ECLI:NL:RBNHO:2024:4747

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 1395
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor opvang gezin op grond van de Wmo 2015

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, een gezin bestaande uit twee ouders en hun kinderen, tegen de afwijzing van hun aanvraag om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De gemeente Zaanstad had de aanvraag op 11 december 2023 afgewezen, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Verzoekers stelden dat zij niet in staat zijn om zelf in hun onderdak te voorzien, vooral vanwege de gezondheidssituatie van de vader, die na een beroerte beperkt is in zijn zelfredzaamheid, en de problematische situatie van hun zoon, die in een zorgelijke situatie verkeert.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien alle gezinsleden opgevangen worden bij familie. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers feitelijk niet dakloos zijn en dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de gezondheidssituatie van de zoon een onmiddellijk ingrijpen vereist. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat het besluit van de gemeente niet evident onrechtmatig is en het gezin in staat wordt geacht zelf voor hun huisvesting te zorgen. De uitspraak is gedaan op 2 mei 2024 en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1395

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker en [verzoekster] , verzoekster

beiden uit [plaats] ,
(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigden: mr. R. Mulder-Lekkerkerker en V. Groen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekers om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 11 december 2023 afgewezen. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 19 april 2024 op het bezwaar van verzoekers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekers vormen een gezin, bestaande uit de ouders, [verzoeker] en [verzoekster] , dochter [naam 1] (geboren in 2011) en zoon [naam 2] (geboren op [geboortedatum] 2006). Verzoeker en [naam 1] zijn in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, verzoekster en [naam 2] bezitten de Surinaamse nationaliteit. Zij waren woonachtig in Suriname.
3. Verzoeker is op 28 mei 2022 met [naam 1] vanuit Suriname naar Nederland gereisd om haar Nederlandse paspoort te verlengen. Op 15 juni 2022 is verzoeker getroffen door een beroerte. Hij heeft van 15 juni 2022 tot 14 juli 2022 in het ziekenhuis gelegen. Verzoeker is volgens de informatie van de neuroloog van 15 juli 2022 in goede klinische conditie uit het ziekenhuis ontslagen. [naam 1] verbleef op dat moment bij een familielid.
4. Op 4 juli 2022 zijn verzoekster en [naam 2] naar Nederland gereisd om verzoeker te ondersteunen. De huur van de woning in Suriname is opgezegd (toen verzoeker in het ziekenhuis lag). Na het ontslag uit het ziekenhuis van verzoeker heeft het gezin verbleven in Den Haag en vervolgens in België (van november 2022 tot september 2023).
Vanaf september 2023 verblijven verzoeker, verzoekster en [naam 1] in [plaats] bij de oudste dochter van verzoeker ( [naam 3] ) en haar gezin (man en 5 kinderen) in een 4-kamerwoning. [naam 2] verblijft in [pl] (eerst bij de ex-partner van verzoeker, thans bij een tante en neef) en volgt daar speciaal onderwijs.
5. Het bestreden besluit berust in de kern op het standpunt dat verzoekers in staat moeten worden geacht zelf in hun onderdak te kunnen voorzien. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit en een WAO-uitkering. Uit het medisch onderzoek is gebleken dat hij zelfstandig zou kunnen wonen en leven. Daarnaast wijst verweerder er op dat verzoekers het probleem zelf hebben veroorzaakt door onvoorbereid te vertrekken uit Suriname.
Verder is er volgens verweerder geen verplichting om op grond van artikel 8 van het EVRM verzoekers toe te laten tot de maatschappelijke opvang. Hoewel de opvang in het eigen netwerk niet ideaal is, is het volgens verweerder wel adequaat.
6. Verzoekers voeren aan dat zij niet in staat zijn op eigen kracht hun dakloosheid op te lossen. Verzoeker is door zijn beroerte beperkt in staat om zichzelf te redden, laat staan om huisvesting te vinden voor het gezin. Verzoekster is nog in afwachting van een besluit van de IND over haar verblijf en kent Nederland nog onvoldoende. Het netwerk is uitgeput. In huis is er sprake van ruzie en spanningen. Het gaat niet goed met [naam 2] , hij moet worden herenigd met zijn gezin. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de belangen van de kinderen. Dat komt in strijd met artikel 3 van het IVRK. Het scheiden van kinderen van hun ouders vanwege dakloosheid is niet toegestaan op grond van vaste rechtspraak van het EHRM. Door geen hulp te bieden en het gezin aan hun lot over te laten doet verweerder geen recht aan de belangen van het gezin.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen als sprake is van een spoedeisend belang een voorlopige voorziening kan worden getroffen. Indien betrokkenen de uitspraak op het beroep kunnen afwachten zonder dat er onomkeerbare gevolgen optreden, is voor het treffen van een voorlopige voorziening geen ruimte.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vereiste spoedeisendheid in dit geval ontbreekt. Niet ter discussie staat dat alle gezinsleden worden opgevangen bij familie. Verzoekers voeren aan dat in de gezondheidssituatie van [naam 2] het spoedeisend belang gelegen is. Er dreigt schade bij [naam 2] en de situatie is heel erg acuut geworden. Volgens verzoekers is [naam 2] ernstig aan het afglijden. Ter onderbouwing daarvan hebben zij gewezen op de verklaringen van zijn mentor van school. Volgens de mentor lukt het [naam 2] niet om zijn stages te behouden en de opdrachten voor zijn entree-opleiding goed in te leveren. Controle en regelmaat en toezicht van zijn ouders van groot belang voor hem. Vanuit de jeugdagent krijgt school signalen dat [naam 2] wordt gezien ‘op straat’ op een zorgelijke manier. Hij is en raakt zo betrokken bij incidenten op verschillende plekken in de stand. De combinatie van wonen bij zijn ouders en een nieuwe school/nieuwe kans lijkt daarom een zeer belangrijke stap voor hem, aldus de mentor.
10. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden welk onderzoek de mentor precies heeft verricht, welke incidenten worden bedoeld en waarop wordt gebaseerd dat in de woonsituatie van [naam 2] de oorzaak van de gesignaleerde problemen moet worden gezocht. Tegenover de bevindingen van de mentor staat de rapportage van het gesprek dat het jeugdteam op 8 april 2024 met [naam 2] (17 jaar oud) heeft gevoerd, waaruit niet naar voren komt dat voor [naam 2] een dringende noodzaak bestaat te worden verenigd met de andere leden van het gezin. Wel komt eruit naar voren dat hij het allerliefst samen met zijn moeder, zusje en vader samen in een woning wil wonen, maar ook dat hij een goede band heeft met zijn tante en neef waar hij in [pl] bij verblijft.
11. Dit alles overwegende heeft de voorzieningenrechter geen objectieve aanknopingspunten om te concluderen dat de gezondheidssituatie van [naam 2] thans een onmiddellijk ingrijpen vereist en de uitkomst van de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht.
Evident onrechtmatig?
12. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben, kan de door hen gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is.
13. Voor een recht op opvang is bepalend of verzoekers in staat zijn zich te handhaven in de samenleving. Dat blijkt uit de definitie van het begrip ‘opvang’ in artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015. Op grond van de Wmo 2015 rust geen verplichting op het college om onderdak te bieden aan een gezin dat niet voldoet aan het in artikel 1.2.1, aanhef en onder c van de Wmo 2015 opgenomen criterium. Gelet op de hulpvraag van verzoekers houdt dat in dit geval concreet in dat beoordeeld zal moeten worden of zij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat zijn zelf in onderdak voor henzelf en hun kinderen te voorzien. Met andere woorden: verzoekers kunnen pas aanspraak maken op maatschappelijke opvang als zij geen onderdak hebben, door problemen die zij ondervinden bij het zich handhaven in de samenleving. [1]
14. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat dat hoewel verzoekers spreken van dakloosheid daarvan feitelijk geen sprake is. Verzoekers hebben weliswaar geen gezamenlijke eigen woonruimte, maar verblijven allemaal in hun sociaal netwerk.
15. Verzoekers hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de voorzieningenrechter leiden tot de conclusie dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het besluit. Door verweerder is uitgebreid onderzoek gedaan naar de omstandigheden van het gezin. Er zijn naar aanleiding van de melding, maar ook in de bezwaarfase meerdere gesprekken gevoerd met verzoekers. Verweerder heeft medisch advies over de gezondheidssituatie van verzoeker ingewonnen bij [adviesbureau] . Naar aanleiding van het bezwaar heeft [adviesbureau] voorts een toelichting gegeven op het medisch advies en zijn er gesprekken gevoerd met de kinderen (door de adviseur uitvoering Stedelijke Toegang en de adviseur Jeugd). Het sociaal wijkteam heeft daarnaast contact gezocht met 10 voor Toekomst, dat het gezin van dochter [naam 3] begeleidt. De bevindingen van de onderzoeken zijn (inzichtelijk) neergelegd in rapportages die deel uitmaken van het dossier. De conclusie dat verzoekers voldoende zelfredzaam zijn gebleken, zich kunnen handhaven in de samenleving en in staat geacht moeten worden zelf voor huisvesting te zorgen is gebaseerd op dit uitgebreide onderzoek. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is verricht en dat het besluit deugdelijk gemotiveerd is.

Conclusie en gevolgen

16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening zal treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.