ECLI:NL:RBNHO:2024:4923

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23/2534
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen omgevingsvergunning voor zonnepark door te vroeg ingediende zienswijze

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark beoordeeld. Eiser had op 13 april 2022 een zienswijze ingediend, maar deze werd als te vroeg ingediend beschouwd. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning, omdat hij op een afstand van ongeveer 1700 meter van de locatie woont en geen directe gevolgen ondervindt van het zonnepark. De rechtbank stelt vast dat de zienswijze niet binnen de geldende termijn is ingediend en dat eiser niet redelijkerwijs kon menen dat er al een ontwerpbesluit tot stand was gekomen. Eiser had zich beroepen op verkeerde informatie van verweerder, maar de rechtbank oordeelt dat hij zelf verantwoordelijk was voor het volgen van de procedure. De rechtbank concludeert dat het te vroeg indienen van de zienswijze niet verschoonbaar is en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. van Driel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uitgeest, verweerder
(gemachtigden: M.M. Knol en T.N. Boekel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Energiepark Uitgeest B.V.uit Uitgeest (vergunninghouder; gemachtigde: mr. E.C.W. van der Poel).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door verweerder op 27 februari 2023 verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark op de [straat] (nabij nummer [nummer] ) in [plaats] .
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigden van verweerder en de gemachtigde van vergunninghouder, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden3. Het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals neergelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen in de periode van 22 december 2022 tot en met 1 februari 2023. Eiser heeft al eerder een zienswijze ingediend, namelijk op 13 april 2022.
Op 15 december 2022 heeft de gemeenteraad op grond van artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht besloten een ontwerpverklaring van geen bedenkingen af te gegeven. Daarbij heeft de raad gelijktijdig besloten de afgifte van de definitieve verklaring van geen bedenkingen te mandateren aan verweerder, tenzij er zienswijzen zouden worden ingediend.
Op 27 februari 2023 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend.
Ontvankelijkheid
4.1
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Daartoe voert hij ten eerste aan dat eiser geen belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning en ten tweede dat eiser geen zienswijze heeft ingediend binnen de daarvoor geldende termijn.
Belanghebbende4.2 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning. Eiser woont op ongeveer 1700 meter van de locatie waarop het zonnepark moet komen. Hij heeft geen zicht op het zonnepark vanuit zijn woning, er zijn geen milieugevolgen die eiser rechtstreeks raken en er is ook geen verkeersaantrekkende werking die negatieve gevolgen kan hebben voor eiser. Er zijn ook geen andere gevolgen van enige betekenis voor de woon- en leefsituatie van eiser.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft echter in haar uitspraak van 4 mei 2021 bepaald dat de niet-belanghebbende die verschoonbaar niet of te laat een zienswijze heeft ingediend, niet kan worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. [1] Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2022 volgt dat dit ook geldt in een situatie waarin de zienswijze te vroeg is ingediend. [2]
Zienswijze4.3 Vaststaat dat eiser niet binnen de daarvoor geldende termijn zijn zienswijze heeft ingediend. Eiser beroept zich echter, zo begrijpt de rechtbank, op artikel 6:10 van de Awb. [3] In dit artikel is bepaald dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediende zienswijze niet-ontvankelijkheid achterwege blijft als het ontwerpbesluit ten tijde van de indiening wel al tot stand was gekomen of, indien dit nog niet tot stand was gekomen, de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was. Eiser voert aan dat hij verkeerd is voorgelicht door verweerder. Naar aanleiding van een in een lokaal nieuwsblad verschenen artikel over het voornemen tot het realiseren van het zonnepark, heeft eiser op 21 maart 2022 aan verweerder een e-mail gestuurd met de vraag hoe hij bezwaar kan maken. Eiser beroept zich op het op 23 maart 2022 verzonden antwoord van verweerder waarin staat dat eiser een zienswijze kan indienen. In deze e-mail is niet aangegeven wanneer eiser dat moet doen. Eiser heeft vervolgens op 13 april 2022 zijn zienswijze ingediend op het gemeentehuis. Daarbij heeft hij een ontvangstbevestiging gekregen. Daar staat op dat de zienswijze bedoeld is voor de afdeling ‘B&W en Raadsleden’. Ook staat er dat eiser over de verdere gang van zaken, indien nodig, bericht zal ontvangen. Eiser voert aan dat hij hierdoor in de veronderstelling verkeerde dat, zolang hij niets hoorde, alles in orde was. Nadat de omgevingsvergunning op 27 februari 2023 was verleend, is eiser tot de ontdekking gekomen dat zijn zienswijze nooit bij de juiste afdeling binnen de gemeente is terechtgekomen. In een gesprek op het gemeentehuis op 22 maart 2023 is aan eiser verteld dat als zijn zienswijze wel bij de juiste afdeling was terechtgekomen, hem zou zijn medegedeeld dat zijn zienswijze te vroeg was ingediend. Ook legt eiser een krantenbericht over uit het Noord-Hollands Dagblad van 4 april 2024 waaruit volgens eiser blijkt dat wethouder [naam 3] de zienswijze wel heeft ontvangen, maar heeft besloten die niet aan de juiste afdeling door te sturen, omdat die niet-ontvankelijk was. Eiser verwijst verder naar de gecombineerde vergadering van de Commissie RO en SAZ van 6 april 2023. Uit het filmpje dat hiervan op de website van de gemeente staat, blijkt dat ook binnen de gemeente onenigheid bestaat over deze gang van zaken.
Gezien dit alles stelt eiser dat het te vroeg indienen van de zienswijze hem niet kan worden verweten.
4.4
Vaststaat dat er nog geen ontwerpbesluit was. De rechtbank ziet in eisers betoog ook geen aanleiding om aan te nemen dat hij redelijkerwijs kon menen dat wel al een ontwerpbesluit tot stand was gekomen. Dat is ook niet wat eiser aanvoert; de rechtbank begrijpt dat eiser stelt dat het te vroeg indienen van een zienswijze te wijten is aan verkeerde informatie van verweerder en, na de te vroege indiening van een zienswijze, aan het nalaten van verweerder om hem erop te wijzen dat hij alsnog op een later tijdstip een zienswijze had moeten indienen.
Hoewel het wel zo netjes van verweerder was geweest als eiser was meegedeeld dat zijn zienswijze te vroeg was, volgt de rechtbank eisers stelling niet. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. In het e-mailbericht van 23 maart 2022 waar eiser naar verwijst, staat inderdaad niet veel meer dan dat eiser zijn bezwaren tegen de omgevingsvergunning kenbaar kan maken door het indienen van een zienswijze. Deze e-mail staat echter niet op zichzelf. Een dag eerder heeft eiser een uitgebreidere e-mail ontvangen, waarin een duidelijk verband is gelegd tussen de terinzagelegging van het ontwerpbesluit en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht ook nog telefonisch contact met eiser te hebben gehad om de procedure toe te lichten. Eiser heeft weliswaar verklaard zich dit niet te kunnen herinneren, maar verweerder heeft daartegenover gesteld dat er een notitie is van dit gesprek en de rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Eiser is ook aanwezig geweest bij een voorlichtingsavond over het plan tot het realiseren van het zonnepark. Verder is in de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit vermeld dat het mogelijk is een zienswijze in te dienen in de periode dat het ontwerpbesluit ter inzage ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst op de ontvangstbevestiging die eiser kreeg bij de indiening van zijn zienswijze te algemeen om in de hiervoor geschetste omstandigheden aan te nemen dat eiser niet langer zelf verantwoordelijk was om de besluitvorming over de aanvraag verder te volgen en stappen te ondernemen als hij het daarmee niet eens was. Eiser was immers niet alleen, zoals hij zelf ook verklaart, een betrokken tegenstander van het zonnepark, hij was ook juist voorgelicht over de procedure en er was geen grond om aan te nemen dat er al een ontwerpbesluit was. De rechtbank volgt ook niet eisers stelling dat uit de verklaringen van de wethouder in de krant kan worden afgeleid dat verweerder al die tijd op de hoogte was van de zienswijze en dat hij die bewust ongenoemd heeft gelaten. In het artikel staat dat de wethouder de zienswijze ongenoemd heeft gelaten, maar daaruit is niet op te maken dat hij wel met de zienswijze bekend was en die bewust ongenoemd heeft gelaten.
De conclusie is dat het te vroeg indienen van de zienswijze in dit geval niet verschoonbaar is en dat verweerder de zienswijze niet bij zijn besluitvorming heeft hoeven te betrekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Nu niet verschoonbaar is dat eiser veel te vroeg een zienswijze heeft ingediend, is het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt eisers beroep dan ook niet meer inhoudelijk. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Dit artikel is op grond van artikel 3:16 van de Awb van overeenkomstige toepassing op ingediende zienswijzen.