ECLI:NL:RBNHO:2024:4759

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
C/15/335345/ HA ZA 23-4
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omvang nalatenschap en verplichtingen bezwaarde jegens verwachters in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een erfrechtelijk geschil over de omvang van de nalatenschap van de heer [erflater 1], die op 28 maart 2018 is overleden. De eiseres, [eiseres], heeft vorderingen ingesteld tegen [gedaagde 1], die in haar hoedanigheid van erfgenaam en executeur van de nalatenschap optreedt. De rechtbank heeft op 10 april 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de omvang van het tweetrapslegaat is vastgesteld op een bedrag van € 165.779,58. De eiseres vorderde onder andere dat [gedaagde 1] een volledige en onderbouwde opgave zou doen van de activa en passiva van de nalatenschap, en dat zij jaarlijks een opgave zou verstrekken van het bezwaarde vermogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres geen belang meer heeft bij een nieuwe opgave van de activa en passiva, omdat er al voldoende informatie was verstrekt. Tevens is de rechtbank ingegaan op de verplichtingen van de bezwaarde jegens de verwachters, en heeft zij geoordeeld dat de jaarlijkse opgave niet van toepassing is op het tweetrapslegaat. In reconventie heeft de rechtbank verklaard dat de eiseres reeds voorschotten op haar legaat heeft ontvangen, en dat de gedaagden [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hun deel van het legaat volledig hebben ontvangen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/335345 / HA ZA 23-4
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: thans mr. L. Schellevis te Hoorn NH (voorheen mr. L. Bosch te Hoorn),
tegen

1.[gedaagde 1]

in haar hoedanigheid van erfgenaam tevens executeur in de nalatenschap van wijlen de heer [erflater 1] ,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
opgeroepen door [eiseres] ex art. 118 Rv,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
opgeroepen door [eiseres] ex art. 118 Rv,
niet verschenen.
Gedaagden in conventie sub 1, 2 en 3 zullen hierna tezamen aangeduid worden als [gedaagden] en hierna afzonderlijk als [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

1.De procedure

1.1.
Het (verder) verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 7 juni 2023;
- de conclusie van antwoord tevens houdende overlegging producties van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- het tegen [gedaagde 3] verleende verstek;
- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 30 augustus 2023 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- productie 23 van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de akte wijziging eis van de zijde van [eiseres] ;
- de op 23 januari 2024 gehouden mondelinge behandeling. De griffer heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Schellevis en De Vries hebben daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 28 maart 2018 is te [woonplaats] overleden de heer [erflater 1] (hierna: erflater en/of vader).
2.2.
Ten tijde van zijn overlijden was erflater gehuwd met [gedaagde 1] .
2.3.
Erflater en [gedaagde 1] zijn de ouders van [eiseres] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
2.4.
Bij notariële akte van 30 januari 1996 “geldlening(en) door schenking” tussen erflater en moeder enerzijds en hun kinderen anderzijds hebben vader en moeder bij wijze van vrijgevigheid aan ieder van de kinderen een bedrag van fl. 7.823,00 schuldig erkend. In de akte is daarover voor zover hier van belang het navolgende opgenomen:
“Bepalingen voor elke geldlening;
(..)
3. Over de hoofdsom van elke vordering zijn de comparanten sub 1. als schuldenaren (rechtbank: lees erflater en moeder) met ingang van heden, rente verschuldigd en de schuldenaren zijn bevoegd hun schuld of het restant daarvan te allen tijde af te lossen, maar voor ieder van de genoemde volmachtgevers (rechtbank: lees de kinderen) is de vordering die het betreft, niet eerder opeisbaar dan wanneer:
a. de langstlevende van de comparantenrechtbank: lees erflater en moeder)
(..):
- komt te overlijden, of
- zal hertrouwen (..).
(..)
5. Over de hoofdsom of het restant van elke vordering is een rente verschuldigd van zes procent (6%) per jaar te voldoen vóór of uiterlijk op vijftien december van ieder jaar (..).
Partijen kunnen jaarlijks het rentepercentage in onderling overleg wijzigen.”
2.5.
Erflater heeft bij testament van 8 juni 2016 voor zover hier van belang als volgt over zijn nalatenschap beschikt:
“HOOFDSTUK 2. TWEETRAPSLEGAAT
1. Omvang legaat
Ik legateer aan mijn echtgenote een bedrag gelijk aan de waarde van mijn nalatenschap onder de hierna te omschrijven ontbindende voorwaarde en aan mijn zonen [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en aan mijn dochter [eiseres] , ieder voor een gelijk deel, dan wel aan hun bij plaatsvervulling opkomende afstammelingen, onder de daarop aansluitende opschortende voorwaarde.
Onder goederen van mijn nalatenschap worden in dit verband niet begrepen de goederen of geldbedragen die anderszins door mij gelegateerd zijn. Onder waarde van mijn nalatenschap wordt in dit verband verstaan de waarde in het economische verkeer van alle goederen van mijn nalatenschap na aftrek van de schulden van mijn nalatenschap die zijn vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met d Burgerlijk Wetboek.
Dit legaat heeft de bedoeling een afgescheiden vermogen te creëren.
(..)
2. De ontbindende en opschortende voorwaarde
Mijn echtgenote wordt als legataris onder ontbindende voorwaarde ‘bezwaarde’ genoemd. Mijn kinderen, dan wel hun bij plaatsvervulling opkomende afstammelingen, worden als legatarissen onder opschortende voorwaarde ieder ‘verwachter’ genoemd. Het vervullen van een van de voorwaarden heeft voor de bezwaarde tot gevolg dat wat de bezwaarde als legataris uit mijn nalatenschap heeft verkregen in de hierna te noemen omstandigheden, niet zal toekomen aan haar eigen erfgenamen maar aan de verwachters.
3. De bezwaarde
De bezwaarde is legataris onder de ontbindende voorwaarde dat een van de hierna vermelde gevallen zich voordoet:
- haar overlijden; (..)
4. De verwachters
Ieder van mijn kinderen, dan wel hun bij plaatsvervulling opkomende afstammelingen is legataris onder de opschortende voorwaarde dat de ontbindende voorwaarde in vervulling gaat. Als verwachter kan ook optreden een afstammeling die op het moment van mijn overlijden nog niet geboren is.
(..)
6. Beschrijving
De bezwaarde is verplicht binnen één jaar na mijn overlijden bij notariële akte een beschrijving op te maken van het vermogen dat de basis was voor de berekening van de omvang van het legaat.
(..)
7. Bevoegdheden en verplichtingen bezwaarde
De bezwaarde is niet verplicht zekerheden te stellen ten behoeve van de verwachters.
Het gelegateerde bedrag komt als zodanig niet voor vervreemding en vertering in aanmerking.
De bezwaarde is niet bevoegd om bij testament over het bezwaarde vermogen te beschikken.
8. Rechten van de verwachters
Het recht van de bezwaarde eindigt als een ontbindende voorwaarde wordt vervuld. Aansluitend begint het recht van de verwachters.
HOOFDSTUK 3. ERFSTELLING
1. Erfstelling
Ik benoem mijn echtgenote tot mijn enig erfgenaam.
(..)
HOOFDSTUK 4. UITVOERING VAN MIJN TESTAMENT
Ik bepaal over de uitvoering van mijn testament als volgt.
1. Benoeming executeur
Ik benoem mijn echtgenote tot executeur.
(..)
3. Boedelbeschrijving
De executeur is verplicht met bekwame spoed, zo mogelijk binnen zes (6) maanden, na mijn overlijden ten behoeve van mijn erfgenamen een boedelbeschrijving met inbegrip van een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap op te maken.
(..).”
2.6.
Moeder heeft haar benoeming tot executeur-testamentair aanvaard.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat en na wijziging eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde 1] veroordeelt een volledige en onderbouwde opgave te doen van activa en passiva behorende tot de nalatenschap van erflater, waarbij zij voorts afgifte dient te verstrekken van de onder punt 19 van de dagvaarding genoemde bescheiden en voor zover deze bescheiden nog niet in het geding zijn gebracht, althans een in goede justitie te bepalen veroordeling en daarna de hoogte van het legaat en/of het legaat per persoon in de nalatenschap van erflater in goede justitie vaststelt;
II. [gedaagde 1] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiseres] over de jaren 2018 (vanaf datum overlijden) tot en met 2023 een nauwkeurige opgave te verstrekken van de goederen (inclusief de roerende zaken) die behoren tot de nalatenschap van erflater, die ten opzichte van de boedelbeschrijving bij overlijden van de erflater nog aanwezig waren en vervolgens per kalenderjaar niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen
(rechtbank leest: hebben opgeleverd), dan wel een in goede justitie te bepalen veroordeling;
III. [gedaagde 1] veroordeelt om elk jaar uiterlijk op 31 maart over het voorgaande kalenderjaar, aan eiseres een ondertekende nauwkeurige opgave van de goederen te verstrekken die tot de nalatenschap van de erflater behoren, die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd, voor het eerst op 31 maart 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen veroordeling;
IV. [gedaagde 1] veroordeelt om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet elk van het onder II en III gevorderde voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 per jaar is bereikt, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom en maximum;
V. [gedaagde 1] veroordeelt in de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis heeft betaald.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
In reconventie
3.3.
[gedaagde 1] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. De hoogte van het (tweetraps)legaat vaststelt op een bedrag van
€ 165.127,16 PM, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
II. Voor recht verklaart dat [eiseres] als verwachter reeds op 1 september 2021 en
7 juni 2022 twee voorschotten op haar legaat ad respectievelijk € 28.374,52 en € 25.593,81 van de moeder ontving,
III. Voor recht verklaart dat [gedaagde 3] als verwachter zijn deel van het legaat reeds volledig middels voorschotten voldaan heeft gekregen,
IV. Voor recht verklaart dat [gedaagde 2] als verwachter zijn deel van het legaat reeds volledig middels voorschoten voldaan heeft gekregen,
V. Bepaalt dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
processuele positie [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
Bij vonnis in incident van 7 juni 2023 heeft de rechtbank - kort gezegd - [eiseres] in de gelegenheid gesteld [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op de voet van artikel 118 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) op te roepen en in het geding te betrekken. [eiseres] heeft daarop een kopie van een tweetal aan hen uitgebrachte exploten in het geding gebracht gedateerd op 13 juni 2023.
4.2.
Daarmee staat thans vast dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] behoorlijk zijn opgeroepen, maar daarop uitsluitend [gedaagde 2] in rechte is verschenen. Tegen [gedaagde 3] is vervolgens verstek verleend. Niettemin geldt dit vonnis op grond van het bepaalde in artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook ten aanzien van hem als een vonnis op tegenspraak.
4.3.
afbakening geschilpunten
In essentie kunnen de vorderingen over en weer op hoofdlijnen als volgt (onder)verdeeld worden:
opgave activa en passiva nalatenschap erflater/ afgifte bescheiden;
vaststelling omvang tweetrapslegaat (woning, inboedel, banktegoeden, auto, voorschotten, kosten executele);
jaarlijkse opgave;
proceskosten.
De rechtbank zal deze geschilpunten hierna achtereenvolgens in de beoordeling betrekken. De stellingen en weren van partijen zullen daarbij – voor zover relevant – aan de orde komen.
4.4.
opgave activa en passiva nalatenschap erflater
De rechtbank stelt vast dat partijen over en weer uitvoerig gecorrespondeerd hebben, waarbij voor [eiseres] van meet af aan de inzet is geweest om informatie van [gedaagde 1] te verkrijgen over de omvang en samenstelling van de nalatenschap van vader en het daaruit voortvloeiende bezwaarde vermogen. Een en ander, zo leidt de rechtbank uit de in het geding gebrachte correspondentie af, heeft geleid tot verstrekking van diverse stukken aan [eiseres] , waaronder de aangifte voor de erfbelasting in de nalatenschap van erflater.
4.5.
Anders dan [eiseres] , is de rechtbank van oordeel dat zij geen belang (meer) heeft bij een (nieuwe) opgave van de activa en passiva van de nalatenschap van erflater door [gedaagde 1] . Uit de dagvaarding en de conclusie van antwoord rijst het beeld op dat partijen met de door hen ieder afzonderlijk gegeven vermogensopstelling van de nalatenschap van vader niet zozeer van mening verschillen over de samenstelling van de boedel, als wel (deels) over de waardering van de afzonderlijke bestanddelen. Dit gegeven brengt reeds met zich dat zonder nadere toelichting van de zijde van [eiseres] niet aanstonds duidelijk is welk belang zij nog heeft bij een (nieuwe) opstelling door moeder. Dit geldt te meer omdat [eiseres] bij dagvaarding in vervolg op de reeds voorafgaand aan deze procedure ontvangen stukken, aanspraak heeft gemaakt op (1) de IB aangifte 2017, aangifte erfbelasting, stukken aangaande de hypotheek op de echtelijke woning en (2) onroerend goed in Suriname en een taxatierapport roerende zaken.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 1] in daaropvolgende conclusie de onder 1 genoemde bescheiden in het geding heeft gebracht. Wat betreft de onder 2 genoemde bescheiden heeft [gedaagde 1] bestreden dat tot de nalatenschap onroerend goed in Suriname behoort en betwist dat zij over een taxatierapport van de roerende zaken beschikt. Het had daarom op de weg van [eiseres] gelegen concreet aan te geven wat zij, in aanvulling op de reeds voorhanden zijnde stukken, nog meer nodig heeft. Zonder nadere toelichting van [eiseres] houdt de rechtbank het ervoor dat met de aanvulling van vorenstaande bescheiden op de reeds voorafgaand aan deze procedure gewisselde stukken, de omvang en samenstelling van de nalatenschap van vader van een zodanig adequate verslaglegging is voorzien dat het belang van [eiseres] bij het gevorderde is komen te ontvallen. In zoverre ligt het gevorderde voor afwijzing gereed.
4.7.
omvang tweetrapslegaat (woning, inboedel, banktegoeden, auto, uitvaart en voorschotten)
In essentie draait deze zaak om de vraag of de door moeder (hierna weergegeven) vermogensopstelling van de huwelijksgemeenschap en nalatenschap gevolgd kan worden bij de berekening van de omvang van het tweetrapslegaat. [eiseres] heeft de juistheid van de hiernavolgende opstelling van moeder op meerdere onderdelen bestreden.
Huwelijksgemeenschap
ACTIVA
PASSIVA
woning
€ 363.000,00
Hypotheek
€ 50.001,00
bankrekeningen
€ 35.920,79
Schuld kinderen
€ 10.649,76
inboedel
nihil
Rente schuld kinderen
€ 3.194,03
auto
€ 2.000,00
teruggave IB 2017
€ 1.150,00
teruggave IB 2018
€ 2.644,00
Teruggave premie ZVW
€ 70,00
Totaal (activa – passiva)
€ 337.075,00
Nalatenschap
ACTIVA
PASSIVA
Helft huwelijksgemeenschap
€ 168.538,00 (337.075,00/2)
uitvaartkosten
€ 632,43
uitvaartverzekering
€ 2.664,00
Kosten executeur
€ 791,76
Kosten executeur
€ 579,57
Kosten executeur
€ 167,89
Kosten executeur
€ 359,98
Notariskosten
€ 400,00
Kosten procedure
€ 5.074,76 pm
Totaal (activa – passiva)
€ 165.127,16 -pm
Tweetrapslegaat per kind ieder 1/3
€ 55.042,39 - pm
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat de navolgende posten nog onderwerp van geschil zijn:
  • waarde van de woning;
  • roerende zaken/auto;
  • banktegoeden;
  • schuld aan de kinderen en overige schulden.
De rechtbank stelt voorop dat moeder een nauwkeurige en inzichtelijke becijfering in het geding heeft gebracht, deels voorzien van onderliggende stukken zoals taxatieverslagen, rekeningafschriften en fiscale stukken. Dit brengt met zich dat [eiseres] niet kan volstaan met stellingen die niet verder strekken dan een blote betwisting van de juistheid van de vermogensopstelling als geheel of onderdelen daarvan. Van [eiseres] mag verlangd worden dat zij haar stellingen voldoende motiveert, en -waar nodig- met stukken onderbouwt. Die onderbouwing kan ook betekenen dat [eiseres] cijfermatig uitwerkt welke gevolgen haar stellingen hebben voor de verdere afwikkeling van de nalatenschap van vader. Tegen vorenstaande achtergrond zullen de stellingen en weren van partijen in de verdere beoordeling betrokken worden.
4.7.1.
de woning
Niet in geschil is dat het tweetrapslegaat gelijk staat aan de waarde van de nalatenschap van erflater, zoals ook volgt uit de redactie van het testament: “
Ik legateer aan mijn echtgenote een bedrag gelijk aan de waarde van mijn nalatenschap”. Partijen zijn verdeeld over de vraag voor welke waarde de woning in de berekening van de omvang van het tweetrapslegaat moet worden betrokken. Zowel [eiseres] als moeder hebben bij de waardering van de woning aansluiting gezocht bij de WOZ waarde van de woning, moeder die van 2018 (€ 363.000) en [eiseres] die van 2019 (€ 443.000). Anders dan in het verweer van [eiseres] besloten ligt, heeft tot uitgangspunt te gelden de waarde van de goederen van de nalatenschap op het tijdstip onmiddellijk na overlijden van erflater, in dit geval 28 maart 2018. Daaruit volgt reeds dat de rechtbank [eiseres] niet zal volgen in de door haar genoemde waarde, omdat deze verder van het peilmoment is gelegen.
4.7.2.
Daar komt bij dat ook de uiteindelijk door moeder in 2020 gerealiseerde verkoopwaarde van € 400.000,00 tegen de achtergrond van de marktontwikkelingen in de tussenliggende periode meer in lijn ligt met de door moeder gestelde waarde. In zoverre faalt het verweer van [eiseres] en zal de rechtbank bij gebreke van nadere (met stukken onderbouwde) stellingen van partijen het in de verdere beoordeling ervoor houden dat de door moeder gestelde waarde van € 363.000,00 een reële benadering is van de waarde van de woning in het economisch verkeer ten tijde van het overlijden van erflater.
4.7.3.
inboedel en auto
[eiseres] heeft - kort gezegd- betwist dat de tot de nalatenschap behorende inboedel geen waarde vertegenwoordigt en aangevoerd dat moeder haar standpunt in deze onvoldoende heeft onderbouwd.
4.8.
De rechtbank gaat voorbij aan vorenstaand verweer. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar verweer niet meer aangevoerd dan een niet nader gespecificeerde algemene opsomming van inboedel op hoofdlijnen, laat staan enig inzichtelijke verklaring voor welke waarde de inboedel volgens haar in de berekening moet worden betroken. Aldus strekken de stellingen van [eiseres] niet verder dan een blote betwisting van het standpunt van moeder, waarmee [eiseres] niet heeft kunnen volstaan. De stellingen van [eiseres] zijn daarmee verregaand onvoldoende onderbouwd zodat bij deze stand van zaken geen ruimte is voor nadere bewijslevering.
Ten aanzien van de sieraden overweegt de rechtbank, zij het ten overvloede, dat [eiseres] niet (gemotiveerd) heeft bestreden dat zij deze deels reeds bij leven van erflater heeft ontvangen en deels na zijn overlijden van moeder heeft verkregen. Dat de nalatenschap nog andere sieraden zou bevatten is zonder nadere concrete stellingen van [eiseres] niet vast komen te staan. Aldus ziet de rechtbank niet in welk belang [eiseres] heeft bij enige beslissing van de rechtbank op dit punt.
4.9.
En dan de auto. Anders dan uit de dagvaarding lijkt te volgen, heeft [eiseres] ter zitting de door moeder becijferde waarde van de inmiddels verkochte auto (een VW Polo uit 2003) (alsnog) betwist. Dat de auto ondanks de leeftijd van 15 jaar ten tijde van het overlijden van erflater een hogere waarde zou vertegenwoordigen, is van de zijde van [eiseres] niet van enige onderbouwing voorzien. Ook ten aanzien van dit geschilpunt heeft [eiseres] niet kunnen volstaan met enkel een blote betwisting van de juistheid van de opgenomen waarde van de auto. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in de verdere beoordeling af te wijken van de door moeder gestelde waarde van € 2.000,00.
4.9.1.
banktegoeden
[eiseres] heeft gesteld dat het door moeder opgenomen banksaldo van € 35.920,79 per sterfdatum van erflater onjuist is omdat op de sterfdag nog een bedrag van in totaal
€ 1.100,00 van de rekeningen is opgenomen. Aldus bedraagt het totaal van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende banksaldi € 37.020,79, waarvan de helft ad
€ 18.510,40 tot de nalatenschap behoort en in de berekening van de omvang van het legaat moet worden betrokken, aldus nog steeds [eiseres] .
4.9.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting zijn de pinopnamen aan de orde geweest. Bij die gelegenheid heeft [eiseres] verklaard dat – kort gezegd- zij de betreffende pinopnamen zelf heeft verricht. Zij zegt dat dit ten behoeve van moeder is geweest maar laat na te verklaren met welk doel. Onduidelijk is gebleven waaraan de gelden zijn besteed. De stellingen van [eiseres] zijn daarmee onvoldoende onderbouwd. Bij deze stand van zaken is geen ruimte voor nadere bewijslevering.
4.9.3.
schuld aan de kinderen
[eiseres] heeft de door moeder in het overzicht opgenomen hoogte van de schuld uit hoofde van de schuldigerkenning (2.4) bestreden. Uit de beperkte stellingen van de zijde van [eiseres] leidt de rechtbank af dat moeder in de visie van [eiseres] ten onrechte tussentijdse betalingen door haar en/of erflater ten laste van de schuld uit hoofde van de schuldigerkenning heeft gebracht. Bovendien zijn de betalingen strijdig met het destijds beoogde doel van de schuldigerkenning, namelijk dat uit fiscale motieven de vordering van de kinderen bij overlijden van beide ouders zo groot mogelijk zou zijn. Uit het door [eiseres] opgestelde vermogensoverzicht in de dagvaarding leidt de rechtbank af dat de schuld ten tijde van het overlijden van erflater volgens [eiseres] gesteld moet worden op een bedrag van in totaal
€ 22.071,00.
4.9.4.
Moeder heeft het vorenstaande bestreden en heeft -kort gezegd en naar de rechtbank begrijpt- aangevoerd dat de rente aan de kinderen jaarlijks is verschuldigd, zodat behoudens de afgelopen 5 jaar de rente over de schuldig erkende bedragen voor het overige is verjaard.
4.9.5.
De rechtbank stelt vast dat
  • het standpunt van moeder dat jaarlijks rente is verschuldigd steun vindt in de redactie van de akte (2.4);
  • [eiseres] het beroep op verjaring door moeder niet (gemotiveerd) heeft bestreden, ook niet ter zitting.
Dit brengt met zich dat de rechtbank het ervoor houdt dat uitsluitend het door moeder in het overzicht opgenomen bedrag, zijnde het totaalbedrag van de aan de kinderen schuldig erkende hoofdsommen ten tijde van het overlijden van erflater in de berekening van de omvang van het legaat moet worden betrokken.
4.9.6.
overige schulden/kosten executele
In essentie heeft [eiseres] betwist dat de door moeder in het overzicht opgenomen kosten in de berekening van het legaat moeten worden betrokken omdat deze niet kwalificeren als kosten executele in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub d BW. In haar verweer heeft [eiseres] onderscheid gemaakt tussen de kosten “ [executeur] ”, “notariskosten” en “kosten procedure”. De rechtbank zal deze posten achtereenvolgens beoordelen.
4.9.7.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het navolgende voorop. De kosten van de executele zijn schulden van de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen (artikel 4:7 lid 1 onder d BW). Indien de executeur gelet op zijn taak en de vervulling daarvan in redelijkheid niet had kunnen komen tot het maken van deze kosten of het ontstaan daarvan had kunnen voorkomen kan er aanleiding zijn te oordelen dat de executeur deze kosten geheel of gedeeltelijk zelf moet dragen. Daarbij zijn in elk geval van belang de aard van deze kosten, de reden voor het ontstaan daarvan, de verwijtbaarheid en de vermijdbaarheid daarvan en de omvang van de nalatenschap. In hoeverre de kosten van executele voor rekening van de executeur komen zal in het algemeen aan de orde komen bij de rekening en verantwoording door de executeur (zie ook hof Arnhem-Leeuwarden 19 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1587 rov. 4.33/34).
4.9.8.
Allereerst de kosten “ [executeur] ”. Gelet op vorenstaande betwisting door [eiseres] ligt het op de weg van [eiseres] te specificeren en met stukken inzichtelijk te maken waarom de door haar genoemde werkzaamheden van [executeur] verband houden met de uitoefening van haar taak als executeur. Onderwerp van geschil zijn de navolgende 4 posten:
1. Kosten [executeur]
€ 791,76
2. Kosten [executeur]
€ 579,57
3. Kosten [executeur]
€ 167,89
4. Kosten [executeur]
€ 359,98
De rechtbank stelt vast dat uitsluitend de posten 1 en 2 van een onderbouwing zijn voorzien, namelijk aan de hand van de door haar als productie 11 in het geding gebrachte specificaties behorende bij de facturen van 9 juli 2019 respectievelijk 9 mei 2022. Anders dan [eiseres] , leidt de rechtbank uit de daarin genoemde omschrijving van de werkzaamheden af dat deze onlosmakelijk verbonden zijn met de afwikkeling van de nalatenschap en voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze kosten door moeder zijn gemaakt in haar hoedanigheid van executeur. In zoverre gaat de rechtbank voorbij aan het verder niet nader gemotiveerde verweer van [eiseres] . Ten aanzien van de posten 3 en 4 heeft moeder geen enkele onderbouwing gegeven voor haar stelling dat deze kwalificeren als kosten executele, dan wel anderszins op grond van artikel 4:7 BW ten laste van de nalatenschap gebracht kunnen worden. Daarmee slaagt het verweer van [eiseres] .
4.9.9.
Dan de “notariskosten”. [eiseres] heeft kort gezegd betwist dat in de berekening een bedrag van € 400,00 ten laste van de nalatenschap moet worden gebracht. Daarin kan [eiseres] niet worden gevolgd. Moeder heeft onbestreden aangevoerd dat zij kosten heeft gemaakt voor de afgifte van een verklaring van erfrecht en een verklaring van executele. Opmerking verdient dat [eiseres] zelf bij dagvaarding (productie 3) de verklaring van erfrecht in het geding heeft gebracht. Hoewel moeder heeft aangevoerd dat zij niet meer beschikt over een factuur om de gemaakte kosten nader te onderbouwen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij in de uitoefening van haar taak als executeur notariskosten heeft gemaakt tot het door haar genoemde (bescheiden) bedrag van € 400,00. Deze kosten moeten daarom in de berekening van de omvang van nalatenschap betrokken worden.
4.9.10.
Tot slot de post “kosten van de procedure”. Ter zitting heeft de raadsvrouw van moeder aangevoerd dat de executiekosten -naar de rechtbank begrijpt de kosten van executele in de vorm van juridische bijstand- inmiddels zijn opgelopen tot een bedrag van
€ 6.037,32. Ter onderbouwing heeft moeder als productie 23 een set facturen in het geding gebracht van haar advocaat in totaal tot en ten belope van voornoemd bedrag. [eiseres] heeft -kort gezegd- betwist dat deze kosten door [eiseres] zijn gemaakt in het kader van de uitoefening van haar taak als executeur bij gebreke van voldoende specificatie van de facturen.
4.9.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Met de door moeder in het geding gebrachte facturen is weliswaar het totaal van het door haar genoemde bedrag van € 6.037,32 rekenkundig deugdelijk toegelicht, maar deze geven zonder nadere specificatie weinig zicht op de aard van de door de advocaat verrichtte werkzaamheden. In zoverre volgt de rechtbank de stellingen van [eiseres] . Dit alles neemt niet weg dat de facturen betrekking hebben op de periode januari – maart 2023 gedurende welke periode moeder zowel als erfgename als executeur door [eiseres] met deze procedure in rechte is betrokken. De rechtbank houdt het er voor dat de door moeder gemaakte kosten in beide hoedanigheden zijn gemaakt. Daarom zal de helft van de kosten toegerekend worden aan de uitoefening van moeders taak als executeur, in totaal tot een bedrag van € 3.018,66. Dit bedrag komt daarom in mindering op de nalatenschap, het meerdere niet.
4.10.
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen leidt tot meerdere aanpassingen in het door moeder gepresenteerde overzicht (4.3) zodat de zowel omvang van de nalatenschap als het daaruit voortvloeiende tweetrapslegaat als volgt wordt becijferd:
ACTIVA
PASSIVA
Helft huwelijksgemeenschap
€ 168.538,00 (337.075,00/2)
uitvaartkosten
€ 632,43
uitvaartverzekering
€ 2.664,00
Kosten executeur
€ 791,76
Kosten executeur
€ 579,57
Notariskosten
€ 400,00
Kosten procedure
€ 3.018,66
Omvang nalatenschap subtotaal (activa – passiva)
€ 165.779,58
Tweetrapslegaat per kind ieder 1/3
€ 55.259,86
4.11.
jaarlijkse opgave(n) (vordering onder 3.1 sub II en III)
Sterk samengevat heeft [eiseres] aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat moeder op grond van het bepaalde in artikel 4:138 lid 2 en 3:205 lid 4 BW gehouden is jaarlijks opgave te doen van -kort gezegd- de eventuele mutaties van het bezwaard vermogen uit hoofde van het door haar verkregen tweetrapslegaat.
4.12.
Moeder heeft het vorenstaande betwist, en in essentie aangevoerd dat de door [eiseres] genoemde wettelijke bepalingen uitsluitend van toepassing zijn op voorwaardelijke erfstellingen en niet op tweetrapslegaten. Bovendien omvat het legaat slechts de waarde van de goederen. Aldus is van een verplichting tot het doen van een jaarlijkse opgave geen sprake, aldus moeder.
4.13.
De rechtbank wijst het gevorderde af. [eiseres] heeft bij haar vorderingen aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 4:138 lid 2 juncto 3:205 lid 4 BW (laatstgenoemde als onderdeel van titel 8 van Boek 3 BW). Partijen, en overigens ook de literatuur, zijn verdeeld over de toepasselijkheid van deze bepaling omdat artikel 4:138 BW naar de letter genomen (in beginsel) beperkt is tot erfstellingen. De beantwoording van de vraag of artikel 3:205 BW ook geldt bij een tweetrapslegaat kan echter in het midden blijven. De vorderingen zijn zonder uitzondering gericht op het voor [eiseres] als verwachter inzichtelijk maken van de vermogensmutaties die zich hebben voorgedaan ten aanzien van de goederen van de nalatenschap. Omdat het tweetrapslegaat uitsluitend de (hiervoor vastgestelde) waarde van de nalatenschap van erflater omvat, ziet de rechtbank niet in welk belang [eiseres] bij een dergelijke opgave heeft. In zoverre volgt de rechtbank het verweer van moeder.
En verder in reconventie
4.14.
aflossingen Legaat?/voorschotbetalingen
Niet in geschil is dat [eiseres] een tweetal bedragen van moeder heeft ontvangen. Ten aanzien van de op 7 juni 2022 ontvangen betaling van € 25.593,81 van moeder staat vast dat moeder daaraan de omschrijving “erfdeel vader” heeft gegeven. [eiseres] heeft erkend dat dit bedrag in mindering strekt op haar aanspraak uit hoofde van het tweetrapslegaat.
4.15.
Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of het door [eiseres] van moeder op 1 september 2021 ontvangen bedrag van € 28.374,52 in mindering komt op het legaat, zoals door moeder betoogd. [eiseres] heeft dat bestreden en aangevoerd dat de betaling is verricht ten titel van voorschot op het toekomstige erfdeel in de nalatenschap van moeder en dus niet van invloed kan zijn op de omvang van de (resterende) aanspraak van [eiseres] uit hoofde van het legaat in de nalatenschap van vader. De rechtbank volgt [eiseres] daarin niet. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het in het geschil zijnde bedrag bestaat uit meerdere deelbetalingen door moeder aan derde partijen, blijkens de daarbij gegeven omschrijving hoofdzakelijk ten titel van aflossing van diverse schulden van [eiseres] aan derden. Moeder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij heeft beoogd de betaalde bedragen in mindering te doen strekken op de - overigens nog niet opeisbare - aanspraak op de nalatenschap van vader terzake het tweetrapslegaat. Er was op dat moment immers sprake van een (reële) vordering van [eiseres] op moeder. Deze vordering was voor [eiseres] als verwachter weliswaar nog niet opeisbaar omdat de daartoe door vader bepaalde opschortende voorwaarde van het overlijden van moeder nog niet in vervulling was gegaan, maar dat laat onverlet dat het moeder vrijstond om daarop alvast af te lossen.
4.16.
Dit geldt te meer omdat [eiseres] geen plausibele verklaring heeft gegeven welke andere verbintenis op moeder rustte waarop de betalingen toegerekend zouden kunnen worden. Dat moeder de betalingen in mindering wilde doen strekken op een (eventuele) toekomstige aanspraak van [eiseres] op de nalatenschap van moeder is door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd. Voor een dergelijk verstrekkende conclusie bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten. De enkele verwijzing naar het slot van de door haar en moeder ondertekende verklaring van 1 september 2019 geeft daartoe onvoldoende houvast. Deze verklaring, volgend op een opsomming van de door moeder betaalde bedragen, is daartoe te vaag en onvoldoende concreet:
“Ik, [eiseres] , geboren (..), ben rmee bekend dat in geval mijn moeder deze kosten betaald, dit van mijn erfdeel afgaat.”
Zonder nadere onderbouwing van de zijde van [eiseres] houdt de rechtbank het er voor dat moeder met de betaling van € 28.374,52 de aanspraak van [eiseres] uit hoofde van het tweetrapslegaat van vader heeft doen verminderen. Aldus resteert voor [eiseres] een aanspraak van € 1.291,53 (55.259,86 - 28.374,52 - 25.593,81).
4.17.
Dan de aanspraken van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] uit het hoofde van het tweetrapslegaat. De rechtbank constateert dat [gedaagde 2] heeft erkend dat hij als gevolg van ontvangen voorschotbetalingen niets meer uit hoofde van het tweetrapslegaat te vorderen heeft. [gedaagde 3] heeft geen verweer gevoerd omdat hij niet in het geding is verschenen. Dit alles leidt tot de slotsom dat de onder 3.3 sub II, III en IV gevorderde verklaringen voor recht op de hierna in het dictum vermelde wijze zullen worden toegewezen.
En verder in conventie en in reconventie
4.18.
proceskosten
In de aard en uitkomst van deze procedure ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in die zin te compenseren dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de omvang van het tweetrapslegaat in de nalatenschap van vader vast op een bedrag van in totaal € 165.779,58;
in reconventie
5.2.
verklaart voor recht dat [eiseres] als verwachter op 1 september 2021 en
7 juni 2022 twee voorschotten op haar legaat van respectievelijk € 28.374,52 en € 25.593,81 van haar moeder heeft ontvangen;
5.3.
verklaart voor recht verklaart dat [gedaagde 3] als verwachter zijn deel van het legaat uit de nalatenschap van zijn vader volledig middels voorschotten voldaan heeft gekregen;
5.4.
verklaart voor recht verklaart dat [gedaagde 2] als verwachter zijn deel van het legaat uit de nalatenschap van zijn vader volledig middels voorschotten voldaan heeft gekregen;
En verder in conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op
10 april 2024.