ECLI:NL:RBNHO:2024:3422

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/15/342579/HA ZA 23-425
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige onttrekking van gelden van een bankrekening door gedaagden zonder toestemming van de rekeninghouder

In deze civiele zaak heeft eiser, de zoon van gedaagde 2 en stiefzoon van gedaagde 1, een vordering ingesteld tegen gedaagden wegens onrechtmatige onttrekking van gelden van zijn bankrekening. Eiser stelt dat in de periode van 2016 tot 1 juni 2022 zonder zijn toestemming een bedrag van € 66.382,11 is onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden de bankrekening beheerden en de beschikking hadden over de bankpas. Eiser heeft aangifte gedaan van verduistering en gedaagden aansprakelijk gesteld voor de onttrokken bedragen. Gedaagden ontkennen de onttrekkingen en stellen dat er geen causaal verband is tussen hun beheer en de onttrekkingen. De rechtbank oordeelt dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door zonder toestemming geld van de bankrekening van eiser te onttrekken. De vordering van eiser is niet verjaard, en het beroep van gedaagden op rechtsverwerking wordt afgewezen. Eiser wordt in het gelijk gesteld en gedaagden worden veroordeeld tot betaling van het onterecht onttrokken bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/342579 / HA ZA 23-425
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. K. Dirlik te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. E. Yilmaz te Rotterdam.
De zaak in het kort
[eiser] heeft een bankrekening waaraan in de periode vanaf 2016 tot 1 juni 2022 zonder zijn toestemming gelden zijn onttrokken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] de gelden op grond van onrechtmatige daad aan [eiser] moeten terugbetalen.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 juli 2023 met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023;
- de akte overlegging producties van de kant van [eiser] met producties 8 tot met 10;
- de akte overlegging producties van de kant van [gedaagden] met producties 1 tot en met 3;
- de mondelinge behandeling van 15 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- tijdens de mondelinge behandeling is door mr. Dirlik gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Deze zijn tijdens de mondelinge behandeling aan de rechtbank overgelegd en daarmee onderdeel geworden van de processtukken.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] is de zoon van [gedaagde 2] en de stiefzoon van [gedaagde 1] . Van 2001 tot en met maart 2022 woonde [eiser] bij [gedaagden] in huis.
2.2
[eiser] heeft een rekening bij Rabobank (“de bankrekening”). Aan de bankrekening is een bankpas (“de bankpas”) gekoppeld, waarmee geld kan worden opgenomen en overgeboekt.
2.3
[eiser] is op 2 september 2016 achttien jaar geworden.
2.4
In de periode vanaf omstreeks juli 2016 tot juni 2022 (“de betreffende periode”) hebben betalingen vanaf de rekening van [eiser] plaatsgevonden.
2.5
[eiser] heeft op 5 juli 2023 aangifte van verduistering bij de politie tegen [gedaagden] gedaan.
2.6
[eiser] heeft [gedaagden] bij brieven van 2 maart 2023 en 18 maart 2023 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 65.898,10 en bij e-mail van 17 juli 2023 voor een bedrag van € 66.382,11.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert - samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 66.382,11, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
Aan de vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagden] in de betreffende periode zonder overleg met, of toestemming van, [eiser] een totaalbedrag van € 66.382,11 van de bankrekening hebben onttrokken. [eiser] vordert dat bedrag van [gedaagden] terug op grond van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking, onrechtmatige daad of tekortkoming.
3.3
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
In deze procedure gaat het over de vraag of [gedaagden] de onttrekkingen aan de bankrekening aan [eiser] moeten terugbetalen.
het standpunt en de onderbouwing daarvan van [eiser]
4.2
[eiser] stelt dat [gedaagden] in de betreffende periode een bedrag van € 66.382,11 zonder zijn toestemming aan de bankrekening hebben onttrokken door het doen van overboekingen naar de rekeningen van [gedaagden] en door het zonder zijn toestemming doen van pinopnames en betalingen aan derden (de overboekingen, pinopnames en betalingen aan derden hierna “de onttrekkingen”). De onttrekkingen blijken uit het door [eiser] als productie 1 bij dagvaarding overgelegde Excel overzicht met af- en bijschrijvingen van de bankrekening in de betreffende periode en de daarbij behorende bankafschriften. [eiser] voert het volgende aan.
4.3
Toen [eiser] minderjarig was, werd zijn bankrekening beheerd door [gedaagden] Toen [eiser] in 2016 achttien werd, ontving hij een bankpas. [gedaagden] vonden dat [eiser] niet goed met geld kon omgaan en waren bang dat hij schulden zou maken. Zij wilden dat [eiser] de bankpas aan [gedaagden] afstond, zodat [gedaagden] de bankrekening konden blijven beheren. [gedaagden] zouden voor [eiser] gaan sparen en zouden het spaargeld en de bankpas aan hem geven als hij het huis uit ging. [eiser] heeft daar gehoor aan gegeven en de bankpas uit respect en in goed vertrouwen aan [gedaagden] afgestaan. Er was slechts één bankpas aan de bankrekening gekoppeld. Deze bankpas is in de loop der jaren vervangen door een nieuwe bankpas met een ander nummer. [eiser] heeft tot juni 2022 zelf niet de beschikking over een bankpas gehad en had om die reden tot die tijd geen inzicht in het verloop van de bankrekening, omdat hij die niet beheerde en niet kon internetbankieren.
4.4
Op 1 juni 2022 heeft [eiser] de onttrekkingen ontdekt toen hij zijn rijinstructeur wilde betalen en er niet voldoende geld op de bankrekening bleek te staan, terwijl hij daar jarenlang wel geld op had gespaard. [eiser] is daarop naar de bank gegaan en heeft de bankrekening laten blokkeren.
4.5
[eiser] stelt dat de onttrekkingen niet door hem zijn verricht, maar door [gedaagden] [eiser] had zelf immers geen bankpas en had die afgegeven aan [gedaagden] Een groot deel van de onttrekkingen is verricht op het moment dat [eiser] aan het werk was. Hij was toen niet in de gelegenheid betalingen te doen of geld van de bankrekening op te nemen en was bovendien niet in de buurt van de plaats waar de betaaltransacties plaatsvonden. Volgens [eiser] kan dat worden afgeleid uit de door hem als productie 11 overgelegde lijst met zijn urenstaten en kloktijden in de periode vanaf 30 oktober 2018 tot 25 november 2019. [eiser] werkte in die periode als uitzendkracht via Tempo-Team en de senior planner van Tempo-Team heeft verklaard dat de betreffende urenstaten en kloktijden juist zijn.
4.6 [eiser] stelt verder dat er in de betreffende periode brandstof, parkeer- en garagekosten van de bankrekening zijn betaald. Hij had toen echter geen auto of rijbewijs, terwijl [gedaagden] die wel hadden. Ook stelt [eiser] dat er geld is opgenomen in Turkije op momenten dat [eiser] in Nederland was. Ook daaruit blijkt volgens [eiser] dat [gedaagden] de gelden aan de bankrekening hebben onttrokken.
4.7
[eiser] stelt bovendien dat [gedaagden] geld van hem hebben geleend toen zij een nieuwe woning kregen. [gedaagden] zouden dat geld echter volledig terug (moeten) betalen, maar hebben dat, afgezien van een aantal kleine bedragen, nooit gedaan.
4.8
Volgens [eiser] blijkt uit de door hem als productie 12 overgelegde bankafschriften dat het betaalgedrag op de bankrekening is veranderd nadat hij de bankpas op 1 juni 2022 heeft laten blokkeren. Na die datum is het grootste deel van de betalingen via Apple Pay verricht, terwijl dat voor die datum niet het geval was. Uit dat veranderde patroon kan volgens [eiser] ook worden afgeleid dat de betalingen in de betreffende periode niet door hem zijn verricht.
4.9
In de betreffende periode werden ook boodschappen voor het huishouden van [gedaagden] betaald van de bankrekening. Tevens gaven [gedaagden] de bankpas in de betreffende periode af en toe aan [eiser] om (bijvoorbeeld) internetaankopen mee te doen. [eiser] had dan een “Rabo-reader” en de bankpas nodig, die [gedaagden] incidenteel aan hem afstonden. [eiser] vordert geen terugbetaling van de kosten van de boodschappen en de door hem verrichte internetaankopen.
het standpunt en de onderbouwing daarvan van [gedaagden]
4.1
[gedaagden] voeren gezamenlijk verweer.
4.11
[gedaagden] betwisten dat er causaal verband bestaat tussen het door [eiser] gestelde beheer van de bankrekening door [gedaagden] en de door [eiser] gestelde onttrekkingen door [gedaagden] [eiser] moet voldoende aannemelijk bewijs voor die stelling aandragen, wat hij niet heeft gedaan. [gedaagden] betwisten dat zij over de bankpas beschikten en dat zij het beheer over de bankrekening voerden. Zij betwisten eveneens dat zij de onttrekkingen hebben verricht.
4.12
[gedaagden] voeren aan dat partijen jarenlang samen onder een dak hebben gewoond. Zoals in ieder huishouden werden er af en toe bedragen naar elkaar overgeboekt, maar van onverschuldigde betaling of verduistering is geen sprake. Bovendien is het niet geloofwaardig dat [eiser] jarenlang niet op de hoogte is geweest van betalingen en overboekingen van de bankrekening. Er is sprake van een onderliggend familieprobleem.
4.13 [gedaagden] ontkennen dat de onttrekkingen die tijdens werktijd van [eiser] hebben plaatsgevonden door [gedaagden] zijn verricht. Dat blijkt volgens [gedaagden] uit een door hen als productie 2 overgelegd summier overzicht van het werkrooster van [gedaagde 1] tussen augustus 2016 en maart 2022 dat is opgesteld aan de hand van de agenda van [gedaagde 1] . Daaruit kan volgens [gedaagden] worden afgeleid dat zij de onttrekkingen niet (kunnen) hebben gedaan, omdat [gedaagde 1] op het tijdstip van de onttrekkingen aan het werk was. Tevens hebben [gedaagden] als productie 3 een overzicht overgelegd met een steekproef van betalingen die van de bankrekening zijn gedaan. Uit dat overzicht zou volgens [gedaagden] blijken dat er op het ene moment een pinbetaling zou hebben plaatsgevonden en er kort daarna geld van de bankrekening zou zijn opgenomen. Dit kan volgens [gedaagden] niet kloppen als er slechts één bankpas was.
4.14
[gedaagden] voeren verder aan dat uit het feit dat er betalingen zijn verricht voor brandstof, parkeren en garagekosten zonder dat [eiser] een rijbewijs had niet volgt dat [gedaagden] die betalingen hebben gedaan. [gedaagden] hadden in de betreffende periode weliswaar een auto, maar volgens [gedaagden] heeft [eiser] een breed sociaal netwerk en kan hij die betalingen net zo goed zelf hebben verricht voor vrienden of anderen. Uit het feit dat zij ieder jaar in de zomer met vakantie naar Turkije gaan, kan evenmin worden afgeleid dat [gedaagden] in Turkije geld aan de bankrekening hebben onttrokken. [gedaagden] kunnen ook niet met zekerheid zeggen of zij in Turkije waren op de dagen waarop in Turkije geld van de bankrekening is opgenomen.
4.15
[gedaagden] ontkennen dat zij geld van [eiser] hebben geleend. Weliswaar klopt het dat er een bedrag van € 26.304,- en een bedrag van € 2.350,- van de bankrekening naar de rekening(en) van respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is overgemaakt, maar [gedaagden] weten niet waarom dat is gebeurd. [gedaagden] weten ook niet waarom [gedaagde 1] een bedrag van € 3.050,- en [gedaagde 2] een bedrag van € 250,- op de bankrekening heeft teruggestort. Mogelijk hebben zij dat gedaan omdat zij [eiser] in staat wilden stellen een cadeau voor zijn verloofde te kopen, maar zeker weten doen [gedaagden] dat niet.
4.16
[gedaagden] ontkennen dat [eiser] heeft meebetaald aan de boodschappen.
4.17
Voor zover [eiser] een vordering op [gedaagden] heeft, is die vordering volgens [eiser] verjaard en niet tijdig gestuit.
4.18
Bovendien heeft [eiser] nagelaten [gedaagden] tijdig op de hoogte te brengen van de vordering, waardoor [gedaagden] onredelijk in hun positie zijn geschaad. [gedaagden] zijn rauwelijks gedagvaard. Het opeisen van rente is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [gedaagden] beroepen zich op rechtsverwerking, omdat het jarenlang stil is gebleven. Verder is [gedaagde 2] niet in gebreke gesteld en dus niet in verzuim.
de beoordeling door de rechtbank
beheer bankrekening
4.19
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [gedaagden] het beheer over de bankrekening voerden, dat [gedaagden] de beschikking hadden over de bankpas en dat de onttrekkingen door [gedaagden] zijn verricht. [gedaagden] hebben de stellingen van [eiser] daarentegen niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij hebben de stellingen van [eiser] eigenlijk alleen maar ontkend, zonder die ontkenning (voldoende) te onderbouwen.
tijdstippen onttrekkingen, autokosten
4.2
Op de stelling van [eiser] dat hij op een groot aantal tijdstippen waarop er onttrekkingen plaatsvonden aan het werk was, hebben [gedaagden] gereageerd met een als productie 2 overgelegd summier overzicht van de werktijden van [gedaagde 1] . Dat overzicht is eigenhandig door [gedaagde 1] opgesteld en is niet door de (toenmalige) werkgever van [gedaagde 1] voor akkoord ondertekend. Niet kan worden vastgesteld of dat overzicht juist is of niet. Bovendien blijkt daar niet uit dat [gedaagde 2] de onttrekkingen niet op de betreffende tijdstippen kan hebben verricht. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] de stelling van [eiser] niet voldoende gemotiveerd hebben betwist.
4.21
Tevens hebben [gedaagden] aangevoerd dat er uit het door hen als productie 3 overgelegde overzicht zou (kunnen) blijken dat er twee bankpassen waren. Daarvan is echter niets gebleken, zodat de rechtbank ook aan dat standpunt als onvoldoende onderbouwd voorbij gaat.
4.22
Datzelfde geldt voor de stelling dat er kosten zijn gemaakt die samenhangen met een auto, waaronder kosten voor parkeren, garage en brandstof, terwijl [eiser] in die periode geen auto of rijbewijs had. [gedaagden] hebben die stelling niet inhoudelijk betwist, maar hebben uitsluitend aangevoerd dat dit niet inhoudt dat zij de betreffende kosten van de bankrekening hebben betaald. Zij hebben echter geen andere verklaring gegeven hoe deze betalingen tijdens hun beheer van de bankpas dan zouden zijn verricht.
4.23
Een deel van de onttrekkingen heeft plaatsgevonden in de maand juli in Turkije. [eiser] was op die dagen in Nederland. Mede gezien het feit dat [gedaagden] tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard dat zij in het algemeen in de maand juli naar Turkije op vakantie gaan, had het op hun weg gelegen om uit te leggen hoe die onttrekkingen in Turkije dan hebben kunnen plaatsvinden. [gedaagden] hebben er echter in het geheel geen verklaring voor gegeven.
overboeking € 28.654,- en terugstorting
4.24
[gedaagden] hebben betwist dat zij geld van [eiser] hebben geleend, maar hebben geen enkele verklaring gegeven waarom zij (gezamenlijk) een bedrag van € 28.654,- van de betaalrekening hebben ontvangen en waarom zij (gezamenlijk) een bedrag van € 3.300,- op de betaalrekening hebben teruggestort. Naar het oordeel van de rechtbank hadden [gedaagden] dat wel moeten doen.
andere betalingen
4.25
[gedaagden] hebben in het geheel niet gereageerd op de stelling van [eiser] dat zijn betaalgedrag vanaf 1 juni 2022 is veranderd en dat betalingen sindsdien grotendeels via Apple Pay lopen. [gedaagden] hebben ook niet inhoudelijk gereageerd op de andere posten die op de door [eiser] in het geding gebrachte productie 1 zijn opgenomen, waaronder die van boekhouder, Ikea, Media Markt, opname uit geldautomaat en schoonheidssalon. Gezien de door [eiser] gestelde en gespecificeerde onttrekkingen, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van [gedaagden] ligt daar per post op in te gaan en hun betwisting van die posten nader te onderbouwen.
conclusie
4.26
Het komt er dus op neer dat [gedaagden] de stellingen van [eiser] niet voldoende heeft betwist, terwijl dat wel op hun weg lag. Daarom is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de door [eiser] gestelde onttrekkingen door [gedaagden] zijn verricht.
4.27
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld door zonder toestemming geld aan de bankrekening te onttrekken. [gedaagden] dienen de door [eiser] geleden schade dan ook aan hem te vergoeden.
verjaring
4.28
[gedaagden] voeren aan dat de vordering van [eiser] is verjaard en niet tijdig is gestuit, omdat de vordering per juli 2016 is ontstaan.
4.29
Het gaat hier om een vordering tot schadevergoeding. Zo’n vordering verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde met de schade bekend is geworden. [1]
4.3
[eiser] stelt dat hij pas op 1 juni 2022 heeft ontdekt dat de onttrekkingen hadden plaatsgevonden en dat hij daar voor die datum niet van op de hoogte was.
4.31
De bewijslast van de verjaring berust in dit geval bij [gedaagden] Zij stellen dat zij zich niet kunnen voorstellen dat [eiser] voor die datum geen toegang had tot internetbankieren, waarmee hij inzage had in de rekening.
4.32
Vast staat dat [eiser] de rekening op 1 juni 2022 heeft geblokkeerd. Het enkele feit dat [gedaagden] zich iets niet kunnen voorstellen, levert geen bewijs op. Er is niet gebleken dat [eiser] al vóór 1 juni 2022 bekend was met de onttrekkingen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eiser] niet is verjaard.
rechtsverwerking
4.33
[gedaagden] doen voorts een beroep op rechtsverwerking, omdat [eiser] rauwelijks heeft gedagvaard en [eiser] bij [gedaagden] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij zijn aanspraak niet meer geldend zou maken. Om diezelfde reden is het vorderen van wettelijke rente in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.34
[eiser] betwist dat er sprake is van rechtsverwerking omdat hij te lang heeft stilgezeten. Hij heeft nooit eerder gemerkt dat er geld van zijn rekening was afgeschreven, omdat hij die rekening niet beheerde en hij geen internetbankieren had.
4.35
De rechtbank wijst het beroep van [gedaagden] op rechtsverwerking af. Uitgangspunt is dat enkel tijdsverloop niet voldoende is voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Daarvan is in dit geval geen sprake. [eiser] heeft [gedaagden] nooit meegedeeld dat hij zijn geld niet terug zou willen.
4.36
De rechtbank verwerpt het standpunt van [gedaagde 2] dat zij niet in gebreke is gesteld en dat zij daarom niet in verzuim is. Een ingebrekestelling is niet vereist in geval van een onrechtmatige daad.
wettelijke rente
4.37
[eiser] vordert wettelijke rente vanaf het moment van iedere afzonderlijke overboeking of opname danwel vanaf 25 juli 2023 danwel vanaf de dag der dagvaarding.
4.38
Ingevolge artikel 6:119 BW zijn [gedaagden] wettelijke rente verschuldigd over de door hen aan [eiser] te betalen schadevergoeding gedurende de tijd dat zij met de voldoening daarvan in verzuim zijn geweest. Nu de verbintenis tot schadevergoeding voortvloeit uit een door [gedaagden] gepleegde onrechtmatige daad, zijn zij met de voldoening daarvan op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b, BW zonder ingebrekestelling in verzuim vanaf het moment waarop de schade werd geleden. Gelet op het aantal en de verschillende tijdstippen van de onttrekkingen, vindt de rechtbank de vordering van [eiser] echter te weinig onderbouwd. Daarom zal de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding worden toegewezen.
buitengerechtelijke kosten
4.39
[eiser] vordert een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 1.438,82 volgens de BIK-staffel. Aangezien de vordering zal worden toegewezen op grond van onrechtmatige daad is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, waarop de BIK-staffel is gebaseerd, niet van toepassing. De buitengerechtelijke kosten worden in dat geval berekend volgens het Rapport BGK-integraal 2013. Aan de vereisten voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Mr. Dirlik heeft namens [eiser] diverse pogingen gedaan om buiten rechte betaling te krijgen van de schuld van [gedaagden] aan [eiser] . Die werkzaamheden omvatten meer dan de gebruikelijke werkzaamheden ter voorbereiding van de procedure. De rechtbank zal de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen als gevorderd.
eindoordeel
4.4
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende zal worden toegewezen:
- hoofdsom € 66.382,11
- buitengerechtelijke kosten € 1.438,82
______________
Totaal € 67.820,93
4.41
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,57
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.037,57
4.42
Hoewel [eiser] heeft gesteld dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vordering, heeft hij geen hoofdelijke veroordeling gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 67.820,93, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van de datum van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.2
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 4.037,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Metz en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Voetnoten

1.artikel 3:330 lid 1 BW