ECLI:NL:RBNHO:2024:4970

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/15/345975 / FA RK 23-5451
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot (stiefouder)adoptie van een meerderjarige met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 april 2024 een beschikking gegeven over de adoptie van een meerderjarige door zijn stiefouder. Verzoeker, die al sinds de kindertijd van de meerderjarige in zijn leven is, heeft verzocht om de adoptie uit te spreken, omdat hij en de moeder van de meerderjarige altijd in de veronderstelling waren dat de meerderjarige al geadopteerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meerderjarige op het moment van indiening van het verzoek 52 jaar oud was, wat in principe in strijd is met de wettelijke vereisten voor adoptie. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen op de regel dat alleen minderjarigen geadopteerd kunnen worden. De rechtbank heeft daarbij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in overweging genomen, dat het recht op respect voor familieleven waarborgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke relatie bestaat tussen verzoeker en de meerderjarige, die al decennia lang als vader en zoon samenleven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het verzoek verschoonbaar is, gezien de omstandigheden en de emotionele impact van de ontdekking dat de adoptie nooit formeel was geregeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot adoptie toegewezen, waarbij de juridische erkenning van de bestaande familierechtelijke band tussen verzoeker en de meerderjarige werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/345975 / FA RK 23-5451
beschikking van 23 april 2024 betreffende (stiefouder)adoptie van een meerderjarige
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M.M. Hoogerdijk, kantoorhoudende te Amersfoort.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder;
[de meerderjarige], wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [de meerderjarige] .

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoeker, ingekomen op 10 november 2023;
- de brieven van verzoeker, ingekomen op 29 december 2023 met bijlagen en op 20 februari 2024;
- het e-mailbericht van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 januari 2024, waarin wordt aangegeven dat de Raad geen onderzoek doet omdat het om de adoptie van een meerderjarige gaat.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 april 2024 in aanwezigheid van verzoeker bijgestaan door mr. M.M. Hoogerdijk, de moeder en [de meerderjarige] . Voorts is als informant verschenen de hierna te noemen [informant] .

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De moeder en [de vader] (hierna te noemen: de vader) zijn op
[huwelijksdatum] in de gemeente [gemeente] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op
[datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van het
vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 5 april 1973 waarbij de
echtscheiding is uitgesproken.
2.2
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is [de meerderjarige] geboren op [geboortedatum] in de
gemeente [gemeente] . Bij zijn geboorte kreeg [de meerderjarige] de voornamen: [voornamen]
en de geslachtsnaam: [geslachtsnaam] .
2.3
Op de geboorteakte van [de meerderjarige] is door de ambtenaar van de burgerlijke stand op
[datum] een kantmelding geplaatst dat de geslachtsnaam op [datum] is
gewijzigd in: [geslachtsnaam] .
2.4
Verzoeker is op [huwelijksdatum] in de gemeente [gemeente] , thans gemeente
[gemeente] , gehuwd met de moeder.
2.5
Uit het huwelijk van verzoeker en de moeder is op [geboortedatum] in de
gemeente [gemeente] geboren: [informant] , thans wonende te [plaats] , hierna te
noemen: [informant] .
2.6
De vader is geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , heeft
aldaar het laatst gewoond en is aldaar overleden op [datum] .

3.Verzoek

3.1
Verzoeker heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de adoptie
uit de spreken van [de meerderjarige] door verzoeker.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft verzoeker in het verzoekschrift het
volgende aangevoerd. Het bijzondere verhaal van verzoeker en [de meerderjarige] is als volgt. Zij zijn
voor elkaar als vader en zoon. Nadat het huwelijk van de moeder en de vader ten einde
kwam en de moeder de echtelijke woning verliet en bij haar ouders ging wonen, heeft [de meerderjarige]
de vader niet meer gezien. [de meerderjarige] kan zich de vader niet herinneren en heeft ook nooit de behoefte gehad om hem te zien. Verzoeker was en is voor [de meerderjarige] zijn (enige) vader. Verzoeker kwam in het leven van [de meerderjarige] toen [de meerderjarige] drie jaar oud was en voedde hem op als zijn zoon. Vanaf het huwelijk van verzoeker met de moeder leefde bij verzoeker de wens om [de meerderjarige] te adopteren. Verzoeker is in 1976 naar hij dacht een adoptieprocedure van [de meerderjarige] begonnen. Achteraf bleek het alleen te zijn gegaan over de wijziging van de geslachtsnaam. In november 1980 is dat afgerond en vanaf [datum] ging [de meerderjarige] als [de meerderjarige] door het leven. Van die procedure zijn geen stukken meer voorhanden. Verzoeker en de moeder zijn er steeds van uitgegaan dat [de meerderjarige] toen geadopteerd is door verzoeker.
Toen verzoeker en de moeder begin 2023 hun testament hebben herzien, bleek uit
de uitleg van de notaris dat [de meerderjarige] niet was geadopteerd door verzoeker. De procedure van
1976 tot november 1980 betrof slechts een gelachtsnaamwijziging. Verzoeker en de moeder
vragen zich af waar het is misgegaan en of zij iets verkeerd hebben begrepen of dat ze iets
zijn vergeten. Ze weten alleen dat slechts een naamswijziging nooit de bedoeling is geweest.
De ontdekking dat [de meerderjarige] niet is geadopteerd, was schokkend voor verzoeker, de moeder en
[de meerderjarige] . Dit heeft ook een grote emotionele impact op het hele gezin. Zij zijn verdrietig over
het feit dat hetgeen zij eigenlijk altijd al zo hebben gevoeld en ervaren, niet strookt met de
juridische werkelijkheid. Door de onderhavige procedure wordt verzocht dit recht te zetten.
Verzoeker weet dat volgens de Nederlandse wet alleen een minderjarig kind geadopteerd kan worden. Er wordt echter een beroep gedaan op artikel 8 EVRM om te komen tot terzijdestelling van het minderjarigheidsvereiste. Verzoeker meent dat er op grond van voormelde feiten en omstandigheden in dit geval sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden.
Als verzoeker in 1976 had geweten dat het alleen een geslachtsnaamwijziging betrof en geen adoptie, dan had hij op dat moment een nieuw verzoek ingediend. Er zijn inmiddels 43 jaren verstreken. Verzoeker en [de meerderjarige] staan nog steeds in een nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar en die betrekking moet worden aangemerkt als familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8, eerste lid, EVRM. [de meerderjarige] kent geen andere vader dan verzoeker en hij houdt zielsveel van hem. Verzoeker is degene die hem heeft opgevoed en hem nog steeds met raad en daad terzijde staat. Ook verzoeker houdt zielsveel van [de meerderjarige] . [de meerderjarige] is nu 52 jaar en verzoeker maakt al 49 jaar deel uit van zijn leven. Verzoeker is in alle opzichten de vader van [de meerderjarige] , alleen naar recent is gebleken niet in juridische zin.
Er is geen belanghebbende die bezwaar heeft tegen het verzoek omdat de vader is overleden.
De moeder, [de meerderjarige] en [informant] stemmen in met het verzoek.
3.3
Ter zitting is door verzoeker, de moeder, [de meerderjarige] en [informant] - kort samengevat -
nog het volgende verklaard. Er is nooit aanleiding geweest om in de periode tussen 1980 (het
moment van geslachtsnaamwijziging van [de meerderjarige] ) en begin 2023 (herziening van het
testament van verzoeker) aan te nemen dat [de meerderjarige] niet was geadopteerd door verzoeker. Zij hebben er nooit een geheim van gemaakt dat [de meerderjarige] door verzoeker (naar zij dachten) was geadopteerd en [de meerderjarige] vertelde bijvoorbeeld ook op school dat verzoeker zijn adoptievader was.
Toewijzing van het verzoek zou voor verzoeker voelen als rechtvaardigheid omdat iedereen
altijd het gevoel heeft gehad deel uit te maken van één gezin, zonder dat onderscheid werd
gemaakt tussen [informant] en [de meerderjarige] . Verzoeker is altijd van plan geweest om [de meerderjarige] te
adopteren en alle leden van het gezin van verzoeker zijn er steeds van uitgegaan dat dat in
1980 al geregeld was. [de meerderjarige] heeft via een tante in [plaats] gehoord dat de vader daar
woonde. Ook heeft [de meerderjarige] onlangs van de moeder vernomen wat de vader in het verleden verkeerd heeft gedaan. [de meerderjarige] heeft nooit de behoefte gehad om naar het verleden om te zien.

4.Beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 228, eerste lid, onder a, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot adoptie alleen worden uitgesproken indien het kind op de dag van indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak niet aan deze voorwaarde is voldaan, nu [de meerderjarige] ten tijde van de indiening van het verzoekschrift reeds 52 jaar oud was. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat onverkorte toepassing van deze voorwaarde in dit geval zou leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op familieleven.
4.2
In dit kader stelt de rechtbank voorop dat eerst beoordeeld dient te worden of sprake is van door artikel 8 EVRM beschermd familieleven tussen verzoeker en [de meerderjarige] , nu van bloedverwantschap tussen de betrokkenen geen sprake is. Een uitzondering is, op basis van een beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, mogelijk als er sprake is van nauwe persoonlijke betrekkingen tussen de betrokkenen. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over pleegouders en pleegkinderen (Moretti and Benedetti t. Italië, verzoeknummer 16318/07 §§ 48-52) blijkt dat het daarbij aankomt op de tijd die de betrokkenen met elkaar hebben doorgebracht, de kwaliteit van de relaties en de rol van de pleegouder naar het kind toe.
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, gelet op voormelde feiten en omstandigheden, hetgeen verzoeker in het inleidende verzoekschrift aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Daarbij speelt een belangrijke rol dat verzoeker vanaf het moment dat [de meerderjarige] ongeveer drie jaar oud was, hem in zijn gezin heeft opgenomen. Ook is sprake geweest van langdurige en intensieve zorg door verzoeker van [de meerderjarige] , resulterend in de vorming van een hecht en harmonieus gezin. De rechtbank heeft hierbij voorts in aanmerking genomen dat de geslachtsnaam van [de meerderjarige] in 1980 is gewijzigd in de geslachtsnaam van verzoeker: [geslachtsnaam] .
4.3
Het in artikel 8 EVRM besloten liggend recht op respect voor familie- en gezinsleven houdt evenwel nog geen recht in om te adopteren of geadopteerd te worden. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van het EHRM (zie onder meer EHRM 26 februari 2002, NJ 2002, 553; E.B. t. Frankrijk, verzoeknummer 43546/02). De omstandigheid dat adoptie niet mogelijk is als niet is voldaan aan de voorwaarden die de nationale wet aan een adoptie stelt, kan in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inmenging in de zin van voornoemde bepaling (HR 24 september 2004, NJ 2005/16). Het enkele feit dat door de weigering van de adoptie een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch familieverband levert derhalve geen inbreuk op artikel 8 EVRM op.
In dit geval gaat het om een dwingende wetsbepaling van artikel 1:228, eerste lid, onder a, BW, die als voorwaarde voor adoptie stelt dat het kind op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift nog minderjarig is. Deze leeftijd is [de meerderjarige] ruim voorbij. De vraag die voorligt is of het minderjarigheidsvereiste in dit geval een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het familieleven. Het EHRM heeft zich hierover niet specifiek uitgesproken, maar als hoofdregel zal deze vraag ontkennend beantwoord moeten worden. Het is aan de nationale wetgever om in het belang van kinderen vereisten te stellen; een beperking van adoptie tot minderjarigen is in dit opzicht binnen de ruimte die de nationale wetgever heeft. Deze lijn in de jurisprudentie is bevestigd door de Hoge Raad in de uitspraak van 25 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5053) en de met die uitspraak verband houdende conclusie van de Advocaat-Generaal (ECLI:NL:PHR:2013:BY5053).
4.4
Een en ander laat onverlet dat, ingeval de stellingen van partijen daartoe aanleiding geven, de rechter dient te beoordelen of door de weigering de adoptie uit te spreken anderszins inbreuk wordt gemaakt op het bestaande familie- en gezinsleven van de aspirantadoptieouder en de aspirant-adoptant. Daarvan zal slechts sprake zijn in zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat terzijdestelling van artikel 1:228, eerste lid, onder a, BW gerechtvaardigd is.
Daarbij zijn twee aspecten van belang: in de eerste plaats de vraag of de omstandigheden dermate uitzonderlijk zijn dat geoordeeld moet worden dat sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven, en in de tweede plaats, of de termijnoverschrijding met betrekking tot het verzoek verschoonbaar is. Immers, de staat maakt geen ongerechtvaardigde inbreuk op het familieleven als burgers zonder goede reden eindeloos wachten met het indienen van een verzoekschrift. Om die reden zal de rechtbank ook stilstaan bij de vraag wat de redenen zijn van de te late indiening van het verzoekschrift.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank veroorzaakt in de onderhavige zaak een weigering van de verzochte adoptie van [de meerderjarige] door verzoeker een inbreuk op het tussen hen bestaande familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt.
4.6
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat [de meerderjarige] de vader na zijn tweede levensjaar nooit meer heeft gezien. Dit wordt bevestigd door de stelling van verzoeker dat [de meerderjarige] de vader niet meer heeft gezien sinds het einde van het huwelijk tussen de moeder en de vader medio juni 1973. Ook wordt als vaststaand aangenomen dat [de meerderjarige] nooit de behoefte heeft gehad om de vader te leren kennen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de vader in het leven van [de meerderjarige] geen inhoudelijk relevante ouderrol heeft gespeeld, hetgeen wordt bevestigd door de overgelegde schriftelijke verklaringen van de moeder, [de meerderjarige] en [informant] en de verklaringen ter zitting door betrokkenen. Vastgesteld kan worden dat [de meerderjarige] al sinds hij drie jaar oud is deel uitmaakt van het gezin van verzoeker.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verzoeker zich altijd heeft gedragen als (adoptie)ouder en dat [de meerderjarige] zich altijd heeft gedragen als zijnde geadopteerd door verzoeker. Voorts hebben alle leden van het gezin van verzoeker steeds geleefd in de veronderstelling dat de adoptie van [de meerderjarige] door verzoeker al lang geleden geregeld was. De rechtbank acht het invoelbaar dat de recente ontdekking dat [de meerderjarige] in 1980 niet bleek te zijn geadopteerd door verzoeker emotionele impact heeft gehad op het hele gezin van verzoeker.
4.7
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [de meerderjarige] een zwaarwegend belang heeft bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking met verzoeker en bij de juridische bevestiging van de emotionele band die hij sinds zijn minderjarigheid met verzoeker en zijn gezin heeft. De rechtbank acht de omstandigheden van het onderhavige geval dan ook dermate uitzonderlijk, dat sprake is van een inbreuk op het familieleven als adoptie niet mogelijk zou zijn.
4.8
De rechtbank acht voorts de termijnoverschrijding voor de indiening van het verzoek verschoonbaar.
De stellingen van verzoeker dat hij altijd de bedoeling heeft gehad om [de meerderjarige] te adopteren en dat hij, de moeder, [de meerderjarige] en [informant] er steeds van zijn uitgegaan dat verzoeker [de meerderjarige] al in 1980 had geadopteerd toen de geslachtsnaam van [de meerderjarige] is gewijzigd in [geslachtsnaam] , komen de rechtbank geloofwaardig voor. Deze veronderstelling is mede geloofwaardig gelet op de verklaring van verzoeker ter zitting dat hij en de moeder groot gewicht toekenden aan het feit dat er in de periode van 1976 tot 1980 twee maal iemand van justitie bij het gezin thuis is geweest voor een gesprek en de verklaring van [informant] ter zitting dat er destijds in de Staatscourant een aankondiging heeft gestaan over [de meerderjarige] . Zij konden (en kunnen) zich niet voorstellen dat een dergelijke procedure slechts op de wijziging van de geslachtsnaam zou slaan. Ten slotte is de geloofwaardigheid van de stelling af te leiden uit het gegeven dat [de meerderjarige] zich op school altijd heeft gepresenteerd als zijnde geadopteerd.
Daarnaast is steeds sprake geweest van een bestendige gezinssituatie. Ook het standpunt van verzoeker dat hij en de moeder pas begin 2023 bij de herziening van hun testament door de uitleg van de notaris hebben ontdekt dat verzoeker [de meerderjarige] niet had geadopteerd, komt de rechtbank aannemelijk voor. Verzoeker heeft geloofwaardig verklaard dat hij altijd de bedoeling heeft gehad om [de meerderjarige] te adopteren en dat als hij in 1976 had geweten dat er toen geen adoptie tot stand was gekomen, hij op dat moment een daartoe strekkend verzoek had ingediend. Deze stelling is des te meer geloofwaardig omdat verzoeker de onderhavige procedure meteen in gang heeft gezet nadat hij er begin 2023 bij de notaris achter kwam dat hij [de meerderjarige] (nog) niet had geadopteerd. Hierbij heeft de rechtbank eveneens in aanmerking genomen dat verzoeker en [de meerderjarige] nog steeds in een nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar staan.
4.9
Aan alle overige in artikel 1:228 BW genoemde voorwaarden voor adoptie is, voor zover van toepassing, voldaan, waarbij de rechtbank nog het volgende overweegt. De voorwaarde dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt, kan zonder verdere bespreking blijven, nu de vader is overleden en de moeder instemt met het verzoek. Daarnaast heeft te gelden dat [de meerderjarige] inmiddels meerderjarig is.
4.1
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat adoptie in het kennelijk belang van [de meerderjarige] is, waarbij nog wordt overwogen dat er al zeer geruime tijd tussen verzoeker en [de meerderjarige] een wederzijds gevoelde vader/zoon band bestaat. Daarnaast geldt dat [de meerderjarige] , gelet op het overlijden van de vader, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie en voor de toekomst niets meer van de vader in hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, zodat aan de in artikel 1:227 BW genoemde gronden voor adoptie is voldaan.
4.11
Op grond van al het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek tot adoptie toewijzen.
geslachtsnaam
4.12
Verzoeker en de moeder hebben reeds een kind tot wie zij in familierechtelijke betrekking staan, zodat [de meerderjarige] het tweede kind is tot wie verzoeker en de moeder in familierechtelijke betrekking komen te staan.
4.13
Op grond van het bepaalde in artikel 1:5 lid 7 BW kan een kind van 16 jaar of ouder dat wordt geadopteerd een keuze doen voor de geslachtsnaam die hij na de adoptie zal dragen. [de meerderjarige] draagt reeds de geslachtsnaam [geslachtsnaam] . Ter zitting heeft [de meerderjarige] ervoor gekozen dat hij na de adoptie deze geslachtnaam zal blijven dragen.

5.Beslissing

5.1
spreekt uit de adoptie van:
- [de meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , wonende te [plaats] ,
door verzoeker voornoemd, geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
5.2
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. A.H. Loos-Horstman, rechters, allen tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden