ECLI:NL:GHARL:2021:6905

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
20/00694
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en objectafbakening onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] 64 te [woonplaats], vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen. De heffingsambtenaar had de waarde per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld op € 546.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 1.283,10. Na bezwaar werd de waarde verlaagd tot € 518.000 en de aanslag tot € 1.217,30. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 juni 2021, die digitaal plaatsvond, werd het geschil besproken. De kern van het geschil was of de afbakening van het object correct was. Belanghebbende stelde dat een gedeelte van 36 m2, waarop een recht van overpad rust, buiten de objectafbakening moest worden gehouden. Het Hof oordeelde dat de brandgang, die niet alleen door belanghebbende maar ook door andere bewoners werd gebruikt, als een afzonderlijke onroerende zaak moest worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de waarde een onjuiste objectafbakening had gehanteerd.

Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 500.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.136 en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00694
uitspraakdatum: 20 juli 2021
Uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2020, nummer AWB 19/6425, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] 64 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 546.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 1.283,10.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 518.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd tot € 1.217,30.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 30 juni 2021. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [naam1] . Wegens problemen met het tot stand brengen van de beeld- en geluidsverbinding heeft [naam2] , namens de heffingsambtenaar, op eigen initiatief telefonisch aan de zitting deelgenomen.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een in 1933 gebouwde hoekwoning met souterain en dakkapel, die in 2010/2011 volledig is gerenoveerd en gemoderniseerd. De woning heeft een inhoud van 618 m3 (inclusief souterain).
2.2.
De woning is gelegen op een kadastreel perceel met een oppervlakte van 222 m2. Op een deel van dit perceel (36 m2) rust een recht van overpad. Het recht van overpad heeft betrekking op de naast en achter de woning gelegen brandgang. De brandgang is afgescheiden van de woning en de tuin door middel van een laag hekje in de voortuin, de zijmuur van de woning en een schutting in de achtertuin.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018.
3.2.
Ter zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen dat:
  • het Hof in hoger beroep uitsluitend de vraag dient te beantwoorden of de afbakening van het object [adres] 64 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) juist is (standpunt heffingsambtenaar) of dat een gedeelte van 36 m2 waarop een recht van overpad rust buiten de objectafbakening dient te worden gehouden (standpunt belanghebbende),
  • indien het gelijk ten aanzien van de objectafbakening aan de heffingsambtenaar is, de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018 dient te worden vastgesteld op € 510.000,
  • indien het gelijk ten aanzien van de objectafbakening aan belanghebbende is, de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018 dient te worden vastgesteld op € 500.000,
  • de aanslag OZB dienovereenkomstig wordt verminderd,
  • de heffingsambtenaar naast de reeds bestaande veroordeling in de proceskosten voor de bezwaarfase wordt veroordeeld in de proceskosten van beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.136 (4 punten (beroepschrift, zitting, hogerberoepschrift, zitting) wegingsfactor 1, waarde per punt € 534), en
  • de heffingsambtenaar wordt gelast het griffierecht te vergoeden te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Voor de toepassing van de Wet WOZ wordt, ingevolge artikel 16 van die wet, voor zover hier van belang, als één onroerende zaak aangemerkt:
een gebouwd eigendom
een ongebouwd eigendom;
een gedeelte van een in onderdeel a of b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt.
4.3.
Vaststaat dat de woning, de tuin en de brandgang zijn gelegen op één kadastraal perceel, waarvan belanghebbende de eigenaar is. Evenmin is in geschil dat de brandgang, anders dan de woning en de tuin, niet alleen bij belanghebbende in gebruik is, maar ook bij de bewoners van ongeveer acht nabij gelegen woningen. Uit de tot het dossier behorende foto’s leidt het Hof af dat de brandgang duidelijk van het resterende perceel is afgescheiden door middel van achtereenvolgens een hekje, een muur en een schutting. Onder die omstandigheden kwalificeert de brandgang naar het oordeel van het Hof als een afzonderlijke onroerende zaak als bedoeld in artikel 16c van de Wet WOZ (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16 juli 2019, nr. 18/00776, ECLI:NL:GHARL:2019:5838). Dit betekent dat het gelijk aan belanghebbende is en dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde is uitgegaan van een onjuiste objectafbakening
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak in dat geval dient te worden verminderd tot € 500.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Partijen hebben afspraken gemaakt over het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar, behoudens de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding,
– vermindert de waarde tot € 500.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.136,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de achttiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 20 juli 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.