In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Haarlem. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, die de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2022 op € 821.000 heeft vastgesteld. Eiseres betwist deze waarde en stelt dat de woning een waarde van € 667.000 heeft. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de vergelijkingsobjecten die door verweerder zijn overgelegd en heeft geoordeeld dat deze voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiseres.
Tijdens de zitting op 19 maart 2024 is de gemachtigde van eiseres ziekgemeld, maar de rechtbank heeft geen reden gezien om het onderzoek te heropenen. De rechtbank heeft overwogen dat de belangen van de procedure en de goede procesorde in dit geval zwaarder wegen dan het verzoek om uitstel. Eiseres heeft verschillende grieven aangevoerd, waaronder het niet overleggen van bepaalde documenten door verweerder, maar de rechtbank heeft deze grieven verworpen. De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is en dat verweerder de juiste procedure heeft gevolgd bij het vaststellen van de WOZ-waarde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de motivering van de beslissing van de heffingsambtenaar en de wijze waarop de waarde is vastgesteld. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat de waarde te hoog is vastgesteld, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de door verweerder overgelegde matrix en andere documenten voldoende inzicht geven in de waardebepaling. De rechtbank heeft uiteindelijk de beslissing genomen dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.