Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter ziet in de aangekondigde sluiting een voldoende spoedeisend belang zoals dat voor het treffen van een voorlopige voorziening is vereist. Nu verzoeker een spoedeisend belang heeft, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.
3. Bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen, beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Daarnaast kan de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de algemene belangen, dan wel de belangen waar verweerder voor staat, die pleiten tegen het treffen daarvan, in haar afweging betrekken. Ook dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten waar de voorzieningenrechter van uit gaat
5. Verzoeker is huurder van de woning aan [adres] in [plaats 1] .
6. Op 25 januari 2024 ontving verweerder van de politie eenheid Noord-Holland een bestuurlijke rapportage. Hieruit volgt dat de politie een tweetal meldingen heeft gehad over verzoeker. Op 11 oktober 2023 heeft de politie een melding gekregen dat een persoon bedreigd zou zijn door verzoeker, omdat deze persoon te weinig zou hebben betaald voor de bij verzoekers woning gekochte drugs. Op 5 november 2023 heeft de politie een melding ontvangen dat verzoeker voor een woning zou staan op de [straat 1] waar hij een drugsschuld aan het innen was, waarbij verzoeker door de melder wordt aangemerkt als hoofdleverancier van deze drugs. De melder had de drugs gekocht in de woning van verzoeker en ter plaatse gebruikt.
7. Naar aanleiding van de meldingen heeft de politie observatie uitgevoerd bij de woning van verzoeker. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat het volgende is waargenomen (waarbij de rechtbank begrijpt dat waar “2024” staat, 2023 bedoeld is);
- 7 november 2024: verzoeker heeft contact met een bestuurder van een voertuig nabij de woning. Door de bestuurder werd iets overhandigd aan verzoeker.
- 14 november 2024: kort achter elkaar bezoeken twee personen de woning van verzoeker en verlaten deze woning weer na enkele minuten. Beide personen staan bekend als drugsgebruikers.
- 21 december 2024: twee personen bezoeken de woning van verzoeker en verlaten de woning weer na enkele minuten. Beide personen staan bekend als drugsgebruikers.
- 24 december 2024: een persoon bezoekt de woning van verzoeker en verlaat de woning weer na enkele minuten. Deze persoon staat bekend als drugsgebruiker.
8. Op 18 januari 2024 heeft de politie een actiedag gehouden. Daarbij heeft de politie waargenomen dat rond 11:40 uur twee personen de woning van verzoeker binnengaan en na korte tijd weer verlaten. Een persoon wordt aangehouden en is in het bezit van verdovende middelen. Deze persoon verklaart dat hij in de woning van verzoeker drugs heeft gekocht. Om 13:17 uur verlaat verzoeker zijn woning en heeft kort contact met een persoon op de [straat 2] . Verzoeker heeft iets aan deze persoon overhandigd, waarbij hij om zich heen blijft kijken. Beide personen zijn aangehouden. De aangehouden koper heeft drugs bij zich en verklaard dat hij die dag twee envelopjes heroïne heeft gekocht van verzoeker. Bij doorzoeking van de woning van verzoeker zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Wel werden er verschillende gebruikersartikelen voor drugs aangetroffen. Ook werden residu resten van harddrugs aangetroffen.
9. Verweerder is op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen indien in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
10. In het beleid van verweerderzijn nadere regels opgenomen ten aanzien van de bevoegdheid van verweerder. In het beleid heeft verweerder een handhavingsmatrix opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het aantreffen van een kleine handelshoeveelheid harddrugs (0,5 tot 5 gram) een schriftelijke waarschuwing volgt. Bij een ernstig geval (meer dan 5 gram) zal verweerder bij een eerste constatering overgaan tot een sluiting van drie maanden. Tevens heeft verweerder bepaald dat er sprake kan zijn van verzwarende omstandigheden die aanleiding geven tot een sluiting van langere duur.
11. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu er geen drugs in de woning zijn aangetroffen en er geen sprake is geweest van handel in de woning, verweerder op grond van zijn eigen beleid niet bevoegd was over te gaan tot sluiting van de woning.
12. In de uitspraak van 18 juli 2018 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)geoordeeld dat de burgemeester bevoegd is om artikel 13b van de Opiumwet toe te passen indien aannemelijk is dat in een woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Voor toepassing van deze bepaling is niet vereist dat in de woning een bepaalde hoeveelheid drugs is aangetroffen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de burgemeester ook bevoegd is om deze bepaling toe te passen indien geen drugs zijn aangetroffen in de woning, maar op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning.
13. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, hoewel geen drugs zijn aangetroffen in de woning, op grond van de inhoud van de bestuurlijke rapportage, in redelijkheid kunnen aannemen dat sprake is van handel in drugs in en/of vanuit de woning. Verzoeker heeft de constateringen zoals vermeld in de bestuurlijke rapportage niet betwist. Verweerder was dus bevoegd om op te treden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
14. Nu vaststaat dat verweerder bevoegd was de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, ligt aan de voorzieningenrechter ter beoordeling voor of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan. Zij neemt daarbij de vaste jurisprudentie en het beleid van verweerderin acht en beoordeelt de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenredigheid van de maatregel.
15. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van noodzaak tot sluiting van de woning. Er is volgens verzoeker geen sprake van feitelijke handel en/of loop naar de woning. Verzoeker verkoopt blijkens de toelichting van zijn gemachtigde ter zitting hooguit eenmaal per week ongeveer eenderde van de drugs die hij voor eigen gebruik inkoopt. Door de manier waarop verzoeker leeft is hij net in staat in zijn eigen gebruik te voorzien. Hij heeft geen financiële middelen om een voorraad in te kopen. De aanname van verweerder dat op grote schaal drugs wordt verhandeld in de woning is volgens verzoeker dan ook onjuist. Daarnaast stelt verzoeker dat er geen verzwarende omstandigheden aan de orde zijn. De melding van bedreiging heeft geen strafrechtelijke verdenking opgeleverd en de melding dat verzoeker ‘hoofdleverancier’ zou zijn is onaannemelijk, nu hij leefgeld krijgt, niks in de woning is aangetroffen zoals weegschalen of zakjes en verzoeker zelf gebruiker is. Ook blijkt volgens verzoeker niet uit de feiten dat sprake is van georganiseerde drugshandel in georganiseerd verband.
16. Verweerder heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is dat in de woning van verzoeker op grote schaal verdovende middelen worden verkocht, afgeleverd of verstrekt en gebruikt. Alle verklaringen komen in grote lijnen overeen en deze wijzen allemaal naar de woning van verzoeker waar die activiteiten plaatsvinden. Daarbij is volgens verweerder sprake van ernstige gewelds- of andere openbare orde delicten verbonden aan de woning en zijn er overige feiten en omstandigheden die duiden op georganiseerde drugshandel in georganiseerd verband. Er wordt daarmee een inbreuk gemaakt op de rechtsorde, de openbare orde en veiligheid en het geordend woon- en leefklimaat in [plaats 2] . Tevens mag volgens verweerder worden aangenomen dat er contacten zijn gelegd in het criminele circuit en dat de woning hierdoor een schakel vormt in de keten van handel in drugs.
17. Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat verweerder bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. In de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikelis in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, maar dat dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Zoals verweerder ter zitting zelf heeft aangegeven, gaat het in dit geval om een situatie waarvoor in het beleid niet is voorzien. Het is dan aan verweerder om voldoende te motiveren dat sluiting van de woning desondanks noodzakelijk is.
18. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat in het geval van verzoeker sprake is van een ernstig geval.
19. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat er in het politierapport slechts op vijf momenten een persoon bij de woning van verzoeker wordt gezien die kort in de woning is. Over deze waarnemingen is niet vermeld of er daadwerkelijk sprake is geweest van handel. Slechts een van deze personen is aangehouden met verdovende middelen en heeft verklaard deze in de woning van verzoeker te hebben gekocht. Bij de doorzoeking op dezelfde dag zijn geen drugs of aan handel gerelateerde producten in de woning van verzoeker aangetroffen (anders dan voor eigen gebruik). Uit het politierapport blijkt niet hoe verzoeker aan drugs voor handel zou komen. De stelling van verweerder, dat op grote schaal wordt gehandeld, dat het hier gaat om harddrugs die geen oorsprong hebben in Nederland en dat daarom moet worden aangenomen dat er sprake is van contact met het criminele circuit, is onvoldoende om te concluderen dat verzoeker betrokken zou zijn bij ‘georganiseerde drugshandel in georganiseerd verband’ zoals vermeld in het besluit.
20. Daarnaast zijn er in het politierapport meldingen en waarnemingen van handel op straat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verband tussen de woning en deze handel niet duidelijk is. Afgezien van de vaststelling dat verzoeker betrokken was bij de waarnemingen en in de woning woont, staat ook vast dat in de woning van verzoeker geen drugs zijn aangetroffen.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat uit de meldingen van bedreigingen volgt dat sprake is van aantasting van de openbare orde en veiligheid in relatie tot de woning, volgt de voorzieningenrechter verweerder daarin niet. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het ging om situaties die zich niet bij de woning van verzoeker afspeelden. Bovendien is ter zitting gebleken dat verweerder voor de handel op straat verzoeker afzonderlijke maatregelen heeft opgelegd op grond van de APV. Voorts heeft verzoeker verklaringen van buren overgelegd waaruit volgt dat geen sprake is van overlast door loop naar de woning of anderszins. Tot slot staat vast dat verzoeker vanaf medio januari tot eind maart 2024 in detentie heeft gezeten. Dat betekent dat de woning in die periode feitelijk onbewoond is geweest. Dit roept de vraag op of sluiting (nog steeds) noodzakelijk is. Verweerder heeft deze omstandigheid niet kenbaar in de besluitvorming betrokken. Al het voorgaande leidt de voorzieningenrechter vooralsnog niet tot de overtuiging dat een noodzaak tot de sluiting van de woning bestaat.
21. Naast de noodzakelijkheid van de sluiting dient verweerder ook de evenredigheid van de sluiting in de beoordeling te betrekken. In de uitspraak van 28 augustus 2019 heeft de Afdeling geoordeeld dat bij de beoordeling van de evenredigheid onder meer de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen een rol kunnen spelen.In het beleid van verweerder is nader uitgewerkt dat voor de gevolgen van de sluiting gekeken moet worden naar de medische situatie van belanghebbende, de binding met de woning, de mogelijkheid om weer terug te keren in de woning en of de overtreder op een lijst komt te staan bij de woningcorporatie. Daarbij is van belang dat de Afdeling in de uitspraak van 2 februari 2022heeft geoordeeld dat de gevolgen van een woningsluiting bijzonder zwaar kunnen zijn als een bewoner niet kan terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient volgens de Afdeling ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze huurder – al dan niet voor een bepaalde periode – geen andere sociale huurwoning in de regio toegewezen krijgt.
22. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevat het besluit van 19 maart 2024 geen kenbare afweging van alle belangen van verzoeker. In het besluit staat in algemene bewoordingen vermeld dat alle omstandigheden apart en in samenhang bezien, geen blijk geven van bijzondere belangen aan de kant van verzoeker, die tot afwijking van het beleid nopen. Door verzoeker is aangevoerd dat de gevolgen van de sluiting van de woning voor hem niet te overzien zijn. Allereerst is van belang dat verzoeker stelt dat hij geen familie of goede vrienden in Nederland heeft waar hij tijdelijk kan verblijven. Het gegeven dat hij een drugsgebruiker is, brengt mee dat tijdelijk verblijf in dak- en thuislozenopvang voor hem geen geschikt alternatief is. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting benadrukt dat de vrees bestaat dat verzoeker zwervende zal worden en dat sprake zal zijn van ‘maatschappelijke teloorgang’. Verder stelt verzoeker dat de Wooncompagnie (verhuurder van de woning) weliswaar nog niet heeft aangezegd de huurovereenkomst te zullen beëindigen, maar dat de praktijk leert dat verhuurders van (sociale) huurwoningen bij een definitieve sluiting van de woning overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter acht niet onaannemelijk dat gelet hierop de gevolgen van tijdelijke sluiting van de woning voor verzoeker niet beperkt zullen blijven tot de periode van sluiting. Daarnaast heeft verzoeker erop gewezen dat hij voor zijn (veelal oudere) buren zorgt en onder meer boodschappen doet en hij zich zorgen maakt over hoe dat moet als hij dat niet meer kan doen. In de besluitvorming van verweerder zijn al die belangen van verzoeker onvoldoende onderzocht en meegewogen. Gelet op al het hiervoor vermelde is de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog niet tot de conclusie kan worden gekomen dat verweerder van zijn bevoegdheid in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken.
23. Gelet op al het voorgaande weegt de voorzieningenrechter het belang van verzoeker om de beslissing op bezwaar te kunnen afwachten voordat tot sluiting wordt overgegaan zwaarder dan het belang van verweerder om de woning onmiddellijk te kunnen sluiten.