3.3.3Nadere bewijsoverwegingen feit 1
Op 24 april 2023 is de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) met een vlucht vanuit Suriname aangekomen op de luchthaven Schiphol. Bij aankomst op Schiphol bleek dat de verdachte 9 slikkersbollen met daarin een hoeveelheid van netto 108,9 gram cocaïne had geslikt en [medeverdachte] 87 slikkersbollen met daarin een hoeveelheid van netto 921,4 gram cocaïne had geslikt. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] inmiddels ieder afzonderlijk door de politierechter veroordeeld zijn voor de invoer van de door henzelf als slikker ingevoerde bollen met cocaïne.
De vraag die voorligt is of bewezen kan worden dat de verdachte als medepleger is betrokken bij de invoer van de 87 door [medeverdachte] geslikte bollen met cocaïne. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO2629). Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de 87 door medeverdachte [medeverdachte] geslikte en ingevoerde bollen met cocaïne op 24 april 2023:
- Beide verdachten reisden op 24 april 2023 gezamenlijk met vlucht KL0714 vanuit Suriname naar Schiphol. In Suriname zijn zij de dag ervoor met dezelfde auto naar het vliegveld gebracht. Bij de rechter-commissaris is door de verdachte verklaard dat hij en [medeverdachte] voor dezelfde persoon cocaïne hebben meegenomen.
- Gedurende de twee dagen onmiddellijk voorafgaand aan het vertrek hebben zij in totaal 8 keer via Whatsapp onderling contact gehad. Een van die berichten betrof een bericht van de verdachte aan [medeverdachte] op 22 april 2023 met de tekst “[betrokkene]”. [betrokkene] is de naam van de moeder van de verdachte. Volgens de verdachte heeft hij dit bericht verstuurd aan [medeverdachte] ter ondersteuning van de onderling afgestemde (niet op waarheid gebaseerde) verklaring dat [medeverdachte] zijn neef is. Beide verdachten hebben bij aankomst op Schiphol aan de douane daadwerkelijk een verklaring afgelegd met de strekking dat zij samen reisden als oom en neef.
- Op weg naar het vliegveld heeft de verdachte via Whatsapp aan [medeverdachte] een foto van het door [medeverdachte] te gebruiken vliegticket gestuurd.
- Uit het onderzoek naar de door beide verdachten ingevoerde slikkersbollen blijkt dat de bollen sterke overeenkomsten hebben. Dit volgt onder andere door het gebruik van geel tape als verpakkingsmateriaal. Het komt bovendien zelden voor dat geel tape gebruikt wordt als verpakkingsmateriaal.
- In de bagage van de verdachte is kleding aangetroffen van [medeverdachte].
De verdachte heeft, met uitzondering van zijn korte verklaring bij de rechter-commissaris dat hij en [medeverdachte] ‘voor dezelfde persoon cocaïne hebben meegenomen’, zich telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Voor het eerst op de zitting van 5 april 2024, heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte] op 24 april 2023 drugs bij zich voerde en dat de vooraf afgestemde verklaring dat hij en [medeverdachte] neven waren, bedoeld was om de aandacht af te leiden van de invoer van de door hemzelf geslikte 9 bollen met cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte verklaard, wederom voor het eerst ter zitting van 5 april 2024, dat hij het ticket naar [medeverdachte] heeft verstuurd, omdat [medeverdachte] op dat moment geen internetverbinding zou hebben gehad, waarna de verdachte deze tot stand heeft gebracht met een zogenaamde hotspot vanuit zijn mobiele telefoon.
Bovenstaande verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden. Ten eerste valt op geen enkele wijze in te zien waarom beide verdachten het noodzakelijk kunnen hebben gevonden om een geloofwaardige verklaring te verzinnen voor de reis van Suriname naar Nederland van de verdachte, die immers in Nederland woonachtig is, terwijl die verklaring anderzijds wel relevant kan zijn voor [medeverdachte], woonachtig op Curaçao, ter onderbouwing tegenover de douane van zijn reis vanuit Suriname naar Nederland. Met die tussen beide verdachten afgestemde verklaring over hun familieband kunnen zij redelijkerwijs geen andere bedoeling hebben gehad dan [medeverdachte] bij diens aankomst in Nederland tegenover de douane een geloofwaardige verklaring te verschaffen voor zijn reis vanuit Suriname naar Nederland.
Daarnaast is ook de verklaring van de verdachte voor het toesturen van het ticket aan [medeverdachte] niet aannemelijk geworden, nu het aanleggen van een hotspotverbinding nog niet verklaart waarom het de verdachte was die het ticket van [medeverdachte] kennelijk voorhanden had dan wel ontving en vervolgens aan [medeverdachte] doorstuurde. Een geloofwaardige verklaring van de verdachte voor zijn verdergaande betrokkenheid bij het toesturen van het ticket aan [medeverdachte] (door middel van het ontvangen en doorsturen door de verdachte van dat ticket via WhatsApp) ontbreekt.
De rechtbank is, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en de ontoereikende verklaring voor deze omstandigheden van de verdachte, van oordeel dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], waaruit volgt dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] met betrekking tot de invoer op 24 april 2023 van de 87 door [medeverdachte] geslikte bollen, in verregaande mate ondersteund wordt in het dossier.
Met betrekking tot de verklaring van [medeverdachte] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat die niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat de verdediging niet de kans heeft gehad [medeverdachte] te doen horen over diens voor de verdachte belastende verklaring. Ten aanzien van dat verweer overweegt de rechtbank het volgende.
Bewijsuitsluitingsverweer
Vast staat dat de verdediging heeft verzocht om [medeverdachte] als getuige te horen en dat de rechter-commissaris dat verzoek op 3 juli 2023 heeft toegewezen. Naar aanleiding hiervan is [medeverdachte] driemaal opgeroepen om voor de rechter-commissaris te verschijnen, te weten op 26 september 2023 en 19 oktober 2023. Om verscheidene redenen is het getuigenverhoor op vermelde data niet doorgegaan en werd het verhoor vervolgens in overleg met [medeverdachte] ingepland op 13 november 2023. Op 3 november 2023 liet de nicht van [medeverdachte] desgevraagd weten dat [medeverdachte] vertrokken is naar Curaçao, waarop de griffier op 7 november 2023 contact heeft opgenomen met het kabinet van de rechter-commissaris te Curaçao en gevraagd heeft of het bevolkingsregister geraadpleegd kan worden om de adresgegevens van [medeverdachte] te achterhalen. [medeverdachte] bleek daar op 4 oktober 2023 uitgeschreven te zijn. Op 10 november 2023 en 8 december 2023 heeft de griffier contact opgenomen met de nicht van [medeverdachte]. Zij vertelde desgevraagd dat [medeverdachte] op Curaçao verblijft maar daar geen adres heeft. Gelet op het voorgaande heeft de rechter-commissaris op 8 december 2023 geconcludeerd dat het niet mogelijk was om de getuige binnen afzienbare termijn te horen.
Gelet op het voorgaande staat vast dat de verdediging, hoewel zij daartoe wel nadrukkelijk de wens heeft geuit, niet de gelegenheid heeft gehad om [medeverdachte] als getuige effectief te ondervragen over zijn voor de verdachte belastende verklaring.
In gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, dient beoordeeld te worden of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan (HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576). In deze zaak leidt dit toetsingskader tot de volgende overwegingen.
( i) Gelet op de hierboven beschreven omstandigheden met betrekking tot het horen van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris op goede gronden heeft kunnen oordelen dat het niet mogelijk is gebleken om de getuige binnen afzienbare termijn te horen.
( ii) De verklaring van [medeverdachte] vindt in voldoende mate steun in de andere bewijsmiddelen die hiervoor zijn beschreven en de rechtbank is op grond van die andere bewijsmiddelen van oordeel dat het bewijs van het ten laste gelegde feit niet in beslissende mate steunt op de verklaring van [medeverdachte].
( iii) De vraag is vervolgens of er compenserende factoren zijn, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van de mogelijkheid [medeverdachte] te ondervragen over zijn voor de verdachte belastende verklaring. De rechtbank stelt vast dat procedurele compenserende waarborgen er niet zijn en dat ten aanzien daarvan ook geen herstel mogelijk is.
In een dergelijke situatie dient de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig te onderzoeken, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring (HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576). De verklaring van [medeverdachte] wordt, afgezien van de hiervoor beschreven omstandigheden die blijken uit de bewijsmiddelen, ook op belangrijke andere onderdelen ondersteund door objectieve bevindingen in het dossier. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat het aanvankelijk de bedoeling was dat hij, in opdracht van de verdachte, zou reizen via Cayenne, Frans Guyana naar Parijs maar dat deze reis tot drie keer toe is mislukt. Uit de welkomstberichten in de telefoon van [medeverdachte] blijkt vervolgens dat hij meerdere keren de landsgrens tussen Frans-Guyana en Suriname is gepasseerd (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 363). Voorts blijkt uit de telefoon van [medeverdachte] het bericht van de verdachte aan [medeverdachte] met de naam ‘[betrokkene]’ (de naam van de moeder van de verdachte) en het bericht van de verdachte aan [medeverdachte] waarin hij zijn vliegticket krijgt toegestuurd. De rechtbank is van oordeel dat met de hiervoor genoemde ondersteuning de voor het bewijs relevante onderdelen van de verklaring van [medeverdachte] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en dat daardoor het door de verdediging niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht voldoende wordt gecompenseerd.
De conclusie moet zijn dat met het gebruik van de belastende verklaring van [medeverdachte] niet tekort is gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces als geheel en in het bijzonder dat geen sprake is geweest van een schending van het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6, lid 3, onderdeel d van het EVRM. Het verweer van de verdediging ten aanzien van het gebruik van de verklaring van [medeverdachte] gaat daarom niet op.
Samenvattende conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] ten aanzien van de invoer op 24 april 2024 van de door [medeverdachte] geslikte bollen met cocaïne.