ECLI:NL:RBNHO:2024:3995

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5962
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, die een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend aan eiser. Eiser is het niet eens met de hoogte van de toegewezen proceskostenvergoeding en stelt dat deze had moeten worden berekend met een wegingsfactor van 0,5 in plaats van 0,25. Eiser voert aan dat de gerechtshoven richtsnoeren hebben gegeven die deze hogere wegingsfactor rechtvaardigen, en dat de standaardbezwaarschriftprocedure niet voldoende zwaarwegend is om de lagere wegingsfactor te rechtvaardigen.

Verweerder, de heffingsambtenaar, betwist dit en stelt dat de toegepaste wegingsfactor van 0,25 terecht is, omdat de werkzaamheden van de gemachtigde van eiser zeer licht waren. De rechtbank heeft op 3 april 2024 de zitting gehouden, waarbij eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde op de juiste wijze was uitgenodigd en dat de procedure correct is verlopen.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar terecht de wegingsfactor van 0,25 heeft toegepast. De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden van de gemachtigde van eiser niet meer omvatten dan het indienen van een standaardbezwaarschrift en het noemen van een arrest van de Hoge Raad. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/5962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag vernietigd en aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024 te Haarlem.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] .
Aan de zijde van eiser is niemand verschenen. De gemachtigde van eiser is per digitaal verzonden brief van 15 februari 2024, onder verwijzing van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 30 augustus 2023 heeft de gemachtigde van eiser het beroepschrift digitaal ingediend. De rechtbank maakt daaruit op dat eiser, bij monde van zijn gemachtigde, vrijwillig digitaal procedeert. Op grond van artikel 1.9, tweede lid, worden stukken die bij procederen op papier aangetekend moeten worden verzonden, bij vrijwillig digitaal procederen digitaal verzonden en die manier van verzenden heeft dan dezelfde rechtsgevolgen als verzending bij aangetekende brief. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gemachtigde op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.

Overwegingen

Feiten
1. Met dagtekening 30 december 2022 is aan eiser de onderhavige aanslag parkeerbelasting opgelegd. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder beslist dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd en heeft hij de naheffingsaanslag vernietigd. Omdat eiser zich bij zijn bezwaar liet bijstaan door een professionele gemachtigde heeft verweerder aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 74, namelijk 1 procespunt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 296 en een wegingsfactor van 0,25.

Geschil2. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de proceskostenvergoeding had moeten worden berekend naar een wegingsfactor van 0,5 en heeft daarvoor – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de gerechtshoven hiervoor vaste richtsnoeren hebben gegeven en er geen aanleiding is daarvan af te wijken. Eiser heeft daartoe gewezen op de uitspraken van de gerechtshoven Arnhem-Leeuwarden, ’s-Hertogenbosch en Den Haag van 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315 en ECLI:GHDHA:2021:2131. Wanneer heffingsambtenaren afwijken van dit richtsnoer komt er nimmer duidelijkheid en rechtszekerheid voor belanghebbenden en rechtsbijstandverleners. Is een zaak bewerkelijker dan gebruikelijk dan wordt immers ook niet naar boven afgeweken. Dat sprake is van een standaardbezwaar is reeds verdisconteerd in de wegingsfactor van 0,5. De wegingsfactor van 0,25 is, aldus nog steeds eiser, voorbehouden voor gevallen die zich hier niet voordoen.
4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 148 (€ 296 x 0,5) en tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht de wegingsfactor van 0,25 is toegepast en heeft daarvoor – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat uit het richtsnoer van de gerechtshoven niet volgt dat in een zaak over parkeerbelastingen altijd de wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast. De werkzaamheden van de gemachtigde bestonden uit het indienen van een standaardbezwaarschrift dat de gemachtigde al jaren gebruikt en het op de hoorzitting noemen van een arrest van de Hoge Raad. Eiser heeft, aldus nog steeds verweerder, geen melding gemaakt van werkzaamheden die de kwalificatie “zeer licht” te boven gingen.
6. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
7. In de door eiser genoemde uitspraken van 11 november 2021 is per zaaktype aangegeven welke wegingsfactor daarbij heeft te gelden. Daarbij wordt steeds het woord “kan” gebruikt. Anders dan eiser betoogt, blijkt uit het woord “kan” dat uit het richtsnoer van de gerechtshoven niet de algemene rechtsregel kan worden afgeleid dat in procedures over parkeerbelastingen altijd een wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast. Het richtsnoer om bij parkeerbelastingen de wegingsfactor van 0,5 toe te passen, doet er niet aan af dat ook bij parkeerbelastingen het gewicht van een zaak per zaak moet worden bekeken. Dit volgt ook uit onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) en de toelichting op het Bpb. Voor de bepaling van het gewicht van een zaak zijn in onderdeel C1 vijf categorieën opgenomen met een bijbehorende wegingsfactor. In de toelichting op het Bpb van 22 december 1993, Stb. 763, is op pagina’s 8 en 9 het volgende vermeld:
“Het gewicht van een zaak wordt uitgedrukt in wegingsfactor C1, die varieert van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. Het gewicht van een zaak wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Het is niet wenselijk om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. (…). Het opnemen van factor C1 berust op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde.”
8. In de toelichting op de wijziging van het Bpb van 25 februari 2002, Stb. 113, is op pagina 6 het volgende vermeldt:
“Het gewicht van de zaak kan nader tot uiting worden gebracht in de wegingsfactoren. Dit kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. De uitkomst dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.”
9. Uit het bovenstaande volgt dat de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt en dat uiteindelijk de bewerkelijkheid van de zaak en daarmee de werkbelasting van de rechtsbijstandverlener bepalend is voor het vaststellen van het gewicht van de zaak.
10. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld heeft eiser een standaardbezwaarschrift ingediend en op de hoorzitting slechts een arrest van de Hoge Raad genoemd. Het indienen van het bezwaarschrift kan dus weinig meer hebben omvat dan het in de standaardtekst plakken van de datum, de naam van eiser en het aanslagnummer. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser werkzaamheden heeft moeten verrichten die uitgaan boven de kwalificatie “zeer licht”. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht de wegingsfactor van 0,25 heeft toegepast. Het beroep is daarom ongegrond.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).