ECLI:NL:RBNHO:2024:3408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/15/322992 / FA RK 21-5934
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind met afwijzing gezamenlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarig kind door de man. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. Biskanter, verzocht om erkenning van het kind, dat geboren is op [geboortedatum] te [plaats]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Z.C.E. Houben, heeft ingestemd met de erkenning, maar verzet zich tegen gezamenlijk gezag en heeft zorgen over de omgang tussen de man en het kind. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen een tijdelijke informatieregeling vastgesteld en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie. Uit het rapport van de Raad blijkt dat de moeder angst heeft voor de man, die neurologische gevolgen ondervindt van een hersenbloeding. De Raad adviseert om de man vervangende toestemming tot erkenning te verlenen, maar wijst gezamenlijk gezag af vanwege de verstoorde relatie tussen de ouders. De rechtbank heeft het verzoek tot erkenning toegewezen, maar het verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen. De beslissing over de omgangsregeling is aangehouden tot 15 januari 2025, in afwachting van verdere begeleiding door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). De rechtbank benadrukt dat de moeder wettelijk verplicht is om mee te werken aan de statusvoorlichting en omgangsregeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
vervangende toestemming tot erkenning
gezag
omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/322992 / FA RK 21-5934
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 11 april 2024
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Biskanter, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Z.C.E. Houben, kantoorhoudende te Velsen-Zuid,
Het minderjarige kind [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , wordt inzake het verzoek tot erkenning vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikkingen van deze rechtbank van 26 januari 2022, 22 juni 2022 en
30 november 2022 en de daarin vermelde stukken;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 5 juni 2023;
- de F-formulieren van de advocaat van de moeder van 13 juni 2023, 20 december 2023 en 11 maart 2024;
- de F-formulieren van de advocaat van de man van 14 juni 2023, 30 augustus 2023, 13 oktober 2023, 17 oktober 2023, 14 december 2023 en 14 maart 2024.
1.2.
De nadere behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 maart 2024 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Verder waren aanwezig de bijzondere curator en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormelde beschikking van 30 november 2022 heeft de rechtbank een tijdelijke informatieregeling vastgesteld, die inhoudt dat de moeder de man eenmaal per maand schriftelijk via de e-mail informeert over de ontwikkeling en gezondheid van [de minderjarige] , vergezeld van een recente foto van [de minderjarige] . Verder is de Raad verzocht onderzoek te doen ter beantwoording van de vraag of de ongestoorde verhouding tussen moeder en kind door de erkenning van de man wordt geschaad of dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] daardoor in het gedrang komt. Ook is de Raad verzocht onderzoek te doen naar - samengevat- de (on)mogelijkheden van (begeleide) omgang en het belang van [de minderjarige] bij een eventuele wijziging van het gezag.
2.2.
Uit het raadsrapport van 5 juni 2023 blijkt het volgende.
Partijen hebben elkaar begin 2020 ontmoet in de daklozenopvang. In de zomer van 2020 hebben beiden een eigen woning gevonden. Eind 2020 is de moeder zwanger geraakt van de man. In april 2021 heeft de moeder de relatie met de man verbroken. Volgens de moeder was zij in het begin van de relatie erg kwetsbaar. Volgens de moeder dronk de man veel. Hij was agressief en heeft haar grenzen overschreden. Zij heeft daarvan ook aangifte gedaan. Na een melding bij Veilig Thuis in verband met de relatieproblematiek tussen partijen had de moeder vanaf haar zwangerschap hulp van een gezinscoach via het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna CJG); deze hulpverlening staat sinds april 2023 on hold.
De moeder vormt op dit moment een gezin met haar zoontje uit een eerder relatie en [de minderjarige] . Zij heeft sinds begin 2022 een partner met wie zij niet officieel samenwoont. [de minderjarige] ziet de partner van de moeder als haar vader.
De man betwist dat hij drinkt en dat hij agressief is geweest naar de moeder. Na het verbreken van de relatie hebben partijen nauwelijks contact met elkaar gehad. De man kent [de minderjarige] niet. De man woont alleen; hij heeft een volwassen zoon. De man heeft neurologische gevolgen van een hersenbloeding in 2018. Hij heeft in verband daarmee begeleiding. De man wil betrokken worden in het leven van [de minderjarige] , meedenken over gezamenlijke beslissingen over haar en informatie vanuit opvang/school over haar krijgen.
Er komen uit het raadsonderzoek geen belangrijke zorgen in de opvoedingsomgeving bij de moeder naar voren. De moeder is bereid hulp te zoeken als dat nodig is. Volgens de Raad is de moeder nog steeds bang voor de man en wantrouwt zij hem. De moeder heeft afstand van de man genomen. De Raad verwacht dat de aanwezigheid van de man in het leven van [de minderjarige] van invloed zal zijn op de draagkracht van de moeder en wellicht op haar persoonlijke stabiliteit.
De moeder vindt het moeilijk statusvoorlichting aan [de minderjarige] te geven. De Raad vindt echter dat [de minderjarige] moet weten wie haar vader is en dat zij het aankan om hem te leren kennen. Als [de minderjarige] er pas later achter komt wie haar eigenlijke vader is, zou dat het vertrouwen in de moeder kunnen schaden.
De Raad vindt het belangrijk voor de persoonlijkheidsontwikkeling van [de minderjarige] dat de man haar erkent. Erkenning van [de minderjarige] door de man kan bij de moeder weliswaar gevoelens van angst en onveiligheid oproepen, maar het is de Raad niet gebleken dat bij erkenning de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] of de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [de minderjarige] in het gedrag komt. Volgens de Raad zal de erkenning zelfs een positieve invloed kunnen hebben op de wijze waarop de man kan starten aan een positieve betrokkenheid en invulling van zijn rol als vader.
De Raad heeft geen aanwijzingen dat de vader de door de moeder te nemen beslissingen niet naar behoren zal ondersteunen. Toch acht de Raad het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] dat de moeder en de man gezamenlijk gezag uitoefenen. Tijdens de relatie en bij de beëindiging daarvan is de verhouding tussen partijen ernstig verstoord geraakt. De ervaringen van de moeder uit die tijd vormen voor haar een dermate grote belemmering dat bij gezamenlijk gezag de spanningen voor haar hoog zouden oplopen. Dit geeft een onaanvaardbaar risico voor de opvoedomgeving van [de minderjarige] .
Vanwege de meldingen van de moeder in het verleden over dreiging en agressie door de man en haar zorgen over zijn functioneren heeft de Raad nader onderzoek gedaan. Hieruit is niet gebleken dat de man geen contact met [de minderjarige] zou moeten of kunnen hebben. De Raad acht het daarom allereerst in het belang van [de minderjarige] dat zij de man leert kennen en contact met hem onderhoudt zodat zij een eigen beeld van hem kan vormen. Het is daarbij belangrijk dat nauwlettend wordt gekeken naar wat [de minderjarige] aankan. Aangezien [de minderjarige] de man niet kent, de moeder angstig is en partijen niet met elkaar communiceren, acht de Raad een begeleid traject nodig om uiteindelijk mogelijk tot een vaste omgangsregeling te komen. De Raad adviseert de moeder zich (weer) aan te melden bij het CJG, zodat het CJG de eerste aanzet doet tot statusvoorlichting, aanmelding bij BOR-Humanitas voor omgangsbegeleiding en dergelijke. De vermoedelijke toename van spanningen bij de moeder zal een thema moeten zijn bij haar persoonlijke begeleiding. Gezien de leeftijd van [de minderjarige] en het feit dat zij de man niet kent zal gestart moeten worden met korte contacten (te denken valt aan eens per 14 dagen 30/60 minuten) die geleidelijk in duur en frequentie kunnen worden uitgebreid en die mogelijk op termijn ook zonder begeleiding van een hulpverlener kunnen plaatsvinden.
Concluderend adviseert de Raad de man vervangende toestemming tot erkenning te verlenen, het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen en een omgangregeling vast te stellen waarbij onder begeleiding van BOR Humanitas (of een vergelijkbare instelling) omgang tussen de man en [de minderjarige] wordt opgebouwd, en waarbij de duur, frequentie en opbouw onder regie van de te betrekken hulpverlening zoals het CJG worden bepaald.
2.3.
De advocaat van de moeder heeft op 13 juni 2023 geschreven dat de moeder achter de adviezen van de Raad staat. De moeder begrijpt de visie van de Raad dat erkenning door de man in positieve zin bijdraagt aan de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming kan daarom worden toegewezen. Vanwege de angst en het wantrouwen van de moeder zou gezamenlijk gezag ertoe leiden dat [de minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders. Dit verzoek moet daarom worden afgewezen. De moeder vindt de omgang tussen [de minderjarige] en de man nog wel heel spannend. Daarom moet de omgang rustig opgebouwd worden onder toezicht van een onafhankelijke hulpverlener. Daarbij dient primair gekeken te worden naar de belastbaarheid van [de minderjarige] , maar daarnaast ook naar de belastbaarheid van de moeder.
2.4.
Volgens diens advocaat kan de vader kan zich ook vinden in de adviezen van de Raad. [de minderjarige] is nu anderhalf jaar oud, de vader hoopt dat de omgang zo snel mogelijk kan starten.
2.5.
De zitting van 19 oktober 2023 is niet doorgegaan vanwege een (tweede) hersenbloeding van de man.
Op de nadere zitting van 19 maart 2024 is het volgende besproken.
2.6.
De moeder vertelt dat zij één keer contact heeft opgenomen met het CJG, waarbij haar voor wat betreft de statusvoorlichting is geadviseerd haar partner geen papa meer te (laten) noemen; de moeder noemt haar partner nu de bonuspapa van [de minderjarige] . De man wil contact met de moeder, maar dat wil zij niet. Het gaat goed met [de minderjarige] , ook met haar halfbroertje en de moeder wil de rust behouden. De moeder ziet echter het belang van omgang tussen de man en [de minderjarige] . Zij kan daarom instemmen met omgang, met als harde eis dat deze wordt begeleid door professionals. De omgangsbegeleiders moeten daarbij zicht krijgen op de opvoedkwaliteiten van de man en beoordelen of hij structurele omgang aankan. Verder moet voorafgaand aan de omgang uit een test blijken dat de man nuchter is, er moet goed zicht komen op de belastbaarheid van [de minderjarige] en de hulpverlening moet de afstand tussen partijen bewaken.
De moeder heeft na die ene keer niets meer van het CJG vernomen. Zij wist zelf niet waar zij zich moest aanmelden voor omgangsbegeleiding. De moeder wilde daarom de zitting afwachten en ze zal nu zo spoedig mogelijk weer contact opnemen met het CJG.
2.7.
[vertegenwoordiger van de raad] spreekt namens de Raad zijn teleurstelling uit over het feit dat de hulpverlening nog niet is begonnen met statusvoorlichting en omgangsbegeleiding. Hiertoe was noodzakelijk geweest dat de man zich ook bij het CJG had aangemeld, omdat zij moeten weten om wie het gaat. De Raad ziet geen andere mogelijkheid dan de zaak opnieuw aan te houden voor de duur van zes maanden, om het traject van statusvoorlichting en omgangsbegeleiding op de starten. Beide partijen moeten zich daartoe zo snel mogelijk aanmelden bij het CJG.
2.8.
De man geeft aan dat de informatieregeling niet vanzelf is verlopen en bovendien twijfelt hij aan de betrouwbaarheid van de informatie die de moeder hem over [de minderjarige] stuurt. Hij betwijfelt of de foto’s wel steeds recent zijn.
De man wil graag contact met [de minderjarige] , er is echter tot nu toe nog niets van de grond gekomen. Hij heeft zich niet gemeld bij het CJG, omdat hij had begrepen dat hij dat niet hoefde te doen. De man heeft de acties van de moeder afgewacht en zich in de tussentijd terughoudend opgesteld. Als hij had geweten dat hij zich bij het CJG had moeten aanmelden, had hij dat meteen gedaan.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft verzocht om vervangende toestemming om [de minderjarige] te mogen erkennen. De bijzondere curator heeft op 21 februari 2022 geadviseerd het verzoek in zoverre toe te wijzen, omdat [de minderjarige] er boven alles recht op en belang bij heeft te weten van wie zij afstamt.
Gelet op de ter zitting van 7 juni 2022 door de moeder geuite twijfel over het verwekkerschap van de man, heeft de rechtbank bij beschikking van 22 juni 2022 een DNA-onderzoek gelast, waarvan de voorlopige kosten uit ‘s Rijkskas moesten worden voorgeschoten. Uit het DNA-onderzoek van Verilabs van 12 augustus 2022 blijkt dat het praktisch bewezen is dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is.
De bijzondere curator heeft op 30 september 2022 naar aanleiding van de uitslag van het DNA-onderzoek haar advies om de man vervangende toestemming te verlenen gehandhaafd. Zij heeft daarbij als aanvulling op haar verslag van 21 februari 2022 geadviseerd het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen, omdat zij vanwege de angst van de moeder vreest dat [de minderjarige] dan klem en verloren zal raken tussen de ouders. De bijzondere curator vindt het nog te vroeg voor omgang, maar zij ziet wel mogelijkheden voor voorzichtige opbouw van het contact tussen de man en [de minderjarige] onder (deskundige) begeleiding.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de bezwaren van de moeder bij beschikking van 30 november 2022 de Raad verzocht onderzoek te doen naar de gevolgen van erkenning voor [de minderjarige] zoals hiervoor vermeld. De Raad heeft na onderzoek geadviseerd het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning toe te wijzen. De moeder heeft daarmee op 13 juni 2023 ingestemd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek in het belang van [de minderjarige] toewijzen en de man vervangende toestemming verlenen om haar te erkennen.
2.10.
Uit de factuur van Verilabs blijkt dat de kosten van het DNA-onderzoek € 685 bedragen. Deze kosten zijn uit ’s Rijkskas voorgeschoten. De rechtbank acht het redelijk dat de kosten van het DNA-onderzoek tussen partijen worden gedeeld en zij zal daarom bepalen dat de partijen deze kosten alsnog aan de griffier dienen te voldoen. Voor de betaling van het bedrag van € 342,50 zal door de financiële dienst (LDCR) aan de moeder en de man een factuur met betaalinstructies worden toegezonden.
2.11.
Gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over hun minderjarige kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen.
De Raad heeft toegelicht dat de moeder nog zozeer te kampen heeft met spanningen vanuit haar verleden met de man, dat zij gezamenlijk gezag niet aankan. Het zou bij de moeder zulke spanningen geven dat het risico groot is dat de stabiele maar kwetsbare opvoedsituatie van [de minderjarige] in gevaar komt. Dit is niet in het belang van [de minderjarige] . De bijzondere curator deelt de visie van de Raad dat het verzoek tot gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, omdat zij vreest dat [de minderjarige] in dat geval klem en verloren zou raken tussen de ouders. Mede gelet op de inhoud van de overige stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting, zal de rechtbank het verzoek van de man daarom in zoverre afwijzen, omdat zij gezamenlijk gezag in strijd met het belang van [de minderjarige] acht.
2.12.
Gelet op het advies van de Raad is ter zitting besproken dat de moeder zich weer moet melden bij het CJG en dat ook de man zich daar moet aanmelden, zodat het CJG kan adviseren en begeleiden bij statusvoorlichting aan [de minderjarige] en het tot stand brengen van eerste professioneel begeleide contacten tussen de man en [de minderjarige] . Vervolgens zal mogelijk toegewerkt kunnen worden naar opbouwende omgang onder begeleiding van BOR-Humanitas of een vergelijkbare instantie. Partijen zijn hiertoe bereid en de rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij zich zo spoedig mogelijk melden bij het CJG. Duur, frequentie en opbouw van de contacten dienen plaats te vinden onder de regie van het CJG (of een soortgelijke hulpverlenende instantie), steeds rekening houdend met de draagkracht van [de minderjarige] . Naar verwachting zal het traject bij het CJG enige tijd in beslag nemen. De rechtbank zal de beslissing over de omgang daarom voor de duur van negen maanden aanhouden in afwachting van het verloop van het traject. De rechtbank wijst de moeder er uitdrukkelijk op dat zij wettelijk verplicht is mee te werken aan statusvoorlichting en dat zij het mogelijk moet maken te voldoen aan het recht op en de plicht tot omgang van de man.
2.13.
De rechtbank wijst er ten overvloede op dat de tijdelijke informatieregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 30 november 2022 nog onverkort van kracht is.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent [de man] vervangende toestemming tot erkenning van het kind [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
3.2.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
3.3.
veroordeelt de moeder en de man in de kosten van het DNA-onderzoek en bepaalt dat zij ieder € 342,50 aan de griffier dienen te voldoen, één en ander zoals overwogen in rechtsoverweging 2.9;
3.4.
wijst het verzoek van de man om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] af;
3.5.
houdt de beslissing over de omgangsregeling aan tot 15 januari 2025 PRO FORMA.
3.6.
verzoekt de advocaten de rechtbank uiterlijk op 8 januari 2025 schriftelijk te berichten over het verloop van het traject bij het CJG zoals hiervoor vermeld onder 2.12 en de daaraan te verbinden gevolgen;
3.7.
wijst erop dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.