ECLI:NL:RBNHO:2024:4408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
15/243361-23, 15/045555-24 (ttz. gev.) en 15/108652-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, bedreiging, vernieling en overtreding van de Wegenverkeerswet met verwerping van ontoerekeningsvatbaarheid

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, vernieling en overtreding van de Wegenverkeerswet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten gevolge van een psychose, aangezien de verdachte vrijwillig drugs had gebruikt, wat leidde tot culpa in causa. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 22 september 2023 in Haarlem een mes had gegooid naar slachtoffer 1 en daarbij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. Daarnaast bedreigde hij zowel slachtoffer 1 als slachtoffer 2 met de dood en vernielde hij een auto die aan slachtoffer 2 toebehoorde. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde hem diverse bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor slachtoffer 1 vaststelde op € 4.414,79 en voor slachtoffer 2 op € 3.190,96.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/243361-23, 15/045555-24 (ttz. gev.) en 15/108652-24 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 25 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De in de verschillende zaken ten laste gelegde feiten zijn hierna voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F. Gerritsen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.E. de Jong, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(15/243361-23)
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 22 september 2023 in de gemeente Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, met kracht (bovenhands) heeft gegooid tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 22 september 2023 in de gemeente Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, met kracht (bovenhands) heeft gegooid tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op of omstreeks 22 september 2023 in de gemeente Haarlem [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op dreigende toon toe te voegen: "Ik maak je af!" en/of "Jou moet ik hebben, ik maak je af!" althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking, en/of daarbij met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of prikkende bewegingen te maken in de richting van de/het licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
Feit 3
hij op of omstreeks 22 september 2023 in de gemeente Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Volkswagen Polo, kleur grijs), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
(15/045555-24)
Feit 4
hij op of omstreeks 21 september 2023 te Haarlem, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
(15/108652-24)
Feit 5
hij, op of omstreeks 22 september 2023 in de gemeente Haarlem, [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (met een mes) op de voordeur van de woning, alwaar [slachtoffer 3] woonachtig/aanwezig was, te slaan en/of te schreeuwen “kankerhoer! Doe open! Ik maak je af!”, althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van de onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van hetgeen primair en subsidiair ten laste is gelegd onder 1 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, ontbreekt. Ten aanzien van feit 4 meent de raadsvrouw dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat de verdachte de bestuurder van het voertuig was. Voorts stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat opzet op de weigering ontbreekt. Ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd onder 5 meent de raadsvrouw dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een veroordeling te kunnen komen.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de woorden “
ik maak je af of jou maak ik af” heeft geroepen naar [slachtoffer 2] . Voor het overige ten laste gelegde onder feit 2 en hetgeen ten laste is gelegd onder 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair en feit 5
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 5 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank ten aanzien van het primair ten laste gelegde onder 1 van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte opzet op de dood van de aangever heeft gehad, noch in voorwaardelijke zin. De rechtbank kan op basis van hetgeen zich in het dossier bevindt niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever dodelijk gewond zou raken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen wat de verdachte onder 5 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De verklaring van [slachtoffer 2] , dat de verdachte [slachtoffer 3] heeft bedreigd, vindt onvoldoende steun in de overige inhoud van het dossier. De andere getuigenverklaringen ondersteunen niet het bedreigende karakter van de onder 5 ten laste gelegde handelingen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
Feit 1 subsidiair
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een mes heeft gegooid in de richting van aangever [slachtoffer 1] . Op dat moment bevonden beiden zich bij het voertuig van [slachtoffer 2] . De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door doelbewust en op korte afstand met een mes in de richting van [slachtoffer 1] te gooien, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij deze aangever op de koop toe heeft genomen. Aldus heeft de verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt op zodanig korte afstand dat daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Feit 4
In het proces-verbaal opgesteld door verbalisant [verbalisant] is vermeld dat gezien is dat [naam] op de bijrijdersstoel zat en dat de verdachte bij het bestuurdersportier stond. Op basis van deze constatering en de wijze waarop de verdachte is aangetroffen was er naar het oordeel van de rechtbank terecht een verdenking gerezen dat de verdachte als bestuurder onder invloed van middelen verkeerde.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte niet heeft voldaan aan het bevel zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen. De verdachte heeft verklaard dat hij onder invloed van middelen was. Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte door de politie is aangetroffen neemt de rechtbank de juistheid van verdachtes verklaring aan. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat als gevolg van zijn middelengebruik bij hem ieder inzicht in de reikwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Mede gelet op de beoordeling van de crisisdienst van de Geestelijke Gezondheidszorg waarbij de verdachte van de medewerkers van de crisisdienst 2 diazepam had gekregen en daarna was heengezonden, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte niet in staat was zijn wil te bepalen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 subsidiair
hij op 22 september 2023 in de gemeente Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een mes, met kracht (bovenhands) heeft gegooid tegen het lichaam van die [slachtoffer 1]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op 22 september 2023 in de gemeente Haarlem [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op dreigende toon toe te voegen: "Ik
maak je af!" en "Jou moet ik hebben, ik maak je af!" althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking, en daarbij met een mes stekende en prikkende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Feit 3
hij op 22 september 2023 in de gemeente Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Volkswagen Polo, kleur grijs) toebehorende aan [slachtoffer 2]
heeft vernield.
Feit 4
hij op 21 september 2023 te Haarlem als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen
en geen medewerking daaraan heeft verleend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Feit 4:
Overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte

5.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een psychose verkeerde en de feiten daarom niet aan hem kunnen worden toegerekend. De raadsvrouw meent aldus dat geen verwijt aan de verdachte kan worden gemaakt en de verdachte niet strafbaar kan worden geacht voor zijn handelen.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geslaagd beroep kan doen op deze schulduitsluitingsgrond. Primair meent de officier van justitie dat uit het dossier niet blijkt bij de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een psychische stoornis. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat bij de verdachte sprake was van een psychische stoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten, de verdachte zelf schuld heeft aan de oorzaak van de psychose (culpa in causa). De psychose is dan namelijk ontstaan na het gebruik van cocaïne. De verdachte heeft de drugs vrijwillig ingenomen en was bekend met de mogelijke gevolgen van het gebruik hiervan.
5.3.
Oordeel rechtbank
Juridisch kader
De rechtbank kan op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) tot het oordeel komen dat een ten laste gelegd feit niet aan een verdachte kan worden toegerekend als tijdens het plegen van het feit bij de verdachte sprake was van een stoornis als bedoeld in dit artikel en de verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit.
Gedragingen van de verdachte die aan het optreden van de stoornis zijn voorafgegaan, kunnen, in bijzondere omstandigheden, in de weg staan aan het oordeel dat het feit niet aan hem kan worden toegerekend. Dit wordt in de juridische praktijk “culpa in causa” (schuld aan de oorzaak) genoemd. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn als het optreden van de stoornis aan de verdachte zelf te wijten is geweest, omdat hij verdovende middelen heeft gebruikt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever gevallen van zelfintoxicatie uitdrukkelijk niet heeft willen onderbrengen onder de werking van genoemd artikel 39 Sr.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van de toerekenbaarheid gewicht wordt toegekend aan de vrijwilligheid van de zelfintoxicatie. Met andere woorden: heeft de verdachte de verdovende middelen vrijwillig gebruikt?
Om een feit aan een verdachte toe te kunnen rekenen, is het niet vereist dat de verdachte wist dan wel moest weten dat hij door het middelengebruik de controle over zijn handelen zou verliezen en dat het concrete gevolg daarvan (namelijk het plegen van de strafbare feiten) redelijkerwijs voorzienbaar was.
Kunnen de feiten aan de verdachte worden toegerekend?
Bij het oordeel over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
In het dossier bevinden zich geen rapportages waarin is onderzocht of bij de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een psychische stoornis. Op basis van het dossier en het hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten onder invloed van drugs (cocaïne) verkeerde. Uit het proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [verbalisant] , waarin eerdere incidenten en meldingen in de politiesystemen waarbij de verdachte betrokken is geweest worden beschreven, leidt de rechtbank af dat de verdachte in ieder geval sinds mei 2019 drugs gebruikt (pagina 116 e.v. van het dossier). Op grond van deze mutaties is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist welke
gevolgen drugs op hem kunnen hebben.
De verdachte heeft dus vrijwillig en welbewust een harddrug gebruikt die bij wet verboden is wegens de gevaren en risico’s die het gebruik hiervan met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat als algemeen bekend mag worden verondersteld dat het gebruik van cocaïne een negatieve (trip)ervaring als resultaat kan hebben en het functioneren zodanig kan beïnvloeden dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. Gebruik van cocaïne kan leiden tot psychoses en hallucinaties, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte geen geslaagd beroep kan doen op de schulduitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 39 Sr, omdat de verdachte verwijtbaar heeft gehandeld. De ten laste gelegde feiten kunnen daarom volledig aan de verdachte worden toegerekend.
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding, bij gebreke aan deskundige-rapportages die daartoe concluderen, om de feiten verminderd aan de verdachte toe te rekenen, zoals door de raadsvrouw subsidiair is verzocht.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 148 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie verzocht aan de verdachte op te leggen een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een contactverbod met de slachtoffers en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van 12 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo heeft de verdachte veel verdriet over hetgeen is gebeurd en heeft hij excuses willen maken aan de slachtoffers. Verder verloopt het reclasseringscontact positief. De raadsvrouw verzoekt om geen elektronische monitoring aan de verdachte op te leggen en zij ziet geen ruimte voor een voorwaardelijke straf. De raadsvrouw heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapportage is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een mes in de richting van slachtoffer [slachtoffer 1] te gooien en hierbij het slachtoffer in de kuit te raken. Er mag van geluk worden gesproken dat de fysieke gevolgen van het steekincident uiteindelijk beperkt zijn gebleven tot een wond in de kuit. De verdachte had het slachtoffer ook op een andere plek kunnen raken waar het letsel zwaarder had kunnen zijn. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Geweldsdelicten als deze brengen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij het slachtoffer en de omstanders in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen.
Ook heeft de verdachte de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ernstig bedreigd door met een mes in zijn handen naar de slachtoffers te roepen “ik maak je af” of woorden van gelijke strekking en hierbij stekende bewegingen te maken. Ook dit is een zeer ernstig feit. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven, grote emotionele impact hebben op de slachtoffers. Dit blijkt ook uit de verklaring ter terechtzitting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waaruit indringend naar voren komt welke angstige momenten zij (alsmede de kinderen van [slachtoffer 2] ) hebben beleefd.
De verdachte heeft ook het voertuig van [slachtoffer 2] met een mes en een ruitenhamer vernield. Hij heeft dit feit gepleegd met veel agressie. Met zijn nodeloos gewelddadig gedrag heeft de verdachte niet alleen schade veroorzaakt, maar blijkens de verklaringen van de slachtoffers en buurtbewoners ook gevoelens van onrust en onveiligheid bij hen teweeg gebracht.
Tenslotte heeft de verdachte niet voldaan aan een bevel om mee te werken aan een bloedonderzoek. Hierdoor werd de politie belemmerd bij het controleren in het belang van de verkeersveiligheid of, en in hoeverre, de verdachte onder invloed van middelen was.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 maart 2024, waaruit blijkt dat hij geen voor de strafmaat relevante veroordelingen op zijn naam heeft staan.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 maart 2024 van [reclasseringswerkster] verbonden aan GGZ reclassering Fivoor. In het rapport wordt de kans op recidive als gemiddeld ingeschat. De reclassering ziet risico's in het middelengebruik van de verdachte in combinatie met zijn mogelijke psychische kwetsbaarheid. Volgens de reclassering is behandeling, inclusief het afnemen van diagnostiek en begeleiding, noodzakelijk om de kans op nieuw agressief delictgedrag te verlagen. De reclassering adviseert om een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een contactverbod met de slachtoffers en het meewerken aan schuldhulpverlening.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, een gevangenisstraf passend is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 240 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal echter bepalen dat 149 dagen daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod met de slachtoffers en het meewerken aan schuldhulpverlening, noodzakelijk. Deze voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 80 uren moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1
Vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit 5 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak voor het ten laste gelegde feit. Subsidiair meent de raadsvrouw dat de vordering onvoldoende onderbouwd is, waardoor de vordering dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit 5 wordt vrijgesproken, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
7.2
Vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben beiden een vordering tot schadevergoeding van € 750,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de laste gelegde feiten 1 en 2 zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd beide vorderingen tot een bedrag van € 250,00 toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren omdat geen rechtstreekse schade is toegebracht aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en zij zich om die reden niet kunnen niet voegen in het strafproces als benadeelde partij. Subsidiair meent de raadsvrouw dat de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn, waardoor de vorderingen dienen te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De bewezen verklaarde feiten 1 subsidiair en 2 waren gericht tegen [slachtoffer 1] alsmede [slachtoffer 2] . Mede gelet op deze omstandigheid is onvoldoende onderbouwd waarom de aard en/of de ernst van de normschending van de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling en bedreigingen en de aard en/of ernst van de gevolgen daarvan, een aantasting in de persoon op andere wijze met zich zou brengen voor [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Om deze reden
verklaart de rechtbank de benadeelde partijen ten aanzien van de gevorderde schade niet-ontvankelijk.
7.4
Vordering van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 28.459,52 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 20.459,52) en immateriële
(€ 8.000,00) schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit fysiek en psychisch letsel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade gerekwireerd om de post “
kosten medicatie” voor een bedrag van € 74,97 en de post “
kosten fysiotherapie” voor een bedrag van € 204,15 toe te wijzen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade voor het overige volledig kan worden toegewezen. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie gerekwireerd het gevorderde bedrag toe te wijzen tot een bedrag van € 4.000,00. De toegewezen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de posten “
ziekenhuisdaggeldvergoeding”, “
kosten medicatie”, “
kosten fysiotherapie”, “
medische benodigdheden”, “
kleding, schoenen en pet” en “
gederfde inkomsten 2024” onvoldoende onderbouwd zijn en om deze reden dienen te worden afgewezen, dan wel de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Ten aanzien van de posten “
eigen risico 2024”, “
Apple airpods 2e generatie + telefoonscherm” en “
sportabonnement” is volgens de raadsvrouw geen sprake van rechtstreekse schade door de bewezen verklaarde feiten. Om deze reden dient de schade te worden afgewezen, of dient de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Ten aanzien van de posten “
eigen risico 2023” en “
overige (auto + diverse parkeerkosten)
heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de onderbouwing die wordt gegeven voor het bedrag van de immateriële schade niet ziet op vergelijkbare zaken. Om die reden heeft de raadsvrouw verzocht de immateriële schade te matigen tot € 700,00.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de posten “
ziekenhuisdaggeldvergoeding”, “
eigen risico 2023 en 2024”, “
kosten medicatie” tot een bedrag van € 74,97, “
kosten fysiotherapie” tot een bedrag van € 200,75, kunnen worden toegewezen, omdat deze posten tot die bedragen voldoende onderbouwd zijn en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Voor het overige zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
De schade met betrekking tot de post “
medische benodigdheden” wordt tot een bedrag van
€ 25,00 toegewezen en de post “
kleding, schoenen en pet” wordt tot een bedrag van € 129,99 toegewezen. De benadeelde partij wordt voor het overige ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de posten “
Apple airpods 2e generatie + telefoonscherm”, “
sportabonnement” en “
gederfde inkomsten” niet-ontvankelijk in de vordering. Ten aanzien van de airpods en het telefoonscherm kan niet vastgesteld worden dat sprake is van rechtstreeks uit de bewezen verklaarde feiten voortvloeiende schade. Ten aanzien van de gederfde inkomsten en het sportabonnement is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de post “
overige (auto + diverse parkeerkosten)”is de rechtbank van oordeel dat deze post op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu de benadeelde partij met een gemachtigd advocaat heeft geprocedeerd. [1] De vordering wordt dan ook afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor deze immateriële schade, gelet op de aard en ernst van de normschending billijk. Voor het resterende deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal tot een totaal bedrag van
€ 4.414,79(€ 1.414,79 + € 3.000,00) te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen [kort gezegd: poging zware mishandeling en bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.5
Vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 23.640,71 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 18.640,71) en immateriële
(€ 5.000,00) schade die zij als gevolg van de laste gelegde feiten 2 en 3 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag ten aanzien van de materiële schade volledig toe te wijzen. De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag met betrekking tot de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 3.000,00. De toegewezen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de posten “
eigen risico 2024” “
kosten huurauto” en “
gederfde inkomsten” onvoldoende onderbouwd zijn en om deze reden dienen te worden afgewezen, dan wel de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Ten aanzien van de posten “
schade aan de kast”, “
verhuiskosten” , “
goederen in de auto” met uitzondering van de roze visitekaartjes, is volgens de raadsvrouw geen sprake van rechtstreekse schade door de bewezen verklaarde feiten. Om deze reden dient de schade te worden afgewezen, of dient de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Ten aanzien van de posten “
auto en parkeerkosten”, “
schade aan de auto” en “
eigen risico 2023” heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de onderbouwing die wordt gegeven voor het bedrag van de immateriële schade niet ziet op vergelijkbare zaken. Om die reden heeft de raadsvrouw verzocht de immateriële schade te matigen tot € 750,00.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de posten “
eigen risico 2023 en 2024” tot een bedrag van € 318,96, “
goederen in auto”tot een bedrag van € 622,00 en “
schade aan auto” kunnen worden toegewezen, omdat deze posten voldoende onderbouwd zijn en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij wordt voor het overige van deze gestelde schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de posten “
kosten huurauto” en “
schade aan kast” onvoldoende onderbouwd zijn, waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk is de vordering ten aanzien van deze posten.
Ten aanzien van de post “
verhuiskosten” oordeelt de rechtbank als volgt. De subposten verhuiskosten en nieuwe vloer zijn onvoldoende onderbouwd waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering ten aanzien van dit bedrag. Ten aanzien van de vitrage- en schilderkosten is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van rechtstreeks uit de bewezen verklaarde feiten voortvloeiende schade. De benadeelde partij is ook ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de post “
gederfde inkomsten” is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in de vordering.
Ten aanzien van de post “
auto en parkeerkosten”is de rechtbank van oordeel dat deze post op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu de benadeelde partij met een gemachtigd advocaat heeft geprocedeerd. [2] De vordering wordt dan ook afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor deze immateriële schade, gelet op de aard en ernst van de normschending billijk. Voor het resterende deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal tot een totaal bedrag van
€ 3.190,96(€ 1.190,96 + € 2.000,00) te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen [kort gezegd: vernieling en bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd te oordelen dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten 1 STK mes (omschrijving: PL1100-2023205137-1528502, zilverkleurig) en 2 STK mes (omschrijving: PL1100-2023205137-1528505, zilverkleurig) dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van het 1 STK gereedschap (omschrijving: PL1100-2023205137-1528524, oranje) heeft de officier van justitie gevorderd deze aan de rechthebbende eigenaar te retourneren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt over de in beslag genomen goederen ingenomen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, 1 STK mes (omschrijving: PL1100-2023205137-1528502, zilverkleurig) en 2 STK mes (omschrijving: PL1100-2023205137-1528505, zilverkleurig)
moeten worden onttrokken aan het verkeer, nu de strafbare feiten zijn begaan met behulp van deze messen en het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK gereedschap (omschrijving: PL1100-2023205137-1528524, oranje) dient te worden geretourneerd aan de rechthebbende eigenaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 302, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair en feit 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
149 (honderdnegenenveertig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Zijlweg 148C, 2015BJ Haarlem. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- zich laat zich behandelen door Fivoor Ambulant Centrum Haarlem of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
- op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en haar kinderen [benadeelde 2] , [slachtoffer 3] en [benadeelde 1] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
80 (tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.414,79, bestaande uit € 1.414,79 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de kosten met betrekking tot de gederfde inkomsten, het sportabonnement, de Apple airpods en telefoonscherm, het overige deel van de kleding, schoenen en pet, de medische benodigdheden en voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van de kosten van medicatie en fysiotherapie.
Wijst af het deel van de vordering dat ziet op auto- en parkeerkosten.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.414,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
54 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.190,96, bestaande uit € 1.190,96 als vergoeding voor de materiële en € 2.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de kosten met betrekking tot de gederfde inkomsten, schade aan kast, verhuiskosten, kosten huurauto, het overige deel van het eigen risico, goederen in de auto en voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het deel van de vordering dat ziet op auto- en parkeerkosten.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.190,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
41 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Onttrekt aan het verkeer:
  • 1 STK mes (omschrijving: PL1100-2023205137-1528502, zilverkleurig);
  • 2 STK mes (omschrijving: PL1100-2023205137-1528505, zilverkleurig).
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
1 STK gereedschap (omschrijving: PL1100-2023205137-1528524, oranje).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 april 2024

Voetnoten

1.Hoge Raad, 28 maart 2023, r.o. 2.4.1, ECLI:NL:HR:2023:414.
2.Hoge Raad, 28 maart 2023, r.o. 2.4.1, ECLI:NL:HR:2023:414.