In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een huurprijs vaststellingsprocedure tussen [eisers] en [gedaagde]. [Eisers] heeft een vordering ingesteld om de huurprijs van een bedrijfsruimte, die door [gedaagde] wordt gehuurd, vast te stellen op € 39.500,00 per jaar, met ingang van 1 augustus 2022. [Gedaagde] heeft echter verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld, waarbij hij stelt dat er gebreken aan het gehuurde zijn, waaronder vochtproblemen en een verouderde elektriciteitsinstallatie, die de huurprijsverhoging zouden moeten uitstellen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurprijs per 1 mei 2023 op € 39.500,00 per jaar wordt vastgesteld, maar heeft de ingangsdatum van de huurprijs niet eerder dan de datum van dagvaarding, 1 mei 2023, bepaald. De rechter heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. Tevens heeft de kantonrechter de tegenvordering van [gedaagde] afgewezen, omdat de gebreken niet voor rekening van [eisers] komen. De proceskosten zijn voor ieder van de partijen in conventie, terwijl [gedaagde] de proceskosten in reconventie moet dragen.