedaagde] gezegd dat het herstel van de knik niet in rekening is gebracht, omdat het onder de overeengekomen werkzaamheden viel. De verlenging van de oprit met een meter betreft echter (wel) meerwerk en er is afgesproken dat de uitvoering daarvan € 600,00 kost.
5.10.
[eiser] heeft betwist dat de verlenging van de oprit meerwerk was. Er was afgesproken tot waar de oprit moest komen. Omdat de oprit niet de afgesproken lengte had, ging het om herstelwerkzaamheden. Weliswaar heeft [vertegenwoordiger eiser] toegezegd dat € 600,00 zou worden betaald, maar dat was onterecht, omdat [vertegenwoordiger eiser] niet over de juridische kennis beschikt dat herstelwerkzaamheden kosteloos moeten worden uitgevoerd. Bovendien zijn de herstelwerkzaamheden niet deugdelijk uitgevoerd.
5.11.
Omdat [gedaagde] betaling vordert van meerwerk, ligt het op de weg van [gedaagde] voldoende te stellen waaruit blijkt dat daar sprake van is. Voor zover er onduidelijkheid of miscommunicatie bestond over wat was afgesproken over de lengte van de oprit, had het op de weg van [gedaagde] als aannemer gelegen daar bij de opdrachtverstrekking of tijdens de uitvoering van de werkzaamheden alsnog duidelijkheid over te verkrijgen. Onder die omstandigheden mocht [gedaagde] er niet vanuit gaan dat [vertegenwoordiger eiser] namens [eiser] mocht instemmen met de betaling van een bedrag van € 600,00. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de verlenging van de oprit onder de afgesproken werkzaamheden valt en dat [gedaagde] daar geen extra kosten voor in rekening mag brengen.
5.12.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal afwijzen. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij ongelijk krijgt. De proceskosten van [eiser] worden begroot op € 405,00, bestaande uit (i) salaris gemachtigde € 270,00 (2,00 punten x € 135,00) en (ii) nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing).

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis voor zover het betreft de onder 6.2 opgenomen veroordeling tot betaling van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
6.4.
wijst de vordering af;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiser] van € 405,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.6.
verklaart dit vonnis voor zover het betreft de onder 6.5 opgenomen veroordeling tot betaling van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Metz en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 6:87 lid 1 BW.
2.Artikel 6:82 lid 1 BW.