ECLI:NL:RBNHO:2024:4559

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
15-340077/23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne met voorwaardelijk opzet door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 december 2023 op Schiphol ongeveer 5.081,6 gram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, ondanks de verdediging van de verdachte dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in haar koffer. De verdachte had de koffer ontvangen van onbekende personen en was benaderd met een aanbod voor een groot geldbedrag, wat haar argwaan had moeten wekken. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden op, in afwijking van de LOVS-richtlijnen, waarbij rekening werd gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank benadrukte dat de verdachte verantwoordelijk is voor de inhoud van haar bagage en dat zij de aanmerkelijke kans op het vervoer van verdovende middelen bewust heeft aanvaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-340077/23 (P)
Uitspraakdatum: 9 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in P.I. Zuid-Oost, locatie Ter Peel, HvB.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.I. Vennik, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 23 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5081.6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen vol opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne. De verdachte wist niet dat er cocaïne in haar koffer zat. Volgens de raadsvrouw bevat het dossier hooguit aanwijzingen op grond waarvan opzet in voorwaardelijk zin bewezen kan worden verklaard, zodat zij zich ten aanzien van het bewijs refereert aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 23 december 2023 is gearriveerd op Schiphol met vlucht KL0758 vanuit Panama City. Bij controle van haar als ruimbagage ingecheckte koffer worden afwijkende contouren geconstateerd. In de koffer zaten drie kinderboeken en twee pakketten met rollen faxpapier. De kinderboeken stonden bol en waren erg zwaar. In de kinderboeken en in de rollen faxpapier zaten pakketten met vermoedelijk verdovende middelen. Het totaalgewicht van de pakketten is 5.081,6 gram. Na onderzoek door het NFI blijken deze pakketten cocaïne te bevatten.
De verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat in haar koffer cocaïne zat. Zij heeft aangegeven dat zij al langere tijd geleden via e-mail door een persoon genaamd [naam] is benaderd met de boodschap dat hij een groot geldbedrag voor haar kon regelen omdat zij in het verleden was opgelicht. De verdachte heeft deze [naam] nooit persoonlijk ontmoet of gezien. Om dit geldbedrag van 10,5 miljoen Amerikaanse dollars te kunnen ontvangen moest de verdachte in Lissabon bij een persoon van de [bank] een certificaat van het IMF ondertekenen. De kinderboeken en rollen faxpapier waren een cadeau voor deze persoon. Haar vliegticket was gekocht door [naam]. Enkele dagen voor haar vertrek naar Nederland heeft de verdachte de koffer met de kinderboeken en rollen faxpapier gekregen van vrienden van [naam]. Deze vrienden kende zij niet. Na ontvangst van de koffer heeft de verdachte de inhoud van deze koffer bekeken. De kinderboeken hadden een dikke kaft en waren, net als de rollen faxpapier, geseald. Aan [naam] heeft zij gevraagd waarom zij deze spullen niet in Lissabon kon kopen. [naam] vertelde haar dat hij al veel mensen heeft geholpen en dat, als zij zo gaat beginnen, hij alles zou cancelen. De verdachte heeft vervolgens de koffer met inhoud meegenomen en ingecheckt.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken als het op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat die passagier met die inhoud niet bekend was en daarmee niet bekend had behoren te zijn. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak van dergelijke feiten en omstandigheden geen sprake is.
Door de koffer en de inhoud daarvan slechts oppervlakkig te controleren en geen nader onderzoek te doen naar de gang van zaken rond het moeten meenemen van cadeaus voor een haar onbekend persoon, terwijl daartoe alle aanleiding was, zeker nu de verdachte de koffer van voor haar onbekende personen heeft ontvangen, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat haar koffer verdovende middelen zou bevatten, bewust aanvaard. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat vanuit Zuid- en Centraal-Amerikaanse landen per vliegtuig veel verdovende middelen naar Europa worden gesmokkeld, waaronder naar Nederland.
De verdachte was daarvan op de hoogte en door haar vriendin zelfs gewaarschuwd om geen dingen voor iemand mee te nemen. Ook de omstandigheid dat de verdachte een zeer groot geldbedrag in het vooruitzicht was gesteld, had bij haar alarmbellen moeten doen rinkelen en haar moeten doen beseffen dat het foute boel was.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook bewezen dat de verdachte opzet (in voorwaardelijke vorm) heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5.081,6 gram van een materiaal
bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van het voorarrest van de verdachte.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om van de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) af te wijken en een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De verdachte is een first-offender. Er is op grove wijze misbruik gemaakt van haar moeilijke financiële situatie en van haar naïviteit. De wanhoop voerde bij haar de boventoon.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim 5 kilo cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 maart 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld, zodat dit niet in haar nadeel meeweegt.
De op te leggen straf
De rechtbank gaat bij de strafoplegging uit van de LOVS-oriëntatiepunten. Deze dienen immers ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij de invoer van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht van ruim 5.000 gram, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.
In de omstandigheden waaronder het feit is begaan en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding in het voordeel van de verdachte enigszins af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt. Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opleggen. De rechtbank acht een vrijheidsbenemende straf van deze duur, mede gelet op de aard en ernst van het feit, passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door de verdediging is verzocht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

9.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mrs. G.M.G. Hink en M.M.J. de Jager-Koedooder, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2024.