ECLI:NL:RBNHO:2024:3708

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/15/342306
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verschuldigdheid van facturen en opeisbaarheid van leningen tussen eisers en gedaagden in het kader van verbintenissenrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 17 april 2024, gaat het om een geschil tussen twee eisers en twee gedaagden over de verschuldigdheid van facturen en de opeisbaarheid van leningen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben facturen ingediend bij de gedaagden, Green Installation Group B.V. (GIG) en Sustainable4You B.V. (S4Y), die zij niet hebben betaald. De rechtbank oordeelt dat de facturen van [eiser 1] verschuldigd zijn en dat de leningen van de eisers aan de gedaagden opeisbaar zijn. Het verweer van GIG dat de betalingen op de facturen in werkelijkheid leningen waren, wordt verworpen, omdat dit niet voldoende is onderbouwd. De tegenvordering van GIG op [eiser 1] wordt afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een lening. De rechtbank verklaart de tegenvordering van GIG op [eiser 2] niet-ontvankelijk, omdat deze in deze procedure geen eiser is. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers grotendeels toe, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden ook toegewezen aan de eisers, die grotendeels in het gelijk zijn gesteld. In reconventie wordt GIG niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen [eiser 2].

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/342306 / HA ZA 23-415
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

gevestigd te [plaats 1],
en
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 1],
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen [eisers] en afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2],
advocaat: mr. J. van de Graaf te Alphen aan den Rijn,
tegen

1.GREEN INSTALLATION GROUP B.V.,

gevestigd te Haarlem,
en
2.
SUSTAINABLE4YOU B.V.,
gevestigd te Bleiswijk,
gedaagde partijen in conventie,
gedaagde onder 1. tevens eisende partij in reconventie,
hierna samen te nemen GIG c.s. en afzonderlijk GIG en S4Y,
advocaat: mr. B.M. Mendel te Haarlem.
De zaak in het kort
Partijen hebben een geschil over de verschuldigdheid van facturen van [eiser 1] en de opeisbaarheid van de leningen van [eiser 1] aan GIG en [eiser 2] aan S4Y. GIG maakt op haar beurt aanspraak op terugbetaling van een lening door [eiser 1] en betaling van haar facturen door [eisers]
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verweer van GIG c.s. niet slaagt, de facturen van [eiser 1] verschuldigd zijn en de leningen van [eisers] opeisbaar zijn. Het beroep van GIG op verrekening slaagt grotendeels niet, omdat niet komt vast te staan dat haar betaling op een factuur van [eiser 1] in werkelijkheid een lening zou zijn. De tegenvordering van GIG op [eiser 1] die op hetzelfde ziet wordt daarom afgewezen. De tegenvordering van GIG op [eiser 2] wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat in deze procedure [eiser 2] tegenover GIG geen eiser is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie
- akte overlegging producties met eisvermeerdering in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie van [eisers]
- het tussenvonnis van 22 november 2023
- akte eiswijziging in conventie van [eisers]
- akte overlegging aangevulde productie 9 (beslagstukken) van [eisers]
- akte uitlating aanvullende producties met overlegging van producties 6 - 12 van GIG c.s.
- akte overlegging producties 37 - 40 van [eisers]
- de mondelinge behandeling van 7 maart 2024, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser 1].
2.2.
GIG en S4Y zijn ondernemingen die zich bezighouden met duurzame installatietechniek. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is bestuurder van GIG en indirect bestuurder van S4Y.
2.3.
Van 27 oktober 2020 tot 1 februari 2021 was [eiser 2] bestuurder van S4Y. [eiser 2] is 40% aandeelhouder van S4Y. Tussen [eiser 1] en S4Y bestaat een rekening-courantverhouding.
2.4.
[eiser 2] heeft via [eiser 1] werkzaamheden verricht voor GIG en later voor S4Y.
2.5.
In e-mails van 30 november 2021 en 1 december 2021 tussen [eiser 2], zijn accountant (hierna: [betrokkene 2]) en assistent-accountant (hierna: [betrokkene 3]) over een dividenduitkering uit [eiser 1], is - steeds met kopie aan [betrokkene 1] - onder meer het volgende opgenomen:
[betrokkene 3] aan [eiser 2]:
Zoals besproken met [betrokkene 2][[betrokkene 2], toev.rb.]
19 november jl. heeft NAHV Accountants de aangifte dividendbelasting opgesteld.
In de bijlage treft je aan:
• Voorbrief met informatie
• Notulen van de algemene vergadering
• Aangifte dividendbelasting
De twee laatstgenoemde dienen te worden ondertekend (aangifte laatste pagina) en retour gezonden naar NAHV. Deze zal de aangifte versturen naar de belastingdienst.
Voor de betaling van de dividendbelasting dient u zorg te dragen. De betaling moet binnen een maand na aangifte op de bankrekening van de belastingdienst staan.
NAHV adviseert dit zo spoedig mogelijk over te maken om een boete te voorkomen.
[eiser 2] aan [betrokkene 3]:
Ik heb afgesproken met [betrokkene 2] dat de datum zo wordt ingevuld dat ik in Januari de belasting betaald oke
[betrokkene 3] aan [eiser 2]:
Ja [betrokkene 2] heeft het doorgegeven. Ik pas deze aan zo laat mogelijk in december zodat je in januari de dividendbelasting kan betalen.
[eiser 2] aan [betrokkene 3]:
In overleg kan jij een provisie voorschot nota maken naar Green[GIG, toev. rb.]
van 80K ex BTW ik ben geen eigenaar wel eerdaags met onderliggende contracten tussen [betrokkene 1][[betrokkene 1], toev. rb.]
en ik. dus kan dividend zijn of moet anders [betrokkene 2] belasting technisch wat vindt jij? of werkzaamheden met factuur om te laten staan in [eiser 1] en dan af te rekenen opname prive richting belasting?
[betrokkene 2] aan [eiser 2]:
Zoals telefonisch besproken is een dividenduitkering alleen mogelijk waanneer jouw Holding aandelen houdt in Green, dat is nu nog niet het geval. Een dividenduitkering was belastingvrije geweest in het geval van de deelnemingsvrijstelling.
Daarom zal ik Helga informeren dat zij een factuur moet sturen wegen verrichte diensten met BTW. Over dit bedrag moet jouw Holding dan 15% vennootschapsbelasting betalen, dit is immers omzet. Voor Green zijn dit kosten en kan zij aftrekken van winst voor vennootschapsbelasting.
2.6.
[eiser 1] heeft diezelfde dag, 1 december 2021, aan GIG een factuur met kenmerk V8-21019 voor € 96.800 (€ 80.000 exclusief btw) uitgebracht met als omschrijving ‘voorschot provisie conform afspraak’. Op 14 december 2021 heeft GIG dit bedrag betaald onder vermelding van het factuurnummer.
2.7.
In de periode van februari 2022 t/m oktober 2022 heeft [eiser 1] de volgende facturen aan GIG verstuurd met omschrijving ‘uren en advieswerk voor Green en S4Y conform vaste afspraak maand (…)’:
factuurnummer factuurdatum factuurbedrag
V8-22001 08-02-2022 € 9.680,00
V8-22002 01-03-2022 € 9.680,00
V8-22003 01-04-2022 € 9.680,00
V8-22004 02-05-2022 € 9.680,00
V8-22005 01-06-2022 € 9.680,00
V8-22007 01-07-2022 € 9.680,00
V8-22008 01-08-2022 € 6.050,00
V8-22009 01-09-2022 € 6.050,00
De facturen vermelden een betalingstermijn van 28 dagen.
2.8.
Op 10 maart 2022 en op 30 juni 2022 heeft GIG de facturen van 8 februari 2022 en 1 maart 2022 van [eiser 1] betaald, onder vermelding van de factuurnummers.
2.9.
Op 23 september 2022 heeft [eiser 1] GIG een factuur met kenmerk
V8-22011 van € 63,53 gestuurd voor ‘Doorbelasting Think Forward HR 2x proforma berekeningen plus terugkoppeling pensioen betreffende S4Y’ en op 3 oktober 2022 een factuur met kenmerk V8-22013 van € 629,20 voor ‘Doorbelasting Factuur [betrokkene 2] Dakbedekkingen Reparatiewerkzaamheden te [plaats 2]’.
2.10.
Op 7 oktober 2022 heeft [eiser 1] aan GIG een bedrag van € 15.000 overgemaakt met de vermelding:
lening voor 3 weken terug betaling 28-10-2022 weer terug gestort naar beheer
2.11.
In de periode van oktober 2022 t/m januari 2023 heeft [eiser 1] aan S4Y de volgende facturen verstuurd met omschrijving ‘uren en advieswerk voor Green en S4Y conform vaste afspraak maand (…)’:
factuurnummer factuurdatum factuurbedrag
V8-22018 26-10-2022 € 6.050,00
V8-22019 03-11-2022 € 6.050,00
V8-22021 05-12-2022 € 6.050,00
V8-23001 02-01-2023 € 6.050,00
De facturen vermelden een betalingstermijn van 28 dagen.
2.12.
Op 2 november 2022 heeft S4Y de factuur van 26 oktober 2022 van [eiser 1] betaald onder vermelding van het factuurnummer.
2.13.
Op 14 november 2022 heeft [eiser 2] aan S4Y een bedrag van € 40.000 overgemaakt met de vermelding:
lening prive 28 nov terug te betalen
2.14.
Op 21 november en 8 december 2022 heeft S4Y op deze lening tweemaal € 10.000 afgelost. Bij e-mail van 13 december 2022 heeft [betrokkene 7], werkzaam op de administratie van GIG, aan [eiser 2] onder meer het volgende bericht:
Arco, de resterende 20000 verwacht ik binnen een week naar je hebben overgemaakt.
2.15.
In een e-mail van 10 maart 2023 heeft [eiser 2] aan de boekhouder van GIG (hierna: [betrokkene 4]) en [betrokkene 1] geschreven, voor zover relevant:
Naar aanleiding van ons gesprek gisteren hier even de eerste zaken die besproken zijn waar we redelijk uit zijn mondeling:
.Jaarstukken S4Y administratie BV 2022 ondertekend. [betrokkene 1] / Arco . Notule aandeelhouders S4Y administratie BV 2022 ondertekend .[betrokkene 1] / Arco .Openstaande facturen Miwo Vastgoed BV akkoord bevonden worden betaald.
.Leningen Prive Arco en [eiser 1] BV akkoord bevonden worden betaald.
Discussie punt over [eiser 1] BV, zijn dat Volgens [betrokkene 1] heeft hij 12 maanden geen Salaris gehad, De maanden dat [betrokkene 1] geen Salaris heeft gehad zal [eiser 1] BV ook het aantal maanden, wel gelijkwaardig laten vervallen, wel worden zoals bij [betrokkene 1] en Arco gelijkwaardig auto kosten , telefoonkosten en parkeerkosten wel betaald vanaf 1 jan 2022 t/m 1 jan 2023
Nu zit ik net te kijken in de bank en dan zie ik dat [betrokkene 1] RMSJ Beheer BV vanaf 1 jan 2022 t/m 1 jan 2023 totaal € 96.200,- incl BTW heeft betaald gehad, waarin tegen [eiser 1] BV incl alle kosten en accountant kosten € 25.410,- incl BTW heeft betaald gehad.
De betalingen naar [eiser 1] BV zijn geweest
Green naar [eiser 1] 10 maart 2022 € 9.680,-
Green naar [eiser 1] 30 juni 2022 € 9.680,-
S4Y naar [eiser 1] 2 november 2022 € 6.050,-
Zoals ik het berekent nu RMSJ Beheer BV 8X zijn salaris gehad en [eiser 1] BV 3X zijn totale vergoeding gehad van 1 jan 2022 t/m 1 jan 2023
Als ik dan goed zie heeft [betrokkene 1] van een jaar 4X zijn salaris niet gehad, zou dus betekening dat ik ook 4X moet inleveren , klopt dat [betrokkene 4][[betrokkene 4], toev. rb.]
?
2.16.
In de e-mail van 16 maart 2023 heeft [betrokkene 4] aan [eiser 2], met kopie aan [betrokkene 1], onder meer bericht:
Gisteren zijn [betrokkene 5][collega van [betrokkene 4], toev. rb.]
en ik op kantoor geweest en hebben je overzicht van “tegoed 1-3-023” vergeleken met de administraties welke inmiddels bijna volledig verwerkt zijn.
Zoals vorige week besproken komen er een aantal facturen van [eiser 1] BV te vervallen, dit zijn de facturen i.v.m. de werkzaamheden etc. vanaf 1-4-2022 tot en met heden. Mogen we hiervan de creditnota’s van ontvangen?
de facturen V8-22011 ([betrokkene 6]) en V8-22013 ([betrokkene 2]) ook daarvan ontvangen we graag 2 x een credit; de bedragen van € 63,53 en € 629.20 zijn gefactureerd door [betrokkene 6] en [betrokkene 2] en nu ook weer door jou en dat is niet juist = dubbel
De genoemde bedragen zijn door [eiser 1] betaald en worden nu geboekt in rekening-courant, m.a.w. jouw vordering op GIG is groter geworden.
Verrekening van de schade van de auto[Porsche, toev. rb.]
( 5-5-2022 ) ad € 700,-- hebben we ook als vordering bij jouw rek.-crt. geboekt
2.17.
Hierop heeft [eiser 2] bij e-mail van de volgende dag aan [betrokkene 4] het onder alinea 2.15 vermelde discussiepunt over ‘gelijkwaardig laten vervallen van salarissen’ herhaald en onder meer geschreven:
Zie de vorige mail [betrokkene 4], hierin hebben we afgesproken gezamenlijk:
[… herhaling discussiepunt, rb.]
Dit zou jij eerst gaan uitzoeken samen met [betrokkene 5], en hieruit zou ik gelijkwaardig mij uren onkosten in [eiser 1] gelijk waardig laten vervallen samen met [betrokkene 1].
Heb jullie dit al bekeken?
Als ik dit binnen heb van je kan ik overleggen mijn accountant hoe we dit beste kunnen doen (ik heb geen fiscaal hier geen verstand van)
2.18.
In zijn e-mail van 1 mei 2023 aan [betrokkene 4] heeft [eiser 2] zijn vraag herhaald:
Tot op heden nog geen enkele reactie terug gehad vanuit Green.
Ik wil graag ook de openstaande facturen van [eiser 1] afhandelen en de leningen privé.
Ik heb begrepen van [betrokkene 4][[betrokkene 4], toev. rb.]
dat nog niet inzichtelijk is hoeveel salarissen [betrokkene 1] niet heeft gekregen in 2022, hieruit zou ik ook mijn declaratie gelijkmatig crediteren.
Hebben jullie enig idee waarneer ik hier uit een reactie mag en kan ontvangen
2.19.
[eiser 2] heeft zijn vraag aan [betrokkene 4] nogmaals herhaald bij e-mails van 22 en 23 mei 2023. Een inhoudelijke reactie is uitgebleven.
2.20.
Bij brief van 30 juni 2023 heeft (de advocaat van) [eisers] GIG c.s gemaand de openstaande facturen en de twee leningen (terug) te betalen. Betaling is uitgebleven.
2.21.
GIG heeft [eiser 1] bij factuur van 7 maart 2023 € 972,84 in rekening gebracht voor zes zonnepanelen. Bij factuur van 4 juli 2023 heeft S4Y [eiser 2] € 31.450,93 in rekening gebracht voor zonnepanelen, toebehoren en installatie. Deze facturen zijn onbetaald gebleven.
2.22.
Op 14 juli 2023 hebben [eisers], na daartoe verlof te hebben gekregen, conservatoir derdenbeslag laten leggen ten laste van GIG en S4Y.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen - samengevat en na vermeerderingen van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, ieder voor zich betaling van:
I. [eiser 1] van GIG:
a. de hoofdsom van € 15.000,00
i. primair vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot de dag van volledige betaling, zijnde tot 20 februari 2024 € 2.297,47,
ii. subsidiair vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom tot de dag van volledige betaling, zijnde tot 20 februari 2024 € 979,81,
€ 51.512,73, vermeerderd met de wettelijke handelsrente tot de dag van volledige betaling, zijnde tot 20 februari 2024 € 9.124,36,
de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.440,13,
de beslagkosten van € 2.576,53,
II. [eiser 1] van S4Y:
de hoofdsom van € 18.150,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente tot de dag van volledige betaling, zijnde tot 20 februari 2024 € 2.401,79,
de buitengerechtelijke incassokosten van € 956,50,
een bedrag van € 2.160
i. primair vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 25 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling,
ii. subsidiair vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling,
III. [eiser 2] van S4Y:
a. de hoofdsom van € 20.700,00
i. primair vermeerderd met de wettelijke handelsrente tot de dag van volledige betaling, zijnde tot 20 februari 2024 € 3.107,10,
ii. subsidiair vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling, zijnde tot 20 februari 2024 € 1.330,90,
de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.188,22,
en [eisers] vorderen samen GIG c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat GIG c.s. ten onrechte de facturen van [eiser 1] onbetaald hebben gelaten en (het restant van) de leningen van € 15.000 en € 20.000, ook na sommatie, niet hebben terugbetaald. Daarnaast vordert [eiser 1] betaling van € 2.160 uit hoofde van haar rekening courant met S4Y, en maakt [eiser 2] aanspraak op vergoeding van de door hem voorgeschoten reparatiekosten van € 700 voor een Porsche.
3.3.
GIG en S4Y voeren verweer. [eiser 2] is tekort geschoten in de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden, zodat zij niet gehouden zijn de facturen te betalen. De twee losse facturen (€ 629,20 en € 63,53) zijn ook dubbel gefactureerd. Bovendien heeft [eiser 1] de facturen vanaf april 2022 laten vervallen. Er bestaat daarom geen betalingsverplichting voor GIG c.s. GIG c.s. betwisten verder dat de leningen van [eisers] opeisbaar zijn, omdat niet is vastgelegd wanneer de leningen moeten worden afgelost. Uit de enkele vermelding van een datum op het betaalbewijs kan geen aanspraak op terugbetaling per die datum worden afgeleid. S4Y betwist verschuldigdheid tot betaling van € 2.160, omdat het niet uit haar administratie blijkt. De reparatiekosten van de Porsche zijn tot slot al opgenomen in de rekening-courant van [eiser 1] en S4Y.
Voor het geval een vordering wel mocht worden toegewezen, stelt GIG dat zij niet hoeft te betalen omdat zij kan verrekenen. Zij voert aan dat de betaling van € 96.800 aan [eiser 1] een lening was en dat de factuur van € 972,84 voor aan [eiser 1] geleverde zonnepanelen nog moet worden betaald. Omdat GIG deze bedragen van [eiser 1] heeft te vorderen, gaat enige betalingsverplichting van haar door verrekening teniet, aldus GIG.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
GIG vordert - samengevat - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. van [eiser 1] betaling van € 97.772,84, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf 1 maart 2023 althans vanaf 12 september 2023, tot de dag van volledige betaling,
van [eiser 2] betaling van € 31.450,93 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf 9 juli 2023 althans vanaf 12 september 2023, tot de dag van volledige betaling,
[eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
GIG legt aan haar vorderingen ten grondslag dat haar betaling van € 96.800 een lening was aan [eiser 1]. Verder hebben [eiser 1] en [eiser 2] ten onrechte haar facturen voor de zonnepanelen met toebehoren niet betaald, aldus GIG.
3.7.
[eiser 1] en [eiser 2] voeren verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Kern van het geschil zijn de onbetaald gelaten facturen van [eiser 1] en de opeisbaarheid van de leningen van [eisers] GIG c.s. betwisten enige verplichting tot betaling. Voor het geval een vordering wordt toegewezen, beroept GIG zich op verrekening. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of de vorderingen in conventie toewijsbaar zijn, waarna zij het beroep op verrekening zal beoordelen.
Facturen
4.2.
In hun conclusie van antwoord hebben GIG c.s. betwist dat [eiser 1] in opdracht advieswerkzaamheden heeft uitgevoerd, maar tijdens de zitting hebben zij deze betwisting laten varen en heeft [betrokkene 1] verklaard dat de afspraak was dat [eiser 2] voor GIG c.s. werkzaamheden zou verrichten (klanten werven en projecten begeleiden) en daarvoor facturen kon sturen. Uitgangspunt is dan dat verrichte werkzaamheden moeten worden vergoed.
[eiser 1] heeft werkzaamheden verricht en facturen verstuurd en GIG c.s. hebben deze facturen zonder protest behouden en drie ervan voldaan. Weliswaar voert GIG aan dat [eiser 2] de betaling van de facturen aan [eiser 1] met medewerking van de medewerkers van de financiële administratie van GIG c.s. zelf heeft bewerkstelligd, maar dat betekent niet dat de facturen onverschuldigd zijn betaald. En weliswaar hebben GIG c.s. aangevoerd dat [eiser 1] tekort is geschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden en dat zij daardoor schade lijden, maar zij hebben daaraan in deze procedure uitdrukkelijk geen juridische consequenties verbonden. Zodoende ligt de wijze van uitvoering van de werkzaamheden door [eiser 1] en daardoor eventueel ontstane schade niet ter beoordeling voor aan de rechtbank. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het tegenverweer van [eiser 1] dat daarover niet tijdig is geklaagd.
4.3.
Het verweer van GIG c.s. dat [eiser 1] de facturen vanaf april 2022 zou hebben laten vervallen, faalt ook. Uit de e-mail van 10 maart 2023 van [eiser 2] blijkt dat [betrokkene 1] en hij, samen met [betrokkene 4], hebben overlegd over het evenredig laten vervallen van hun facturen over 2022 (‘het discussiepunt’). [eiser 1] was onder voorwaarden bereid enkele facturen te crediteren, maar alleen indien [betrokkene 1] ook geen betaling van de door zijn beheer bv ingediende facturen zou hebben ontvangen. [eiser 2] heeft vervolgens in voornoemde e-mail gevraagd om bevestiging van zijn inschatting dat [betrokkene 1] over 2022 vier maanden niet betaald heeft gekregen (en dus acht maanden wel), maar daarop geen inhoudelijke reactie ontvangen. [eiser 1] heeft de ‘bevestiging’ van [betrokkene 4] bij e-mail van 16 maart 2023 dat zij de facturen vanaf april 2022 zou laten vervallen, niet onderschreven. Integendeel, [eiser 2] heeft in zijn e-mail van de volgende dag naar voornoemd discussiepunt verwezen en, ook bij daaropvolgende e-mails van 1, 22 en 23 mei 2023, zijn vraag naar het “salaris” van [betrokkene 1] over 2022 herhaald. Vast staat dat die vraag onbeantwoord is gebleven. De discussie is daarmee geëindigd zonder eenduidige, onvoorwaardelijke afspraak over welk deel van de facturen gecrediteerd zou worden. Daar komt bij dat [eiser 1] in reactie op dit verweer – onderbouwd met rekeningafschriften en onweersproken – heeft aangevoerd dat [betrokkene 1] zelf ook niets is misgelopen over 2022; de door [eiser 1] gestelde voorwaarde voor het laten vallen van een deel van haar facturen was daarom niet vervuld, zo kan achteraf worden vastgesteld.
4.4.
Het verweer van GIG ten aanzien van de twee losse facturen (zie alinea 2.9) slaagt wel. GIG heeft aangevoerd dat de bedragen door de betrokken derden (‘[betrokkene 6] en [betrokkene 2]’) al aan haar waren gefactureerd en weliswaar door [eiser 1] zijn betaald, maar zijn geboekt in rekening-courant. Zodoende zijn de facturen daarover van [eiser 1] reeds voldaan, volgens GIG.
In het licht van deze betwisting heeft [eiser 1] haar vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering onder I sub b. zal daarom voor het totaalbedrag van de facturen van € 692,73 (€ 63,53 + € 629,20) worden afgewezen.
4.5.
Op grond van het voorgaande is de gevorderde betaling van de facturen tot een bedrag van € 50.820,00 (€ 51.512,73 - € 692,73) toewijsbaar, tenzij het beroep op verrekening slaagt. Dat zal hierna in r.o. 4.15 en volgend worden beoordeeld.
Het door [eiser 1] tot 20 februari 2024 berekenende rentebedrag van € 9.124,36 is gezien het voorgaande ook niet onverkort toewijsbaar. De wettelijke handelsrente rente zal worden toegewezen als in de beslissing bepaald.
Geldleningen [eisers] aan GIG c.s.
4.6.
GIG c.s. hebben niet betwist dat de leningen op enig moment moeten worden terugbetaald, maar zij betwisten de opeisbaarheid ervan. Dit verweer faalt. Als de overeenkomst niet voorziet in een tijdstip voor de terugbetaling, moet de lening worden terugbetaald binnen zes weken nadat de uitlener heeft meegedeeld dat hij tot opeising overgaat (artikel 7:129e Burgerlijk Wetboek, ‘BW’). Wat ook zij van de vermelding door [eisers] van de uiterste terugbetaaldata bij de bankoverschrijvingen, [eisers] hebben in elk geval bij hun brief van 30 juni 2023 terugbetaling van de leningen geëist. De gevorderde terugbetaling van de leningen is daarmee toewijsbaar.
4.7.
[eisers] vorderen verder primair betaling van de wettelijke handelsrente over de leningen vanaf de data van de bankoverschrijvingen. GIG c.s. betwisten dat de wettelijke handelsrente is verschuldigd, omdat een geldlening volgens hen geen handelsovereenkomst is. Zij stellen voorts dat de lening aan S4Y is verstrekt door [eiser 2] in persoon.
4.8.
De rechtbank overweegt eerst dat in andere gevallen dan een particulier die geld uitleent aan een andere particulier, over een lening in beginsel rente is verschuldigd. Is de hoogte van die rente niet afgesproken, dan volgt uit artikel 7:129d BW en de wetgeschiedenis [1] dat de wettelijke rente is verschuldigd zoals deze voortvloeit uit de artikelen 6:119–120 BW. Naar het oordeel van de rechtbank is de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW verschuldigd en zij legt dit hieronder uit.
4.9.
Een handelsovereenkomst is iedere overeenkomst tussen professionele partijen, waaronder natuurlijke personen die handelen in uitoefening van een beroep of bedrijf, waarbij goederen worden geleverd of diensten worden verricht tegen betaling. In de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is kredietverlening meermalen gekwalificeerd als het leveren van diensten [2] . Daarvan gaat de rechtbank ook uit. Het arrest waarnaar GIG c.s. verwijzen maakt dit niet anders, want die beoordeling zag op terugbetaling van onverschuldigde betalingen [3] . De rechtbank gaat er voorts van uit dat ook de geldlening aan S4Y kwalificeert als een handelsovereenkomst. Dat de geldlening door [eiser 2] is verstrekt vanaf een privérekening sluit immers niet uit dat [eiser 2] heeft gehandeld in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
4.10.
Omdat het niet gaat om wettelijke handelsrente als zodanig, maar om een invulling van de contractuele rente, is deze rente niet pas verschuldigd vanaf het moment dat de lener in verzuim is geraakt maar al direct vanaf het moment van uitlenen. [eiser 1] heeft de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 15.000 van 7 oktober 2022 tot 20 februari 2024 berekend op een bedrag van € 2.297,47. Dit bedrag is door GIG c.s. niet betwist. Een en ander betekent dat dit rentebedrag en de verdere wettelijke handelsrente toewijsbaar zijn.
4.11.
[eiser 2] heeft zijn berekening van de wettelijke handelsrente over de resterende lening van € 20.000 gecombineerd met de vergoeding van € 700 voor reparatiekosten aan de Porsche. Dit laatste onderdeel zal, zoals hieronder wordt toegelicht, worden afgewezen. Het berekende bedrag aan wettelijke handelsrente kan daarom niet onverkort worden toegewezen. De wettelijke handelsrente over € 20.000 zal daarom worden toegewezen zoals in de beslissing bepaald.
Bedragen rekening-courant
4.12.
[eiser 1] vordert verder dat S4Y wordt veroordeeld tot betaling van € 2.160 uit hoofde van de rekening-courantverhouding. Als onderbouwing van haar vordering heeft [eiser 1] zich beroepen op een grootboekkaart uit haar eigen administratie waarop onder meer is vermeld ‘lening voor koelmonteurs te betalen’. S4Y heeft de vordering betwist. Zij voert aan dat de gestelde vordering niet uit haar administratie blijkt en dat niet is toegelicht waar “lening voor koelmonteurs te betalen” op ziet en waarom het genoemde bedrag verschuldigd zou zijn.
4.13.
De stelplicht (en bij gemotiveerde betwisting de bewijslast) van het bestaan van deze vordering op S4Y rust op [eiser 1]. Met het beroep op de eenzijdige vermelding van de vordering in haar eigen administratie en het ontbreken van enige toelichting op die vordering, ook niet na de gemotiveerde betwisting door S4Y, heeft [eiser 2] niet aan haar stelplicht voldaan Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen en de vordering onder II sub c zal worden afgewezen.
4.14.
[betrokkene 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de reparatiekosten van € 700 als vordering in rekening-courant zijn geboekt. Dit hebben [eisers] niet bestreden. Daarmee dient dit onderdeel van de vordering onder III sub a te worden afgewikkeld in het kader van de rekening-courantverhouding, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen.
Beroep op verrekening
4.15.
Omdat de vorderingen voor betaling van de facturen en de lening van [eiser 1] grotendeels toewijsbaar zijn, komt de rechtbank toe aan een beoordeling van het beroep op verrekening van GIG. GIG heeft in dit kader gesteld dat haar betaling van € 96.800 aan [eiser 1] een lening is die moet worden afgelost en de factuur van € 972,84 voor aan [eiser 1] geleverde zonnepanelen nog moet worden betaald. Enige betalingsverplichting van haar gaat door verrekening teniet, aldus GIG.
4.16.
Als onderbouwing voor de gestelde lening heeft GIG de e-mailwisseling tussen [eiser 2] en zijn accountant overgelegd (alinea 2.5) waaruit zou blijken dat [eiser 1] kampte met een acuut betalingsprobleem vanwege een belastingschuld. Daarbij heeft zij een verklaring van [betrokkene 7] van Mabo Invest B.V. (klant en investeerder van GIG c.s., hierna: [betrokkene 7]) overgelegd waarin is opgenomen:
Op 28 juli 2021 heb ik namens Mabo Invest BV uw bedrijf Green Installation Group BV een lening verstrekt voor bedrijfsmiddelen.
(…)
Begin december 2021 werd ik door zowel u[[betrokkene 1], toev. rb.]
alsmede de heer [eiser 1] benaderd of de heer [eiser 2] de laatste helft van deze lening mocht aanwenden om zijn belastingschuld van om en nabij € 100.000,00 te betalen. Gezien de goede verhoudingen heb ik daarmee ingestemd.
In de loop van 2022 en in de eerste maanden van 2023 hebben wij diverse meetings gehad waarin ik de heer [eiser 2] heb gevraagd/verzocht om het bewuste bedrag terug te betalen naar Green Installation Group zodat zij mij konden terugbetalen. Bij deze meetings waren ook de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 7] aanwezig.
De heer [eiser 2] heeft in die meetings aangegeven dat hij deze €100.000,00 aan u zou terugbetalen, zodat u dit bij Mabo Invest BV kon aflossen.
4.17.
Subsidiair stelt GIG dat er sprake is van dubbel factureren, want de factuur van 1 december 2021 met als omschrijving ‘voorschot provisie conform afspraak’ ziet op een voorschot voor de toekomst, terwijl [eiser 1] ook vanaf februari 2022 facturen heeft uitgebracht.
4.18.
[eiser 1] betwist het door GIG geschetste feitencomplex en de juistheid van de verklaring van [betrokkene 7]. Volgens [eiser 1] blijkt uit de e-mailwisseling met haar accountant en de verklaring niet van een lening van GIG aan haar, laat staan van geldproblemen. De factuur zag op in 2020 en 2021 verleende diensten waarvoor [eiser 1] tussentijds geen vergoeding heeft ontvangen. Van dubbel gefactureerde werkzaamheden is dan ook geen sprake. Daarbij is van belang dat [betrokkene 1] in voornoemde e-mailwisseling was gekopieerd en op geen moment heeft geprotesteerd tegen de conclusie dat [eiser 1] een factuur voor verrichte diensten zou versturen. [eiser 1] heeft hierop de factuur van € 96.800 opgemaakt en GIG heeft bij haar betalingen het corresponderende factuurnummer genoemd, zonder enige opmerking over een lening. [eiser 1] heeft er tot slot op gewezen dat het factuurbedrag is verhoogd met 21% btw; een geldlening wordt niet verhoogd met btw.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser 1] daarmee voldoende gemotiveerd betwist dat GIG het bedrag van € 96.800 aan haar heeft geleend. In het licht van die betwisting heeft GIG, ondanks de schriftelijke verklaring van [betrokkene 7], onvoldoende gesteld voor de conclusie dat wel sprake is van een geldlening. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat GIG eerder dan bij conclusie van antwoord het standpunt heeft ingenomen dat deze betaling, anders dan de omschrijving in de met btw belaste factuur, in werkelijkheid een lening zou zijn, dat uit niets blijkt dat GIG op enig moment om terugbetaling van dat bedrag heeft verzocht en dat ook in de discussie over allerhande financiële aangelegenheden die tussen partijen in maart 2023 mede per e-mail is gevoerd, terugbetaling en/of verrekening van dat aanzienlijke bedrag nooit aan de orde is geweest. Het ligt voorts niet voor de hand dat terwijl er een lening van GIG aan [eiser 1] zou uitstaan, [eisers] aan GIG c.s. leningen zouden verstrekken zonder dat er werd verrekend.
4.20.
De rechtbank is ook van oordeel dat [eiser 1] voldoende gemotiveerd betwist dat de factuur van € 96.800 zou zien op een vergoeding voor toekomstig te verrichten diensten. De omstandigheid dat [eiser 2] sinds 2020 was betrokken bij GIG en later S4Y en hij daarvoor tussentijds geen vergoeding heeft ontvangen en dat [eiser 1] vanaf februari 2022 maandelijks heeft gefactureerd en GIG c.s. de facturen zonder protest heeft behouden en deels betaald, vormen een onderbouwing van het verweer van [eiser 1] dat de factuur niet een voorschot op de toekomst was, maar een vergoeding voor al verrichte diensten. Daarbij heeft [eiser 2] de omschrijving van de factuur toegelicht; de cijfers over 2021 waren nog niet bekend.
4.21.
Aan bewijslevering komt de rechtbank daarom op beide punten niet toe. Daarmee is niet komen vast te staan dat [eiser 1] het bedrag van € 96.800 aan GIG is verschuldigd. Het beroep op verrekening wat betreft het bedrag van € 96.800 slaagt dan ook niet.
4.22.
Het beroep op verrekening met de factuur van 7 maart 2023 van € 972,84 voor zes zonnepanelen slaagt wel. [eiser 1] heeft niet betwist dat zij de zes panelen heeft verkregen noch dat zij daarvoor een factuur heeft ontvangen, maar zij heeft aangevoerd dat de panelen haar door S4Y zijn geschonken. Dit is een bevrijdend verweer, zodat op [eiser 1] de stelplicht (en bij voldoende betwisting de bewijslast) rust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser 1] aan haar stelplicht op dit punt niet voldaan, omdat zij slechts kortweg heeft verwezen naar een – door GIG c.s. betwiste – schenking van zonnepanelen en toebehoren in 2021 aan [eiser 2]. Dat is een ander feitencomplex en onvoldoende gemotiveerd tegenover de stellingen van GIG. Voor bewijslevering is ook op dit onderdeel dan geen plaats.
4.23.
Dit betekent dat GIG het factuurbedrag van € 972,84 mag verrekenen met aan [eiser 1] toe te wijzen bedragen. GIG heeft niet aangewezen welke vordering zij hiermee (deels) wil voldoen. Op grond van artikel 6:44 lid 1 BW brengt de rechtbank dit bedrag in mindering op de hierna te bespreken buitengerechtelijke incassokosten.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.24.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen ieder afzonderlijk vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van zowel GIG als S4Y. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan, maar aangezien de incassowerkzaamheden voor de verschillende vorderingen in één sommatiebrief zijn gecombineerd begroot de rechtbank deze kosten niet per partij. De door [eiser 1] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 1.440,13 zijn toewijsbaar, te verrekenen met € 972,84, wat uitkomt op € 467,29.
Beslagkosten
4.25.
[eiser 1] vordert tot slot GIG te veroordelen tot betaling van de beslagkosten, bestaande uit griffierecht voor het beslagrekest en deurwaarderskosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar, voor zover de kosten zien op beslagen gelegd op verzoek van [eiser 1] ten laste van GIG. [eiser 1] heeft namelijk niet toegelicht dat zij bevoegd is vergoeding van de beslagkosten voor [eiser 2] te vorderen noch dat GIG aansprakelijk is voor de beslagkosten die voor rekening van S4Y zouden komen. De gevorderde vergoeding van kosten van [eiser 2] en/of voor beslagen ten laste van S4Y, worden dan ook afgewezen. De ook in dit kader gevorderde kosten voor dagvaarding en verschotten worden niet als beslagkosten vergoed, maar – gelijk aan het griffierecht - in het kader van de proceskosten toegewezen.
De beslagkosten worden vastgesteld op € 971,07 voor kosten deurwaardersexploten.
Proceskosten
4.26.
GIG en S4Y zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,15
- griffierecht
5.737,00
(inclusief beslag)
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.885,15
4.27.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in reconventie
4.28.
Het beroep op verrekening wat betreft de betaling van € 96.800 is in conventie verworpen. Omdat de stellingen die GIG aan haar beroep op verrekening ten grondslag heeft gelegd in reconventie dezelfde zijn, hoeven die stellingen niet nog eens te worden besproken. Dit onderdeel van de reconventionele vordering wordt afgewezen.
4.29.
Het factuurbedrag van € 972,84 is in conventie al verrekend. Daarom komt dit onderdeel van de reconventionele vordering niet (ook) voor toewijzing in aanmerking.
4.30.
Tot slot heeft GIG in reconventie een vordering tegen [eiser 2] ingesteld. In deze tegenvordering is zij niet-ontvankelijk, want [eiser 2] heeft in conventie geen vordering tegen GIG ingesteld en kan dus ten opzichte van GIG niet als eiser worden aangemerkt.
Proceskosten
4.31.
GIG en S4Y zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op € 1,929,00 (2 x 0,5 punt × € 1.929,00) voor salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
veroordeelt GIG aan [eiser 1] te betalen:
5.1.
een bedrag van € 50.820,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
een bedrag van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 20 februari 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
een bedrag van € 2.297,47 aan rente tot 20 februari 2024,
5.4.
een bedrag van € 467,29 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.5.
de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 971,07,
veroordeelt S4Y aan [eiser 1] te betalen:
5.6.
een bedrag van € 18.150,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 20 februari 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
een bedrag van € 2.401,79 aan rente tot 20 februari 2024,
veroordeelt S4Y aan [eiser 2] te betalen:
5.8.
een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 14 november 2022 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt GIG en S4Y hoofdelijk:
5.9.
in de proceskosten van € 9.885,15, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als GIG en S4Y niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.10.
verklaart de beslissingen in 5.1 tot en met 5.9 uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.12.
verklaart GIG niet-ontvankelijk in haar vordering jegens [eiser 2],
5.13.
wijst de overige vorderingen van GIG af,
5.14.
veroordeelt GIG in de proceskosten van € 1.929,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als GIG niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.15.
verklaart de proceskostenveroordeling in 5.14 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024
1680

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2015/16, 34442, 3, p. 44-45 (MvT)
2.Vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het Licorne-arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2018, alinea 3.49, ECLI:NL:PHR:2018:513. Zie HvJ EG 17 maart 1998, zaak C-45/96, ECLI:EU:C:1998:111 (Bayerische Hypotheken/Dietzinger), HvJ EG 14 november 1995, zaak C-484/93, ECLI:EU:C:1995:379 (Svensson en Gustavsson), HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-602/10, ECLI:EU:C:2012:443 (SC Volksbank România SA/ANPC).
3.Arrest door GIG c.s aangehaald HR 30-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1710