Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak tussen
Stichting Noord-Holland Referendum, uit Heemstede, eiseres
Provinciale Staten van Noord-Holland, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Bestreden besluit
Hieraan heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd.
Karakter van de RESDe RES is geen besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar strategische verkenning van bestuurlijke afspraken tussen alle bestuursorganen (provincie, gemeenten, waterschappen) in de twee regio’s waar zon- en windenergie opgewekt moet worden. Het karakter is enigszins atypisch omdat deze verkenningen zijn ontwikkeld samen met de partners in de regio’s. In het traject is afgesproken dat de RES zowel door de colleges, als de raden/staten/algemene besturen van de betrokken overheden wordt vastgesteld. De vaststelling van de RES brengt geen externe rechtsgevolgen met zich en heeft geen juridische binding. Deze verkenningen moeten nog worden geoperationaliseerd in provinciale verordeningen, bestemmings- en omgevingsplannen. Dat zal dus niet alleen op provinciaal, maar vooral op gemeentelijk niveau gaan plaatsvinden.
Spoedeisende of dringende provinciale belangenVerweerder wijst op de volgende aspecten en deadlines die van belang zijn geweest bij het oordeel dat met de vaststelling van de RES spoedeisende en dringende provinciale belangen zijn gemoeid en dat de inwerkingtreding van het besluit niet kan worden uitgesteld:
- Het klimaatakkoord van 28 juni 2019 geeft als deadline dat in 2030 in de 30 RES regio’s gezamenlijk 35 TWh duurzame energie uit zon en wind op land moet zijn gerealiseerd. Dit betekent dat in 2030 de zonne- en windparken gebouwd en operationeel moeten zijn.
- Het klimaatakkoord bevat de deadline dat op uiterlijk 1 januari 2025 omgevingsvergunningen voor wind- en zonneparken moeten zijn verleend om deze doelstellingen te kunnen halen.
- De periode tussen vaststelling van de RES tot 2025 is (minimaal) nodig om van zoekgebieden tot feitelijke projectlocaties en vervolgens vergunde projecten te komen.
- Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft aangegeven dat op uiterlijk 1 juli 2021 de door alle betrokken bestuursorganen vastgestelde RES’en moeten zijn ingediend, zodat de hierin opgenomen resultaten op tijd kunnen worden doorberekend.
- De RES’en zijn voor Provinciale Staten nu al leidend bij benodigde versoepeling van het wind op land regime in de huidige Omgevingsverordening. Als de oude regimes blijven bestaan kan de windenergieambitie uit de RES’en niet of beperkt worden waargemaakt. De inwerkingtreding van de gewijzigde Omgevingsverordening is gepland met ingang van 1 april 2022.
- Na deze wijziging kunnen gemeenten vervolgens met het nieuwe, ruimere windregime de zoekgebieden wind en wind + zon uit de vastgestelde RES uitwerken in hun ruimtelijke visies, bestemmings- en omgevingsplannen en kunnen initiatiefnemers omgevingsvergunningen aanvragen voor hun windprojecten.
- Provinciale Staten wensen, nu alle betrokken bestuursorganen in Noord-Holland positief over de RES’en hebben besloten, niet afhankelijk te zijn van een scenario dat het Rijk via de nationaal afgesproken route na bestuurlijk overleg met de regio dwingende juridische interventies gaat inzetten.
- Een referendumprocedure zou, zeker in combinatie met het opschorten van de inwerkingtreding van de RES, nadelige gevolgen hebben gehad voor het tijdpad van de uitwerking van de RES 1.0 en voorbereiding van de RES 2.0 met de regiopartners. En vervolgens ook voor de ruimtelijke plannen en omgevingsvergunningaanvragen inzake windprojecten. In dat geval zouden voornoemde deadlines niet worden gehaald, met mogelijke interventie van het Rijk tot gevolg. De RES partners zouden terughoudend zijn geweest bij het opnemen van een gewijzigd windregime in hun ruimtelijke besluiten of bij het verlenen van vergunningen.
- Het dringende belang is ook gelegen in de bestuurlijke betrouwbaarheid van de provincie ten opzichte van de RES partners en het Rijk. De RES is een noodzakelijke bouwsteen voor verdere besluitvorming en de provincie acht zich (evenals de RES partners) gebonden aan de afspraken uit het klimaatakkoord.
Beoordeling door de rechtbank
Eiseres ziet voorts steun voor haar standpunten in het advies van Pels Rijcken aan verweerder, waarin is aangegeven dat het slechts om een raadgevend referendum gaat en verweerder in alle gevallen zelf een beslissing over de vaststelling van de RES zal moeten nemen. Ook stelt Pels Rijcken volgens eiseres (terecht) dat het besluit over het al of niet laten doorgaan van het gewenste referendum meer een politiek bestuurlijke afweging is dan dat er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder n, van de Referendumverordening.
De omstandigheid dat in het onderhavige geval is afgezien van het houden van een referendum maakt dit nog geen leeg instrument. De Referendumverordening biedt verweerder, zoals hiervoor vermeld, de mogelijkheid om in bepaalde gevallen van het houden van een referendum af te zien. Dit dient dan wel na zorgvuldig onderzoek en goed gemotiveerd te gebeuren. Daarvan is in dit geval sprake.
Dat geen sprake zou zijn van spoedeisende en dringende provinciale belangen is door eiseres niet onderbouwd. De noodzaak van het vaststellen van de RES is door eiseres niet betwist. De ter zitting ingenomen stelling dat de in de RES benoemde doelstelling al is gehaald zodat van spoed geen sprake is, is door verweerder uitdrukkelijk betwist en door eiseres niet onderbouwd. Anders dan eiseres veronderstelt zijn er, gelet op de door verweerder in het bestreden besluit genoemde opsomming, verder wel degelijk deadlines aan de orde.
Dat verweerder zelf een besluit moet nemen over de vaststelling van de RES en slechts sprake is van een raadgevend referendum betekent voorts niet dat het houden van zo’n referendum niet voor vertraging in de besluitvorming kan of zal zorgen.
Eiseres heeft nog verwezen naar de mogelijkheid die artikel 11, derde lid, van de Referendumverordening biedt. Deze mogelijkheid doet er echter niet af aan dat, zoals uit 5.5. volgt, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitzonderingsgrond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder n, van de Referendumverordening van toepassing is.
Verweerders besluitvorming is tot slot, anders dan eiseres lijkt te veronderstellen, in lijn met het advies van Pels Rijcken, waarin onder meer is geconcludeerd dat het aan verweerder is om de afweging te maken of de in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder n, van de Referendumverordening genoemde uitzondering van toepassing is.