ECLI:NL:RBNHO:2024:4190

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/15/349446 / JU RK 24/313
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze ondertoezichtstelling, omdat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen waren toegenomen sinds de eerdere afwijzing van een vergelijkend verzoek in september 2023. De ouders zijn in april 2022 gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de verstoorde communicatie en spanningen tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2024 hebben zowel de moeder als de vader ingestemd met het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de hulpverlening in een vrijwillig kader niet toereikend is gebleken en dat een gedwongen kader noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De beschikking houdt in dat de kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht worden gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, met als doel de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de kinderen te ondersteunen in hun ontwikkeling. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat de ouders hun eigen belangen opzij moeten zetten om de kinderen een veilige en stabiele omgeving te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/349446 / JU RK 24/313
Datum uitspraak: 4 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
en
[de minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt in haar beoordeling mee:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad, binnengekomen bij de rechtbank op 22 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
- [vertegenwoordiger van de raad] , als vertegenwoordiger van de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. De kinderen hebben hierover afzonderlijk een gesprek met de kinderrechter gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat zij hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
De ouders zijn in april 2022 gescheiden. Het huwelijk van de ouders is op [datum] ontbonden.
2.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.4.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 september 2023 het verzoek van de Raad tot de ondertoezichtstelling van de kinderen afgewezen. In voornoemde beschikking staat in rechtsoverweging 6.2 onder meer het volgende:
“Ondanks dat er dus sprake is van een bedreiging van hun ontwikkeling, is die bedreiging niet zo ernstig dat hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk is. Het volgende is daarvoor redengevend. De moeder was al van plan om psychologische hulp in te schakelen voor [de minderjarige 1] , maar heeft haar daarvoor nog niet aangemeld omdat zij op advies van het Jeugdteam de beslissing in deze zaak wilde afwachten. De kinderrechter gaat er daarom vanuit en vertrouwt er op dat de moeder die hulp voor [de minderjarige 1] zo nodig met hulp van het Jeugdteam in een vrijwillig kader zal gaan inzetten. […] Daarbij is van belang dat de vader al aan de moeder heeft aangegeven dat hij met hulp voor de kinderen instemt als de moeder dat nodig acht. De kinderrechter vertrouwt er op dat de vader zich aan die toezegging houdt. Voor zover de ondertoezichtstelling nodig is om hulp in te zetten voor verbetering van de verstandhouding tussen de ouders en de opvoedvaardigheden van de vader, ontleent de kinderrechter aan wat er ter zitting over en weer door de ouders en de GI maar ook de Raad is gezegd, onvoldoende vertrouwen dat de vader daar in een gedwongen kader wel toe te bewegen is. Daarbij speelt een rol dat er volgens de GI geen land met vader te bezeilen is en dat volgens de Raad de vader onvoldoende leerbaar lijkt. Op basis van de nu voorhanden zijnde informatie valt daarom redelijkerwijs niet te verwachten dat die hulpverlening van de grond zal komen.”

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft de kinderrechter wederom verzocht om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen van de GI, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de Raad dat de zorgen over de kinderen sinds de zitting in september 2023 zijn toegenomen. Waar de kinderrechter in het vrijwillige kader toen nog voldoende mogelijkheden zag om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] weg te nemen, is inmiddels gebleken dat dit vrijwillige kader, ook met de betrokkenheid van het Jeugdteam, niet toereikend is (geweest). Alle mogelijkheden in het vrijwillige kader zijn uitgeput. De grootste zorg voor de ontwikkeling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is gelegen in de verstoorde communicatie tussen de ouders. De moeizame communicatie tussen de ouders zorgt voor spanningen, als gevolg waarvan er ruzies, incidenten en dreigementen hebben plaatsgevonden. De kinderen zijn hier getuige van. Daarbij speelt ook dat de kinderen worden belast met de problematiek tussen de ouders, nu de ouders zich in het bijzijn van hen negatief uitlaten over elkaar en niet in staat zijn om op een constructieve manier het gesprek met elkaar aan te gaan. Omdat de ouders niet in staat zijn het gesprek met elkaar te voeren, fungeren de kinderen als doorgeefluik tussen de ouders. Het boze en afwijzende gedrag van de vader leidt ertoe dat de kinderen de omgang met hem als belastend ervaren. Zij willen de vader op dit moment dan ook niet zien en menen dat dit nu beter voor hen is. De Raad heeft echter de indruk dat de kinderen wel omgang met en interesse van de vader willen, maar dat het nu door hen als te onveilig wordt ervaren. Het is ten zeerste nog de vraag of de vader inziet wat voor effect zijn gedrag heeft op (het welzijn van) de kinderen.
3.3.
De kinderen hebben veel last van de situatie waarin zij opgroeien. Zo merkt school dat de hoofden van de kinderen vol zitten, dat hun schoolprestaties verslechteren, hun emoties schommelen en dat zij niet weten hoe met deze emoties om te gaan. Ook in de thuissituatie wordt gezien dat [de minderjarige 1] moeite heeft met het reguleren van haar emoties, waardoor zij anderen soms fysiek pijn kan doen. Ook is er nog sprake van bedplassen. Bij [de minderjarige 2] worden dergelijke kindsignalen (nog) niet waargenomen. Wel maakt zij een gesloten indruk. Gelet op het gebrek aan vertrouwen van de vader in de hulpverlening in het vrijwillige kader, is de Raad van mening dat een gedwongen kader nodig is om de ontwikkelingsbedreiging en de effecten daarvan op de kinderen weg te nemen. Daarvoor is nodig dat de GI zich zal inzetten en toezien op de communicatie en de samenwerking tussen de ouders en de opvoedvaardigheden van de vader. Ook is daarvoor nodig dat de ouders zich leren te onthouden van negatieve uitlatingen over elkaar en dat de moeder de kinderen emotionele toestemming geeft voor het contact en de omgang met de vader. Tot slot is het in het belang van de kinderen dat zij ondersteuning krijgen bij het omgaan met de situatie en hulp bij het verwerken van de vervelende gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt.

4.De standpunten van de belanghebbenden

De moeder

4.1.
Ter zitting heeft de moeder aangegeven het eens te zijn met het verzoek van de Raad. Het lukt de ouders samen niet om tot een goede regeling te komen, waardoor de kinderen veel spanning ervaren. De moeder gunt het de kinderen dat zij het bij beide ouders leuk hebben. Dat de situatie momenteel niet zo is, betreurt ze. Daarom moet er iets gebeuren. De moeder hoopt dat de vader daar voldoende leerbaar voor is.
De vader
4.2.
De vader heeft de kinderrechter duidelijk gemaakt dat hij met het verzoek instemt. De communicatie tussen de ouders is een punt en loopt momenteel vreselijk. Ook worden de afspraken tussen de ouders door beiden niet nagekomen. De hele situatie frustreert de vader, waardoor hij weleens uit zijn slof schiet. Hij kan er echter niets aan doen dat de kinderen, als gevolg van zijn gedrag, gevoelens van angst ervaren. De vader is veranderd en goed voor zijn kinderen, daarom staat hij niet open voor hulpverlening in de vorm van opvoedondersteuning, ook niet in het gedwongen kader. Naar de mening van de vader moet er normaal contact tussen hem en de kinderen komen. Er moet een duidelijk ouderschapsplan komen en de ouders moeten afspraken maken over hoe zij met elkaar kunnen communiceren. Daarvoor is het nodig dat er een ‘scheidsrechter’ komt die erop toeziet dat de afspraken worden nagekomen.

5.De standpunten van de kinderen

[de minderjarige 1]

5.1.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [de minderjarige 1] aangegeven dat zij wil dat het beter gaat. Daarvoor is nodig dat de ouders goed met elkaar omgaan, geen ruzie krijgen en dat [de minderjarige 1] niet langer een doorgeefluik tussen de ouders is. [de minderjarige 1] zou het fijn vinden als er hulp komt en de situatie wordt verbeterd.
[de minderjarige 2]
5.2.
Ook [de minderjarige 2] zou het fijn vinden als er iemand komt helpen. De ruzies tussen de ouders maken haar soms verdrietig. [de minderjarige 2] wil rust, gezelligheid en dat de ouders normaal tegen elkaar doen.

6.De beoordeling

6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat eruit dat de kinderen, als gevolg van de moeizame en verstoorde relatie tussen de ouders, opgroeien met veel spanning, onveiligheid en onvoorspelbaarheid. Een grote rol speelt het gedrag en de houding van de vader. Hij heeft geen overwicht op de kinderen en de situatie met de moeder. Daardoor wordt hij snel boos en doet hij uitspraken tegenover en in het bijzin van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , bijvoorbeeld over de moeder en het stoppen van de omgang met de kinderen. Ook is er veel ruzie bij de vader thuis. De kinderen ervaren het contact met hem dan ook als belastend. De spanningen en ruzies tussen de ouders enerzijds, en de kinderen en de vader anderzijds, zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] niet in de koude kleren gaan zitten. Op school wordt gezien dat hun hoofden vol zitten, waardoor zij minder aan leren toekomen. Daarnaast heeft [de minderjarige 1] moeite met het uiten en reguleren van haar emoties. [de minderjarige 2] daarentegen laat nog geen kindsignalen zijn. Wel maakt zij een gesloten indruk.
6.2.
In de beschikking van 6 september 2023 heeft de kinderrechter overwogen dat hulpverlening in het gedwongen kader niet noodzakelijk werd geacht. Daarvoor was mede redengevend dat de ouders in staat werden geacht – en ter zitting ook hadden toegezegd – de hulpverlening in te zetten die voor de kinderen nodig was. Inmiddels is gebleken dat die hulpverlening, in het vrijwillige kader, niet van de grond is gekomen. Hoewel de beide ouders willen dat de situatie voor de kinderen verbetert, zijn zij niet in staat gebleken de gewortelde patronen te doorbreken en de daarvoor nodige zorg voldoende te accepteren. Daarbij speelt bovendien mee dat de vader, ondanks zijn eerdere toezegging aan de moeder, niet, althans onvoldoende, heeft willen meewerken aan de noodzakelijke hulpverlening en deze zelfs in twijfel trok. Ook ter zitting heeft de vader zich weigerachtig tegenover de hulpverlening opgesteld. De belangen van de kinderen kunnen dan ook, gelet op de strijd tussen de ouders en de opstelling van de vader, onvoldoende worden behartigd binnen het vrijwillige kader. Nu de zorgen over de kinderen toenemen, is naar het oordeel van de kinderrechter, nodig dat er een gezinsvoogd komt, die als onafhankelijke derde kan bepalen welke hulpverlening de kinderen nodig hebben en toeziet op het tot stand komen en naleven van de te maken afspraken over de kinderen.
6.3.
De kinderrechter gaat ervan uit dat de vader zich in het belang van de kinderen leerbaar en meewerkend zal opstellen. Daarbij benadrukt de kinderrechter, net zoals ter zitting, dat in dit stadium het belang van de kinderen vooropstaat en de eigen belangen van de vader daarvoor zullen moeten wijken. De ouders dienen zich ervan bewust te zijn dat zij als de vader en de moeder van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor hun ontwikkeling tot gezonde, evenwichtige en weerbare volwassenen. Om die reden moeten de ouders hun eigen relationele problematiek opzij zetten en bereid zijn kritisch naar zichzelf te kijken.
6.4.
Ondanks het voorgaande lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat de gezaghebbende ouders in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te dragen binnen een termijn die, gelet op hun persoon en ontwikkeling, aanvaardbaar te achten is.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening en de gestelde doelen zal de kinderrechter het verzoek toewijzen, en wel voor de duur van één jaar.
6.6.
Met de Raad is de kinderrechter van mening dat het komende jaar in het kader van de ondertoezichtstelling in ieder geval moet worden gewerkt aan de volgende doelen:
- de kinderen hebben fijn en ontspannen contact hebben met hun vader. Dit betekent dat duidelijk moet zijn wanneer en hoe lang ze bij hun vader zijn. Dit betekent ook dat de vader niet mag dreigen naar de kinderen dat de omgang niet doorgaat of dat ze naar huis worden gestuurd;
- de ouders hebben een manier van communiceren gevonden die niet belastend is voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , spreken niet negatief over de andere ouder in het bijzijn van de kinderen en de vader doet geen bedreigingen richting/over de moeder. Eventueel zou Solo Parallel Ouderschap kunnen worden ingezet;
- de kinderen hebben een vader die zich kalm voelt en niet veel stress heeft, zodat hij meer geduld heeft met de kinderen en hij de vader kan zijn die hij graag wil zijn. De Raad vindt het belangrijk dat iemand (een hulpverlener) de vader gaat helpen om dit te bereiken;
- de kinderen hebben een moeder die zich niet overbelast voelt;
- de kinderen krijgen ondersteuning bij het omgaan met de hele situatie en hulp bij het verwerken van de vervelende dingen die zij hebben meegemaakt;
- er komt een ouderschapsplan, waardoor er stabiliteit en voorspelbaarheid komt rondom de omgang met de vader.
6.7.
Tot slot wijst de kinderrechter de ouders op het volgende uit ‘De Brief Aan Alle Gescheiden Ouders!’ van Villa Pinedo:
“[…] Weten jullie hoeveel verdriet we soms stiekem hebben? Als we de boodschapper moeten zijn. Als we moeten luisteren naar de stomme dingen die jullie over elkaar zeggen. Als we zien dat jullie elkaar negeren waar we bij zijn. Weten jullie wel hoe moeilijk het is om van jullie allebei te houden, terwijl dat soms van een van jullie niet mag? Dat we dan maar niks zeggen over hoe leuk het weekend was? We voelen ons dan tussen jullie in staan, de twee mensen van wie we zoveel houden. We voelen ons soms schuldig als we het leuk hebben bij de ander. We voelen ons verantwoordelijk voor jullie geluk. Jullie zijn meestal na een tijdje weer gelukkiger. Maar voor ons is dat niet altijd even makkelijk.”
6.8.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2], met ingang van 4 april 2024 tot 4 april 2025, onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024 door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.