ECLI:NL:RBNHO:2024:4821

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/15/345716 / HA ZA 23-613
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkige dakopbouw en herstelkosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de aansprakelijkheid van de aannemer voor een gebrekkige dakopbouw centraal. De eisende partijen, [eisers], hebben de aannemer, [gedaagde 1], aansprakelijk gesteld voor de gebreken aan de dakopbouw die niet conform de verleende omgevingsvergunning zou zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat de herstelkosten die door de eisers zijn gemaakt grotendeels toewijsbaar zijn. Voor de nog niet verholpen gebreken heeft de rechtbank besloten een deskundige te benoemen om de situatie te beoordelen.

De procedure begon met een dagvaarding op 20 oktober 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 27 maart 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers een aannemingsovereenkomst hebben gesloten met [gedaagde 1] voor de realisatie van een dakopbouw. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door [gedaagde 2], die als onderaannemer fungeerde. De eisers hebben verschillende gebreken aan de dakopbouw gemeld, waaronder constructieve tekortkomingen en niet-conforme uitvoering. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers tegen [gedaagde 2] afgewezen, omdat niet voldoende bewijs was geleverd dat [gedaagde 2] als contractpartij kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de vorderingen tegen [gedaagde 1] gedeeltelijk toegewezen, waarbij een bedrag van € 6.382,78 aan herstelkosten is toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verjaringstermijn voor de vorderingen niet was verstreken, omdat de eisers de aannemer herhaaldelijk in de gelegenheid hebben gesteld om de gebreken te verhelpen. De zaak is aangehouden voor het benoemen van een deskundige die de gebreken zal onderzoeken en de herstelkosten zal inschatten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/345716 / HA ZA 23-613
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

hierna te noemen: [eiser] ,
2.
[eiseres],
hierna te noemen: [eiseres] ,
die wonen in [woonplaats] ,
de eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. A.C. de Kanter, kantoorhoudende te Amersfoort,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
de gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. A.E. Koster, kantoorhoudende te Den Helder.
De kern van de zaak
Deze zaak gaat over een dakopbouw op een woning. Volgens de opdrachtgevers is de dakopbouw gebrekkig en niet conform de verleende omgevingsvergunning gebouwd. Zij houden de aannemer hiervoor aansprakelijk. De rechtbank oordeelt in dit tussenvonnis dat de herstelkosten die al door de opdrachtgevers zijn gemaakt grotendeels toewijsbaar zijn. Voor de gestelde en nog niet verholpen gebreken, wil de rechtbank een deskundige gaan benoemen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 oktober 2023 met bijlagen 1 tot en met 22,
- de conclusie van antwoord met bijlagen 1 tot en met 20,
- het tussenvonnis van 24 januari 2024, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen.
1.2.
Deze mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2024 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Ter zitting hebben [eisers] de akte in geding brengen producties met bijlagen 23 tot en met 30 overgelegd. Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en [gedaagde 1] hebben op 12 november 2018 schriftelijk een aannemingsovereenkomst gesloten. [gedaagde 1] kreeg van [eisers] de opdracht om een casco dakopbouw op de woning van [eisers] te realiseren voor een aanneemsom van € 32.609,50 (inclusief btw).
2.2.
Op 5 december 2018 hebben [eisers] de benodigde omgevingsvergunning aangevraagd. Op 28 januari 2019 is de omgevingsvergunning verleend.
2.3.
De werkzaamheden aan de dakopbouw hebben plaatsgevonden vanaf de zomer 2019 tot en met december 2019. De werkzaamheden zijn feitelijk uitgevoerd door [gedaagde 2] .
2.4.
De laatste bouwtermijn van € 3.260,95, waarvoor een betalingstermijn gold van veertien dagen, is op 19 december 2019 aan [eisers] gefactureerd. [eisers] hebben deze factuur niet betaald.
2.5.
[eisers] hebben op 29 december 2019 een e-mail naar [gedaagden] gestuurd waarin zij een aantal gebreken aan de dakopbouw hebben opgesomd.
2.6.
Na afronding van de werkzaamheden aan de dakopbouw is een bouwinspecteur van de gemeente langsgekomen. De bouwinspecteur heeft zijn bevindingen op 16 januari 2020 naar [eisers] gemaild. [eisers] hebben deze e-mail op 18 januari 2020 aan [gedaagden] doorgestuurd. In de e-mail van de gemeente van 16 januari 2020 is onder meer vermeld:
“Onze rondgang door de woning naar aanleiding van de verleende vergunning is aanleiding voor de volgende opmerkingen:
- de constructieve wand, als opvang van de zwevende staalconstructie, ontbreekt (…)
- de montage van de trapboom van de 1e naar de 2e verdieping is nog onvoldoende, evenals de stabiliteit van de spil op de 2e verdieping
(…)”
2.7.
Op 25 januari 2020 is [gedaagde 2] bij [eisers] langs geweest. [gedaagde 2] heeft toen het werk opgenomen. Daarna heeft [gedaagde 2] nog (herstel)werkzaamheden verricht.
2.8.
De heer [naam 2] (die handelt onder de namen Bouwbedrijf [naam 2] en [naam 2] Timmerwerken, hierna: [naam 2] ) heeft de dakopbouw op 12 maart 2020 op verzoek van [eisers] geïnspecteerd. [naam 2] heeft de door hem geconstateerde gebreken neergelegd in een verslag. Dit verslag heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eisers] op 3 april 2020 gemaild naar de advocaat van [gedaagde 1] . In de begeleidende e-mail van 3 april 2020 is vermeld dat [gedaagde 1] de gebreken kan herstellen en dat [eisers] willen vernemen wanneer het herstel plaats gaat vinden.
2.9.
Daarna is tussen partijen gecorrespondeerd over onder andere een minnelijke regeling.
2.10.
Op 12 november 2020 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eisers] aan [gedaagden] gemaild dat [eisers] niet langer aanspraak maken op herstel van de gebreken maar dat zij in plaats daarvan aanspraak maken op vervangende schadevergoeding.
2.11.
Bij e-mail van 18 december 2020 heeft een bouwinspecteur van de gemeente [eisers] onder meer laten weten dat de dakopbouw op meerdere onderdelen niet aan de verleende vergunning voldoet. [gedaagde 1] is vervolgens per e-mail van 17 februari 2021 gesommeerd om de gebreken uiterlijk binnen vier weken te herstellen. Daarbij werd verwezen naar de e-mail van de gemeente van 18 december 2020, die als bijlage werd meegestuurd.
2.12.
Tussen partijen is daarna nog gecorrespondeerd.
2.13.
Op 2 en 24 februari 2022 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eisers] [gedaagde 1] (nogmaals) bericht dat [eisers] geen aanspraak meer maken op nakoming maar in plaats daarvan een vervangende schadevergoeding willen.
2.14.
De advocaat van [eisers] heeft [gedaagden] op 24 november 2022 een e-mail gestuurd waarin de eerdere uitgebrachte omzettingsverklaring wordt gehandhaafd en [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de door [eisers] geleden schade.
2.15.
[gedaagden] hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank [gedaagden] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
I. een bedrag van € 7.357,54 te vermeerderen met wettelijke rente;
II. een bedrag van
primair€ 38.098,32 te vermeerderen met een bedrag aan minderwerk en wettelijke rente,
subsidiaireen bedrag aan nog te maken kosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, waarbij door de rechtbank wordt bepaald dat [gedaagden] voorafgaand aan de schadestaatprocedure voldoende zekerheid dienen te stellen voor een bedrag van € 38.098,32;
III. de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] baseren hun vorderingen op wanprestatie. [eisers] stellen dat [gedaagden] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de aannemingsovereenkomst. De dakopbouw is volgens [eisers] niet conform de verleende vergunning gebouwd en bovendien gebrekkig. [eisers] hebben in plaats van nakoming aanspraak gemaakt op vervangende schadevergoeding. De bedragen die [eisers] vorderen hebben betrekking op (herstel)kosten die [eisers] stellen te hebben gemaakt (€ 7.357,54) en kosten die volgens [eisers] nog moeten worden gemaakt (€ 38.098,32).
[eisers] houden [gedaagde 2] subsidiair aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad.
3.3.
[gedaagden] vinden dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
De rechtbank zal ingaan op de stellingen van partijen als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

De vorderingen tegen [gedaagde 2]
4.1.
De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] tegen [gedaagde 2] afwijzen, omdat [eisers] onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld dat zij de aannemingsovereenkomst (ook) met [gedaagde 2] hebben gesloten en dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
[gedaagde 2] is geen contractpartij
4.2.
De vorderingen tegen [gedaagde 2] zijn in de dagvaarding primair gebaseerd op contractsoverneming. Ter zitting hebben [eisers] echter gesteld dat zij de aannemingsovereenkomst zowel met [gedaagde 1] als met [gedaagde 2] hebben gesloten. Volgens [eisers] is [gedaagde 2] aan te merken als (mede) contractpartij omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als eenheid fungeerden en [gedaagde 2] degene was die het werk feitelijk uitvoerde en alle contacten onderhield aangezien [gedaagde 1] langdurig ziek werd. Het maakt (in de bewoordingen van [eisers] ) daarom in juridische zin niet uit dat de aannemingsovereenkomst slechts op naam staat van [gedaagde 1] .
4.3.
[gedaagden] hebben gemotiveerd betwist dat [gedaagde 2] is opgetreden als contractpartij. Volgens [gedaagden] heeft [gedaagde 2] de werkzaamheden bij [eisers] verricht als onderaannemer van [gedaagde 1] . [gedaagden] hebben er in dit verband op gewezen dat in de aannemingsovereenkomst alleen [gedaagde 1] en [eisers] als contractpartijen worden vermeld. Verder hebben [gedaagden] aangevoerd, en [eisers] hebben dit niet weersproken, dat steeds op naam van [gedaagde 1] is gefactureerd en dat [eisers] uitsluitend aan [gedaagde 1] hebben betaald. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagden] en gegeven de omstandigheid dat bij [eisers] bekend was dat de prominente rol van [gedaagde 2] bij de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden te maken had met de langdurige ziekte van [gedaagde 1] , hadden [eisers] duidelijker moeten maken op grond van welke verklaringen en gedragingen van [gedaagde 2] zij mochten begrijpen dat [gedaagde 2] contractpartij bij de aannemingsovereenkomst was (geworden). Omdat [eisers] dit niet hebben gedaan, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [gedaagde 2] de werkzaamheden in onderaanneming van [gedaagde 1] heeft uitgevoerd.
4.4.
Aangezien [gedaagde 2] naar het oordeel van de rechtbank niet is aan te merken als contractpartij bij de aannemingsovereenkomst, zal de rechtbank niet nader ingaan op het bezwaar dat [gedaagden] ter zitting hebben gemaakt tegen de wijziging van de primaire grondslag van de vorderingen tegen [gedaagde 2] . [gedaagden] hebben geen belang meer bij dit bezwaar.
Geen onrechtmatig handelen van [gedaagde 2]
4.5.
Volgens [eisers] heeft [gedaagde 2] onrechtmatig gehandeld omdat [gedaagde 2] degene is geweest die het niet zo nauw nam met de vergunning en de werkzaamheden feitelijk gebrekkig uitvoerde. [gedaagde 2] zou hiermee de belangen van [eisers] hebben verwaarloosd, wat volgens [eisers] een onrechtmatige daad oplevert van [gedaagde 2] . [eisers] hebben daartoe zonder verdere toelichting verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BT7496).
4.6.
De rechtbank is het met [gedaagden] eens dat een eventueel gebrekkig uitgevoerd werk niet zonder meer betekent dat [gedaagde 2] onrechtmatig tegenover [eisers] heeft gehandeld. Daar is op grond van vaste jurisprudentie meer voor nodig. Hoewel [eisers] naar deze jurisprudentie verwijzen, leggen [eisers] niet uit dat in dit geval aan de door de Hoge Raad ontwikkelde maatstaf (op grond waarvan onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] aangenomen zou kunnen worden) is voldaan. Ook stellen [eisers] niets met betrekking tot de daarbij volgens de Hoge Raad in acht te nemen relevante gezichtspunten en de concrete invulling daarvan. [eisers] hebben hun stelling dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld dan ook onvoldoende gemotiveerd.
De vorderingen tegen [gedaagde 1]
4.7.
Bij de beoordeling van de vorderingen tegen [gedaagde 1] stelt de rechtbank voorop dat niet in geschil is dat [gedaagde 1] de dakopbouw diende te realiseren onder meer conform de verleende omgevingsvergunning en de daarbij horende bouwtekening. Ter zitting is geconstateerd dat deze (gestempelde) bouwtekening niet is overgelegd. [gedaagde 2] heeft ter zitting verklaard dat hij volgens deze bouwtekening heeft gewerkt, maar dat hij in verband met de erfgrens iets meer naar binnen moest bouwen en dat hij de bouwtekening op dit onderdeel heeft aangepast.
Gemaakte kosten van € 7.357,54
4.8.
De rechtbank zal allereest beoordelen of de tegen [gedaagde 1] ingestelde geldvordering van € 7.357,54 kan worden toegewezen.
4.9.
[eisers] stellen dat zij door de gebrekkige dakopbouw al € 7.357,54 aan (herstel)kosten hebben gemaakt, wat [gedaagde 1] heeft betwist. Het bedrag van € 7.357,54 bestaat uit de volgende onderdelen:
( i) vervangen houten paal € 544,50;
(ii) betaling aan [naam 2] € 5.838,28;
(iii) kosten elektra € 200,-;
(iv) kosten cv-installatie € 337,50;
( v) herstel lekkage € 437,26.
(i) vervangen houten paal
4.10.
De rechtbank zal deze post van € 544,50 toewijzen. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.11.
Ter zitting is duidelijk geworden, door de nadere toelichting die [eisers] aan de hand van de door hen als bijlage 28 overgelegde foto’s hebben gegeven, dat deze post te maken heeft met de vervanging van een houten paal door een stalen paal. Op deze foto’s is te zien dat een houten paal is geplaatst ter ondersteuning van de (stalen) constructie en dat deze houten paal later is vervangen door een stalen paal. Volgens het verslag van [naam 2] van 12 maart 2020 was de (op dat moment nog bestaande) houten paal niet afdoende om de stalen balk op te vangen en diende de houten paal te worden vervangen door een stalen paal. Hoewel [gedaagde 1] gelijk heeft dat in de e-mail van 16 januari 2020 van de gemeente niet specifiek over een paal wordt gesproken, blijkt uit deze e-mail van de gemeente wel dat sprake was van een zwevende staalconstructie die onvoldoende werd opgevangen. De rechtbank volgt [eisers] daarom in hun stelling dat de stalen paal nodig was.
4.12.
Op 3 april 2020 hebben [eisers] [gedaagde 1] op de hoogte gebracht van deze bevindingen van [naam 2] van 12 maart 2020 en [gedaagde 1] in de gelegenheid gesteld om tot herstel over te gaan. [gedaagde 1] is niet tot herstel overgegaan en verkeerde in verzuim toen [eisers] op 12 november 2020 de omzettingsverklaring aan [gedaagde 1] stuurden. De rechtbank vindt dat [eisers] daarom aanspraak kunnen maken op vervangende schadevergoeding. [eisers] hebben de hoogte van hun schade voldoende onderbouwd met de als bijlage 18 overgelegde factuur van [naam 1] .
(ii) betaling aan [naam 2]
4.13.
[naam 2] heeft op 19 december 2020 € 6.410,58 aan [eisers] gefactureerd. [eisers] willen van deze factuur € 5.838,28 vergoed krijgen. De betreffende werkzaamheden van [naam 2] houden volgens [eisers] verband met de door [gedaagde 1] gerealiseerde trap, meer specifiek met het verwijderen van deze trap, het plaatsen van een nieuwe trap en het zagen van de trapraveling en nog twee (kleinere) posten. [eisers] hebben onweersproken toegelicht dat [naam 2] de onderliggende offerte voor een groot deel van deze werkzaamheden al op 24 augustus 2020 had uitgebracht. Deze offerte en de factuur van [naam 2] (waarop ook de twee kleinere posten zijn gespecificeerd) zijn als bijlagen bij de dagvaarding gevoegd. Anders dan [gedaagde 1] meent, hebben [eisers] hiermee voldoende duidelijk gemaakt waarop het gevorderde bedrag van € 5.838,28 ziet.
4.14.
[eisers] stellen dat de trap ondeugdelijk door [gedaagde 1] is aangebracht. Volgens [eisers] was sprake van een gevaarlijk trapgat en moest het trapgat worden verplaatst. De rechtbank constateert dat [gedaagde 1] dit niet gemotiveerd heeft weersproken. Dit terwijl uit de e-mail van de gemeente van 16 januari 2020, waarnaar [eisers] hebben verwezen, volgt dat de montage van de trapboom en de stabiliteit van de spil onvoldoende was. Bovendien diende de trap volgens het verslag van [naam 2] van
12 maart 2020 te worden vervangen omdat de trap uit het lood stond en niet passend was, wat [naam 2] heeft onderbouwd met twee foto’s van (delen van) de trap. De rechtbank volgt [eisers] dan ook in hun betoog dat [gedaagde 1] de werkzaamheden met betrekking tot de trap ondeugdelijk heeft uitgevoerd.
4.15.
Ook voor de trap geldt dat [eisers] [gedaagde 1] op 3 april 2020 in de gelegenheid hebben gesteld om over te gaan tot herstel. [gedaagde 1] is niet tot herstel overgegaan en verkeerde in verzuim op het moment van de omzettingsverklaring van
12 november 2020. [eisers] kunnen daarom aanspraak maken op vervangende schadevergoeding. [eisers] hebben de hoogte van hun schade voldoende onderbouwd met de offerte en de factuur van [naam 2] . De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 5.838,28 toewijzen.
(iii) elektra, (iv) cv-installatie en (v) lekkage
4.16.
Over deze drie posten kan de rechtbank kort zijn. De rechtbank zal deze posten afwijzen omdat [eisers] onvoldoende duidelijk hebben gemaakt dat deze gestelde kosten het gevolg zijn van een tekortkoming van [gedaagde 1] en/of, wat betreft de kosten van elektra, dat de kosten zien op elektrawerk.
4.17.
[eisers] stellen dat zij elektrawerk hebben laten uitvoeren door CTS. [eisers] hebben in dit verband een factuur van CTS overgelegd van € 663,79. Volgens [eisers] dient daarvan in ieder geval € 200,- voor rekening te komen van [gedaagde 1] omdat [gedaagde 1] op grond van de aannemingsovereenkomst gehouden was het elektrawerk te verzorgen. Dat het gevorderde bedrag te maken heeft met elektrawerk dat [gedaagde 1] heeft uitgevoerd of diende uit te voeren, blijkt nergens uit en hebben [eisers] ook niet nader toegelicht. Ook nadat [gedaagde 1] had aangevoerd dat dit bedrag bij gebreke van een nadere toelichting niet toegewezen kan worden, hebben [eisers] hierop geen nadere toelichting gegeven.
4.18.
Als het gaat om de cv-installatie hebben [eisers] gesteld dat zij gebruik hebben gemaakt van een bevriende relatie die “alles” heeft aangelegd en slechts een tikkie heeft gestuurd van € 337,50. Op grond van deze enkele en weinig concrete stelling kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Omdat [eisers] in dit verband ook geen nadere voor bewijs vatbare feiten hebben gesteld, zal de rechtbank voorbijgaan aan het door [eisers] gedane bewijsaanbod.
4.19.
De laatste post (v) betreft een bedrag van € 437,26. Uit de door [eisers] overgelegde bijlage 21 volgt dat [eisers] dit bedrag op 9 maart 2021 aan [naam 2] hebben betaald. Volgens [eisers] zag dit bedrag op het herstel van lekkages. [eisers] hebben echter niet toegelicht als gevolg van welke door [gedaagde 1] uitgevoerde werkzaamheden de lekkages zijn ontstaan (en waar). Dit is ook niet af te leiden uit de volgens [eisers] onderliggende factuur van [naam 2] van 16 februari 2021. De rechtbank is het dan ook met [gedaagde 1] eens dat deze vordering niet toewijsbaar is bij gebreke van een voldoende feitelijke grondslag.
Conclusie gemaakte kosten
4.20.
Van de vordering van € 7.357,54 zal de rechtbank dus een bedrag van € 6.382,78 (€ 544,50 + € 5.838,28) toewijzen. Daarover zal de rechtbank de (gewone) wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding (20 oktober 2023), zoals [eisers] onweersproken hebben gevorderd.
Nog bestaande gebreken
4.21.
[eisers] stellen, onder meer met verwijzing naar de e-mail van de gemeente van 18 december 2020, dat de gerealiseerde dakopbouw de volgende gebreken vertoont:
1. De wand van de opbouw is niet goed aangebracht, omdat er te weinig ruimte is gelaten tussen de keralit-platen.
2. De kozijnen zijn scheef aangebracht, lekken en voldoen qua ventilatie niet aan de bouwtekeningen.
3. Op het dak is geen overstort aangebracht.
4. De gehele opbouw is te laag en te klein gebouwd, en is dus niet conform de bouwtekeningen en de eisen van de gemeente gerealiseerd.
5. Duidelijk zichtbaar is bovendien dat de nokrand lager is aangebracht dan bij de buren, hetgeen geen gezicht is en vanzelfsprekend onaanvaardbaar.
6. De HWA is in het midden van het dak aangebracht in plaats van aan de zijkant en dus (ook) niet conform de bouwtekening.
7. De dakbedekking op het dakterras is veel te strak gespannen en in strijd met de eisen van goed en deugdelijk werk.
4.22.
Volgens [eisers] zal het € 34.898,32 gaan kosten om deze, nog niet verholpen, gebreken te herstellen. [eisers] onderbouwen dit met een calculatie van [naam 2] van
24 februari 2023, die [eisers] als bijlage 2 (niet volledig) hebben overgelegd. Daar komt volgens [eisers] nog bij een (geschat) bedrag van € 200,- voor het herstel van kromme kozijnen. Nadat het herstel van de kozijnen heeft plaatsgevonden, zal volgens [eisers] ook het stuc- en schilderwerk opnieuw uitgevoerd moeten worden. [eisers] schat de daarmee gemoeide kosten op € 3.000,-. Daarmee komt het nog van [gedaagde 1] te vorderen bedrag neer op € 38.098,32.
Verjaring?
4.23.
[gedaagde 1] heeft de gestelde gebreken en de nog te maken herstelkosten gemotiveerd betwist. Als meest verstrekkende verweer voert [gedaagde 1] aan dat de vordering is verjaard ex artikel 7:761 lid 1 BW. Dit verjaringsverweer heeft volgens [gedaagde 1] betrekking op de in 4.21 van dit vonnis genoemde gebreken, met uitzondering van het derde gebrek (de overstort).
4.24.
In artikel 7:761 lid 1 BW is bepaald dat een rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaar nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Als de opdrachtgever de aannemer een termijn heeft gesteld waarbinnen deze het gebrek zal kunnen wegnemen, begint de verjaring volgens dit wetsartikel pas te lopen bij het einde van die termijn, of zoveel eerder als de aannemer te kennen heeft gegeven het gebrek niet te zullen herstellen.
4.25.
[gedaagde 1] stelt dat de dakopbouw eind januari 2020 is opgeleverd en dat de gebreken vóór 2021 bij [gedaagde 1] zijn gemeld. Toen de dagvaarding op 20 oktober 2023 aan [gedaagde 1] werd betekend, was de verjaringstermijn van twee jaar volgens [gedaagde 1] dus al verstreken.
4.26.
De rechtbank verwerpt het verjaringsverweer van [gedaagde 1] . [eisers] hebben namelijk onweersproken aangevoerd dat zij, nadat zij in december 2019 voor het eerst hadden geklaagd over de kwaliteit van het werk, [gedaagde 1] nog meerdere malen in de gelegenheid hebben gesteld om de gebreken weg te nemen, ook na 12 november 2020. Dat de verjaringstermijn is gaan lopen op het moment dat de gebreken voor het eerst bij [gedaagde 1] werden gemeld, kan daarom niet als juist worden aanvaard. Bovendien hebben [eisers] in dit verband verwezen naar de omzettingsverklaring van 2 februari 2022. Met deze omzettingsverklaring is de lopende verjaring in ieder geval gestuit. De omzettingsverklaring impliceert namelijk dat uit de gebreken voortvloeiende rechten tot nakoming worden gehandhaafd, zij het dat deze rechten vervolgens direct worden omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.
Deskundigenbericht
4.27.
Zoals ter zitting al werd aangekondigd, acht de rechtbank deskundige voorlichting nodig over de gestelde zeven gebreken (zie 4.21). Daarbij zullen ook betrokken worden de gestelde kromme kozijnen en het stuc- en schilderwerk dat volgens [eisers] vanwege de gebrekkige kozijnen opnieuw gedaan moet worden.
4.28.
Partijen wordt verzocht zich bij akte uit te laten over het aantal en de perso(o)n(en) van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen, bij voorkeur nadat zij daarover onderling overleg hebben gehad en zo mogelijk overeenstemming hebben bereikt. Als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de persoon van de deskundige en als iedere partij zelf een deskundige voorstelt, dienen partijen gemotiveerd aan te geven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de deskundige die door de wederpartij is voorgesteld niet voor benoeming in aanmerking moet komen. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.29.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, een bouwkundige, en dat de navolgende vragen aan de deskundige dienen te worden voorgelegd:
Welke van de in 4.21 van dit vonnis genoemde gebreken en/of fouten zijn wat u betreft aanwezig? U wordt verzocht om daarbij te betrekken het standpunt van [eisers] dat sprake is van een aantal kromme kozijnen. Ook wordt u verzocht om bij elk gesteld gebrek en/of fout aan te geven of [gedaagde 1] de betreffende werkzaamheden heeft uitgevoerd conform de verleende omgevingsvergunning en de daarbij horende bouwtekening, en of de betreffende werkzaamheden zijn uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van goed en deugdelijk werk.
Als sprake is van een gebrek of van gebreken (of van een fout of van fouten), op welk bedrag begroot u de herstelkosten? U wordt verzocht om de herstelkosten, indien van toepassing, per gebrek of fout te specificeren.
Voor zover met betrekking tot de kozijnen sprake is van een gebrek of een fout: dient in verband daarmee (al dan niet na herstel) stuc- en schilderwerk opnieuw te worden gedaan? Zo ja, op welk bedrag begroot u het stuc- en/of schilderwerk?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.30.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eisers] moeten worden betaald.
Nog te overleggen stukken en uitlating minderwerk
4.31.
De rechtbank beveelt [eisers] op grond van artikel 22 Rv om ter gelegenheid van de door hen te nemen akte nog te overleggen de bij de verleende vergunning horende (gestempelde) bouwtekening (zie 4.7) en de volledige calculatie van [naam 2] van 24 februari 2023 (zie 4.22).
4.32.
[eisers] hebben nog een p.m. post gevorderd voor elektrawerk. Volgens [eisers] diende [gedaagde 1] op grond van de aannemingsovereenkomst elektrawerk uit de voeren, maar heeft [gedaagde 1] dit geweigerd te doen. [eisers] stellen dat zij dit elektrawerk daarom door derden hebben laten uitvoeren. [eisers] worden in de gelegenheid gesteld om zich in de door hen te nemen akte uit te laten over dit elektrawerk. [eisers] wordt verzocht zich uit te laten over de omvang van het elektrawerk dat onder de aannemingsovereenkomst valt en over het elektrawerk dat zij door derden hebben laten uitvoeren (concreet en met stukken onderbouwd). Mochten [eisers] van deze gelegenheid gebruik maken, dan zal [gedaagde 1] in de gelegenheid worden gesteld daarop bij antwoordakte te reageren.
4.33.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 juni 2024voor het nemen van een akte door beide partijen over wat in 4.28 van dit vonnis is vermeld, waarbij [eisers] ook in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over wat in 4.32 van dit vonnis is vermeld,
5.2.
beveelt [eisers] om ter gelegenheid van de door hen te nemen akte de in 4.31 van dit vonnis genoemde stukken te overleggen,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door rechter mr. A.C. Haverkate, bijgestaan door de griffier mr. N.M. Bindhammer, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.
NBI/ACH