ECLI:NL:RBNHO:2024:4679

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
15.316048.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving met bedreiging

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 november 2023 zijn ex-echtgenote in Zuid-Scharwoude heeft aangevallen. De verdachte heeft met voorbedachten rade geprobeerd haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een hamer te slaan en met een mes te bedreigen. Daarnaast heeft hij haar wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd door haar te dwingen de trap op te lopen en haar te bedreigen met brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden te gelasten, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte al een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd kreeg. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de benadeelde en een locatieverbod. De verdachte is eerder veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten, maar de rechtbank heeft deze veroordelingen niet bij de straftoemeting betrokken. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.316048.23 (P)
Uitspraakdatum: 8 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 april 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van den Driest en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat en na wijziging van de tenlastelegging, het volgende ten laste gelegd. Onder feit 1 wordt hem primair verweten dat hij op 28 november 2023 met voorbedachten rade heeft gepoogd [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door (i) diverse spullen mee te nemen naar haar woning, (ii) haar daar op te wachten, (iii) de woning binnen te dringen, (iv) haar daar met een hamer en met zijn vuisten te slaan en (iv) steekbewegingen met een mes in haar richting te maken. Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging zware mishandeling (zonder voorbedachten rade) en meer subsidiair als een mishandeling.
Onder feit 2 wordt de verdachte de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde] op diezelfde datum verweten, door (i) haar woning binnen te dringen, (ii) haar te dwingen de trap op te lopen en (iii) op die trap te dreigen met een mes en daarmee steekbewegingen te maken. Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en meer subsidiair als het treffen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van dit misdrijf.
Onder feit 3 wordt de verdachte verweten op dezelfde datum [benadeelde] te hebben bedreigd.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Voor het slaan tegen het hoofd en het maken van stekende bewegingen met een mes is onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden. Het slaan met de hamer tegen de benen van het slachtoffer levert geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat hooguit het onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen kan worden, nu de verdachte heeft aangegeven dat hij van het slachtoffer antwoorden wilde hebben op zijn vragen en dat hij een hamer heeft meegenomen omdat hij niet wist wie er nog meer in de woning zou zijn, maar dat hij niet de intentie had om het slachtoffer te mishandelen of letsel toe te brengen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde omdat er geen sprake is van een voltooid delict. De verdachte heeft het slachtoffer laten gaan op het moment dat zijn dochter hem vanuit de badkamer indringend aankeek. Onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag [1] (waarin geen voltooid delict werd bewezen verklaard) heeft de raadvrouw aangevoerd dat het slachtoffer in deze zaak nog de mogelijkheid had om zichzelf zelfstandig te verplaatsen. Wel kan volgens de raadsvrouw de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend worden bewezen, nu de verdachte heeft verklaard dat hij zijn ex-echtgenote naar de zolder wilde dwingen om antwoord te krijgen op zijn vragen.
De raadsvrouw heeft tenslotte vrijspraak gevraagd voor het onder 3 ten laste gelegde. De verklaring van de aangeefster over de bedreigingen wordt onvoldoende ondersteund door overig bewijs. De aanwezigheid van een mes bij de verdachte maakt niet dat daarmee stekende bewegingen zijn gemaakt. Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gezegd dat hij de boel in de fik zou steken en zou laten ontploffen. Deze woorden waren echter niet gericht tegen de aangeefster maar waren bedoeld om de ter plaatse gekomen politieagenten op afstand te houden, aldus de raadsvrouw.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 28 november 2023 is de verdachte vanuit Alkmaar naar de woning van de aangeefster, zijn ex-echtgenote, in Zuid-Scharwoude gelopen. Naar zijn zeggen om verhaal te halen, omdat hij erachter was gekomen dat de aangeefster hem financieel had bedrogen en zijn kinderen had gemarteld. Enkele dagen daarvoor heeft hij een hamer aangeschaft. Deze heeft hij in een rugzak, tezamen met tie-wraps, ducttape, flessen chloor en ammoniak, installatiedraad, touw en een tang meegenomen naar de woning van de aangeefster. Ook had de verdachte een mes bij zich.
Bij de woning van de aangeefster heeft de verdachte gewacht totdat de aangeefster haar kinderen naar school had gebracht. Nadat zij thuis was gekomen, heeft de verdachte met de hamer de ruit van de voordeur ingeslagen en is hij de woning binnengegaan. Direct na de confrontatie met de aangeefster heeft de verdachte haar vastgegrepen en heeft hij haar met de hamer tegen haar benen geslagen. De rechtbank stelt ook vast dat de verdachte de aangeefster op dat moment met de vuist in haar gezicht heeft geslagen, gelet op haar verklaring en het in haar gezicht vastgestelde letsel. Vervolgens heeft de verdachte haar gedwongen de trap naar de zolder op te gaan. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op dat moment helemaal was doorgedraaid en dat hij met de aangeefster naar zolder wilde omdat daar een deur op slot kon. Eén van de dochters van de aangeefster en de verdachte was nog thuis en is op het hulpgeroep van haar moeder afgekomen. Deze dochter heeft zich uiteindelijk opgesloten in de badkamer waar zij 112 heeft gebeld. De aangeefster bleef zich op de trap verzetten tegen het naar boven lopen en de verdachte heeft haar ook toen geslagen met de hamer. Ook heeft hij een mes getoond. Op enig moment heeft de aangeefster zich bij haar dochter in de badkamer kunnen voegen en hebben zij daar gewacht op de politie.
Op het moment dat de politie in de woning was, hoorden de aangeefster en haar dochter de verdachte roepen dat hij de hele boel in de fik zou steken en zou opblazen. De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben de aangeefster en haar dochter naar buiten gestuurd en hebben vervolgens de verdachte in de woning aangehouden. De verbalisanten troffen op de zolder een mes en een hamer aan en zagen en roken dat de kamer op de zolderverdieping was overgoten met chloor.
Partiele vrijspraak ten aanzien van steekbewegingen met het mes
De rechtbank kan, gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting, niet vaststellen dat de verdachte met het mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de aangeefster. De verdachte weerspreekt dit en hiervoor is, anders dan de verklaring van de aangeefster, geen ander bewijs. De rechtbank zal de verdachte dus ten aanzien van het maken van steekbewegingen met het mes, zoals tenlastegelegd onder feit 1, feit 2 en feit 3, partieel vrijspreken.
Beoordeling van de standpunten van de verdediging
Feit 1 (poging zware mishandeling met voorbedachten rade)
OpzetDe raadsvrouw heeft betoogd dat het slaan met een hamer tegen de benen van de aangeefster geen zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar standpunt en licht dat hieronder toe.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte de aangeefster heeft aangevallen met de intentie om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Opzet op zwaar lichamelijk letsel kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Dit is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een slachtoffer dit letsel zou bekomen als gevolg van zijn gedragingen. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De verdachte is, terwijl hij naar eigen zeggen helemaal was doorgedraaid, de woning van de aangeefster binnengedrongen. Op het moment dat hij haar aantrof, heeft hij haar meteen meerdere malen met de hamer tegen haar benen geslagen. Gelet op de omstandigheid dat (i) de verdachte een hamer heeft gebruikt, (ii) hij hier meerdere malen mee heeft geslagen en (iii) letsel aan knieën of enkels vaak niet eenvoudig herstellen, is de rechtbank van oordeel dat een aanmerkelijke kans bestond dat de aangeefster als gevolg van de handelingen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdachte heeft dit geweld zodanig direct en ongeremd toegepast, dat de rechtbank daaruit afleidt dat hij daarbij de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat de aangeefster zwaar letsel zou oplopen. Daarmee acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op (de poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hiervoor genoemde vaststellingen leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had om de aangeefster met de hamer te mishandelen. De verdachte is vanuit de woning van een vriend in Alkmaar Oud Overdie lopend naar de woning van de aangeefster in Zuid-Scharwoude gegaan. De verdachte heeft de hamer (evenals tie-wraps en ducttape) in een rugzak meegenomen naar de woning van de aangeefster. De verdachte moet – gelet op de afgelegde afstand te voet – geruime tijd (en nog langer dan het half uur dat verdachte heeft genoemd op de zitting) onderweg zijn geweest. Ook heeft hij aangeefster opgewacht. Vervolgens heeft hij haar direct na binnenkomst aangevallen en meermaals geslagen met de hamer, waaruit de rechtbank afleidt dat de verdachte kennelijk het doel had haar aan te vallen en letsel toe te brengen.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte voldoende tijd gehad zich te beraden over zijn voorgenomen handelen en had ook gelegenheid om na te denken over en zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen daarvan. Er is geen sprake van enige contra-indicatie dat de verdachte ondanks het geschetste tijdsverloop niettemin geen gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. In het bijzonder is niet gebleken dat het toebrengen van het letsel het gevolg zou zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Feit 2 (wederrechtelijke vrijheidsberoving)
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voltooide wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ook het iemand laten verblijven (zonder dat de dader daartoe gerechtigd is) op een plaats waarvan of waaruit een slachtoffer zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, valt onder de strekking van artikel 282 Wetboek van Strafrecht (Sr), ook al bestaat bij de dader niet het opzet de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een tijd langer dan enige minuten. Ook dan is immers het iemand beroven van de vrijheid om te gaan en te staan waar hij wil door hem dat zonder enig recht te beletten, voltooid.
In onderhavige zaak heeft de verdachte, gelet op de vastgestelde omstandigheden, een situatie gecreëerd waarin de aangeefster geen gelegenheid had zich uit haar woning te kunnen verwijderen. Zo is zij meermaals geslagen, werd ze gedwongen de trap op te gaan en heeft zij zich vervolgens voor haar eigen veiligheid opgesloten in de badkamer totdat de politie ter plaatse was. Uit het proces-verbaal van uitkijken van camerabeelden van de beveiligingscamera bij de woning wordt duidelijk dat deze situatie ongeveer zeven minuten heeft geduurd. Al die tijd was de aangeefster niet vrij om te gaan en staan waar zij wilde.
De rechtbank acht de onder 2 primair impliciet ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 (bedreiging)
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van bedreiging, nu deze bedreiging niet was gericht aan het adres van de aangeefster maar werd geuit om de politie op afstand te houden. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verweer. Op het moment dat de politie in de woning was, heeft de verdachte vanaf de zolderverdieping van de woning van de aangeefster geroepen dat hij de hele boel in de fik zou steken en zou opblazen. Op dat moment waren (zoals de verdachte bekend was) ook de aangeefster en haar dochter nog in de woning aanwezig en hebben zij de verdachte deze bedreigingen horen schreeuwen. Nu het bovendien de woning van de aangeefster betrof, maakt de omstandigheid dat de verdachte deze uitlatingen niet voor de – wel aanwezige – aangeefster zou hebben bedoeld, het voorgaande niet anders. De verdachte heeft immers ook voor haar een bedreigende situatie doen ontstaan, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair:hij op 28 november 2023 te Zuid-Scharwoude, gemeente Dijk en Waard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een hamer heeft meegenomen naar de woning van die [benadeelde];
- die [benadeelde] voor haar woning heeft opgewacht;
- de woning van die [benadeelde] is binnengedrongen door de ruit in te slaan; en
meerdere malen met een hamer tegen de benen van die [benadeelde] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:hij op 28 november 2023 te Zuid-Scharwoude, gemeente Dijk en Waard, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door
- de woning van die [benadeelde] binnen te dringen door de ruit in te slaan;
- die [benadeelde] te dwingen de trap van die woning op te lopen door die [benadeelde] te slaan met een hamer en daarbij de woorden toe te voegen ‘Lopen! Lopen! Ga naar die zolder, naar boven nu’; en
- aldaar (op de trap) die [benadeelde] de woorden toe te voegen "Nu lopen [benadeelde], ik zweer het echt, lopen nu [benadeelde]!;
3.hij op 28 november 2023 te Zuid-Scharwoude, gemeente Dijk en Waard, [benadeelde] heeft bedreigd met brandstichting, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "Ik laat de boel ontploffen" en "Ik blaas de hele kankerzooi op. Ik steek alles in de fik", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van feit 1 primair en feit 2 primair:
poging zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte rade
en
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en
feit 3:
bedreiging met brandstichting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden en deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Naast een meldplicht bij de reclassering betreffen de bijzondere voorwaarden een contactverbod met [benadeelde] en een locatieverbod in die zin dat de verdachte zich niet binnen een straal van 5 kilometer rondom de woning van de aangeefster aan de [adres 2] te Zuid-Scharwoude zal begeven. Gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd zal de verdachte meewerken aan elektronische monitoring van dit verbod. De officier van justitie heeft verzocht deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Sr op te leggen om zodoende de mogelijkheid te creëren om de verdachte na ommekomst van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf onder toezicht te stellen.
Ook heeft de officier van justitie verzocht een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op te leggen voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met [benadeelde], alsmede een locatieverbod in die zin dat de verdachte zich niet binnen een straal van 5 kilometer rondom de woning van de aangeefster aan de [adres 2] te Zuid-Scharwoude zal begeven. Per overtreding van het contact- en locatieverbod dienen twee weken hechtenis te worden toegepast, tot een maximum van zes maanden. Daarbij heeft de officier van justitie voorts gevorderd de dadelijke uitvoerbaarheid van de 38v Sr maatregelen te gelasten.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel aan te vullen met een taakstraf, op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel van te op te leggen gevangenisstraf gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen volgens de raadsvrouw de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. De verdachte is bereid een taakstraf uit te voeren en voorwaarden na te leven. Ook is de verdachte bereid een ambulante behandeling te ondergaan.
De raadsvrouw heeft geen problemen met het opleggen van een contact- en locatieverbod. De verdachte kan zijn kinderen eventueel onder begeleiding zien. De raadsvrouw heeft verzocht de elektronische monitoring van het locatieverbod zo kort mogelijk te laten duren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte is – bewapend met onder meer een hamer, een mes, tie-wraps en ducttape – de woning van de aangeefster binnengedrongen en heeft direct fors geweld toegepast. De aangeefster werd door de verdachte tegen haar hoofd geslagen en met een hamer meerdere malen op haar benen geslagen. De aangeefster werd door de verdachte gedwongen om naar de zolder te gaan, waarbij hij haar opnieuw heeft geslagen en ook een mes in zijn handen heeft gehad. Uiteindelijk is de aangeefster zo’n zeven minuten van haar vrijheid beroofd geweest. Er mag van geluk worden gesproken dat de fysieke gevolgen uiteindelijk beperkt zijn gebleven tot een hersenschudding, verschillende blauwe plekken en (nog steeds bestaand) letsel aan de duim.
De verdachte heeft door het plegen van deze strafbare feiten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangeefster. Hij heeft door zijn ongeremd agressieve gedrag een zeer onveilige en beangstigende situatie voor de aangeefster gecreëerd. Zij werd geconfronteerd met een ex-echtgenoot die buiten zinnen was en haar woning binnendrong. De eigen woning is bij uitstek de plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Het handelen van de verdachte heeft een enorme impact gehad op de aangeefster, zoals ook blijkt uit een slachtofferverklaring die namens haar door haar advocaat op de zitting is voorgelezen. Tot op de dag van vandaag ondervindt zij van het handelen van de verdachte nog de fysieke en psychische gevolgen.
Tenslotte rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat zijn minderjarige dochter getuige moest zijn van zijn handelen en dat haar, voor de verdachte onverwachte, aanwezigheid hem niet tot bezinning deed komen. De dochter heeft zich uit angst opgesloten in de badkamer en heeft daar 112 gebeld. Ook voor zijn dochter moet de staat van zijn en zijn handelen zeer beangstigend zijn geweest.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van gewelds- en vermogensdelicten is veroordeeld. Deze veroordelingen zijn van lang geleden en zullen door de rechtbank niet bij de straftoemeting worden betrokken;
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van 13 februari 2024;
- het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport van 12 februari 2024;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 15 april 2024 van [reclasseringswerker]
(als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland)
.
De psycholoog en de psychiater komen tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van een (psychische) stoornis die van invloed is geweest op het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te verklaren voor de door hem gepleegde feiten, indien bewezen verklaard. In verband met het ontbreken van een stoornis kan geen gewogen uitspraak worden gedaan over het risico op recidive. De deskundigen achten geen indicatie aanwezig voor een behandeling in strafrechtelijk kader. Wel wordt een reclasseringstoezicht aanbevolen, gezien de verschillende psychosociale problemen van de verdachte en zijn beperkte coping vaardigheden.
De reclassering concludeert dat er sprake is van een instabiele leefsituatie. Na zijn invrijheidstelling kan de verdachte bij zijn zoon verblijven, maar beschikt hij niet over een vaste woonruimte. Daarnaast is er sprake van financiële problematiek en van een zorgelijke gezinssituatie, nu hij diverse minderjarige kinderen deelt met de aangeefster. Dit classificeert de reclassering als risico verhogende factoren.
Nu de verdachte niet openstaat voor behandeling gericht op het reguleren van zijn emoties in voor hem risicovolle situaties, waarin hij onrechtvaardigheid voelt, en evenmin en evenmin voor hulp gericht op het stabiliseren van zijn praktische leefsituatie, ziet de reclassering geen mogelijkheden om in te zetten op gedragsverandering om zo het recidiverisico te beperken. Een reclasseringstoezicht in onderhavige zaak kan enkel een controlerende functie hebben in de vorm van elektronische monitoring (EM) met slachtofferbescherming. Hier staat de verdachte wel voor open. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, contactverbod met de aangeefster en een locatieverbod met elektronische monitoring.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank tenslotte rekening met de proceshouding van de verdachte. Hij heeft ter terechtzitting meermalen aangegeven dat hij spijt heeft en dat hij niet zo had moeten handelen. De verdachte heeft op de terechtzitting aangegeven dat hij nonchalant en nors kan overkomen, maar dat hij open staat voor alle trainingen en hulp. Hij vreest dat dit bij de reclassering onjuist is overgekomen. Ook heeft hij aangegeven dat hij zich aan het contact- en locatieverbod zal houden.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zestien (16) maanden, met aftrek van voorarrest, moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat zes (6) maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk, met uitzondering van de verplichting tot elektronische monitoring. Dat deze zware maatregel noodzakelijk is, is de rechtbank onvoldoende gebleken. De rechtbank acht het wel, gelet op het advies van de deskundigen ook noodzakelijk dat de verdachte een ambulante behandeling in een door de reclassering aan te wijzen instelling zal ondergaan, waarbij aandacht wordt besteed aan agressieregulatie en coping vaardigheden. Nu de verdachte zich ter zitting bereid heeft verklaard hieraan mee te werken, zal de rechtbank dit als aanvullende bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden.
De voorwaarde van het locatieverbod zoals nu geformuleerd door de reclassering met behulp van een straal van 5 km op de landkaart is voor de politie moeilijk te handhaven.
De rechtbank zal daarom, in verband met een betere handhaving, bepalen dat het locatieverbod geldt voor de gehele gemeente Dijk en Waard.
Dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen, of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, is de rechtbank niet gebleken. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de verdachte een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt en geen concrete aanwijzingen bestaan dat de verdachte – bij vrijlating – opnieuw de fout in zou gaan. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden te gelasten.
Gelet op het voorgaande, evenals de omstandigheid dat een locatie- en contactverbod als bijzondere voorwaarden worden opgelegd, ziet de rechtbank ook geen reden om een 38v Sr maatregel op te leggen. Evenmin zal de rechtbank de gevorderde gedragsbeïnvloedende maatregel zoals bedoeld in 38z Sr opleggen, nu de ambulante behandeling al als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijk strafdeel zal worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.564,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit eigen risico in verband met zorgkosten over de jaren 2023 en 2024. De gestelde immateriële schade bedraagt € 5.000,-.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat als de vordering niet wordt betwist deze in zijn geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft het eigen risico over de zorgkosten voor het jaar 2023 kan worden toegewezen. Ten aanzien van het eigen risico voor de zorgkosten voor het jaar 2024 is niet duidelijk of het eigen risico wordt gebruikt voor medisch ingrijpen als gevolg van het handelen van de verdachte (of dat de benadeelde partij (ook) andere kosten maakt waardoor het eigen risico al wordt verbruikt). Dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade moet worden aangesloten bij categorie 2 letsel uit de letsellijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven en moet de immateriële worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,-.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 679,50, zijnde het betaalde eigen risico voor de zorgkosten over 2023, rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De vordering van het eigen risico ten aanzien van de zorgkosten over 2024 is betwist door de verdediging. De rechtbank stelt vast dat niet is onderbouwd dat deze schade daadwerkelijk is geleden of met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat deze in de toekomst zal worden geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van dit deel van de schade daarom niet ontvankelijk verklaren.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij pijn heeft ondervonden en lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast blijkt uit de toelichting op de vordering en uit het dossier dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ook geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op aard en ernst van de normschending kan dit eveneens worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Gelet op het gehele feitencomplex en de gevolgen die het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt een bedrag van € 3.000,- de rechtbank billijk voor.
De rechtbank zal de vordering dus toewijzen tot een bedrag van € 3.679,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: eendaadse samenloop van wederechtelijke vrijheidsberoving en poging zware mishandeling met voorbedachten rade, en bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 57, 282, 285, 303 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich meldt op afspraak bij Reclassering Nederland te Alkmaar op het adres Drechterwaard 102. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan een ambulante behandeling in een door de reclassering aan te wijzen instelling, waarbij aandacht wordt besteed aan agressieregulatie en copingvaardigheden. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft met [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
  • zich gedurende het reclasseringstoezicht niet bevindt in de gemeente Dijk en Waard. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels of tijdelijk) laten vervallen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.679,50 (drieduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent), bestaande uit € 679,50 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.679,50 (drieduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 46 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. I.M. Hendriks en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2024.