ECLI:NL:RBNHO:2024:3347

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/15/349544 / FA RK 24-915
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toevertrouwing van minderjarige aan vader en voorlopige zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 5 april 2024 een beschikking gegeven in een procedure betreffende de voorlopige zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige 1]. De vader heeft verzocht om de minderjarige aan hem toe te vertrouwen en om te bepalen dat er voorlopig geen vaste zorgregeling geldt tussen de minderjarige en de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds september 2023 feitelijk bij de vader verblijft en dat de relatie tussen de minderjarige en de moeder verslechterd is. De rechtbank heeft een Raadsonderzoek gelast naar de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, om te onderzoeken wat in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is bij de toevertrouwing aan de vader, gezien de praktische problemen die ontstaan door de inschrijving van de minderjarige op het adres van de moeder. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minderjarige op een leeftijd is dat zij zelf meer zeggenschap wil hebben over haar leven. De moeder heeft zich verweerd tegen de verzoeken van de vader, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voorlopig geen zorgregeling zal gelden tussen de minderjarige en de moeder, totdat er meer duidelijkheid is over de situatie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om een onderzoek te verrichten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
provisionele voorziening ex artikel 223 Rv.
zaak-/rekestnr.: C/15/349544 / FA RK 24-915
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 5 april 2024
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.E. Oud, kantoorhoudende te Wormerveer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 16 januari 2024;
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. D.E. Oud.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [de minderjarige 1] :
- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum 1] in de gemeente [gemeente] ,
De vader heeft de minderjarige erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige.
2.3.
De vader heeft gelijktijdig met onderhavige provisionele vordering een verzoekschrift ingediend tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, het bepalen dat er geen vaste omgangsregeling geldt tussen de minderjarige en de moeder en nihil stelling van de kinderbijdrage. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder zaaknummer C/15/349543 / FA RK 24-914.
2.4.
Bij beschikking van 20 oktober 2010 van de rechtbank Amsterdam is bepaald dat de regelingen zoals tussen partijen zijn overeengekomen in het aan de beschikking gehechte ouderschapsplan, tevens vaststellingsovereenkomst, als herhaald en ingelast worden beschouwd en deel uitmaken van deze beschikking.
In voornoemd ouderschapsplan staat opgenomen dat – voor zover thans relevant –:
  • [de minderjarige 1] haar hoofdverblijf heeft bij de moeder;
  • er een verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) zal gelden die er – samengevat – op neerkomt dat [de minderjarige 1] eens per twee weken van zaterdag 10:30 uur tot zondag 19:30 uur bij de vader verblijft en zij in de weken dat zij niet volgens die regeling bij de vader verblijft op vrijdag van 10:30 uur tot 19:30 uur bij de vader verblijft;
  • de vakanties en feestdagen gelijkelijk worden verdeeld tussen partijen.
2.5.
Uit een latere relatie van de moeder zijn geboren de minderjarigen:
  • [de minderjarige 2] , op [geboortedatum 2] te [plaats] ,
  • [de minderjarige 3] , op [geboortedatum 3] te [plaats] .

3.Verzoek

3.1.
De vader verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de duur van de bodemprocedure te bepalen dat:
  • de minderjarige wordt toevertrouwd aan de vader;
  • er voorlopig geen vaste zorgregeling geldt tussen [de minderjarige 1] en de moeder.
3.2.
De vader stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Hij heeft het volgende aangevoerd. De verstandhouding tussen [de minderjarige 1] en haar moeder is de afgelopen tijd verslechterd. Ten gevolge hiervan verblijft [de minderjarige 1] sinds september 2023 volledig bij de vader en heeft ze enkel zo nu en dan (niet op vaste basis) contact met de moeder. De vader acht het van belang dat de feitelijke situatie gaat overeenstemmen met de juridische situatie en meent daarom dat het van belang is dat [de minderjarige 1] aan hem wordt toevertrouwd. Ondanks diverse verzoeken hierover aan de moeder, werkt zij niet mee aan de officiële adreswijziging van [de minderjarige 1] , of het overzetten van de haar nog immer toekomende toeslagen. De moeder heeft gesteld de te ontvangen gelden naar [de minderjarige 1] over te maken, maar de vader wil niet dat [de minderjarige 1] tussen hen zit en meent dat hij degene is die deze gelden rechtstreeks behoort te ontvangen van de Belastingdienst en Sociale Verzekeringsbank. Omdat [de minderjarige 1] al langere tijd bij de vader verblijft en de moeder alsnog niet wil meewerken aan de adreswijziging, ontvangt [de minderjarige 1] daarnaast niet de voor haar bestemde post.
Voorts geldt dat [de minderjarige 1] volgens de zorgregeling bij ieder der ouders zou verblijven. Aan deze regeling wordt al maanden geen uitvoering meer gegeven en het is bovendien niet wat [de minderjarige 1] zelf wil. [de minderjarige 1] is inmiddels vijftien jaar oud en heeft te kennen gegeven op dit moment geen vaste zorgregeling te willen hebben met haar moeder. Het voelt voor [de minderjarige 1] onprettig om een zorgregeling op papier te hebben staan, waarvan de moeder op ieder gewenst moment nakoming kan vorderen. Namens [de minderjarige 1] verzoekt de vader daarom te bepalen dat de regeling zoals vastgelegd in het ouderschapsplan wordt gewijzigd in die zin dat er tussen [de minderjarige 1] en de moeder geen vaste omgangsregeling geldt.
3.3.
Ter zitting is hier door en namens de vader het volgende aan toegevoegd. De vader loopt tegen verschillende problemen aan doordat [de minderjarige 1] nog bij de moeder staat ingeschreven. Naast de eerder genoemde voorbeelden, is het bijvoorbeeld niet gelukt om [de minderjarige 1] bij een huisarts in de buurt in te schrijven, of andersoortige lokale hulpverlening (zoals een kinderpsycholoog) in te schakelen. De vader heeft verder aangegeven dat Veilig Thuis al langere tijd betrokken is bij het gezin van de moeder. De vader mag er het fijne niet van weten vanwege de privacy, maar heeft wel vernomen dat Veilig Thuis jeugdzorg heeft ingeschakeld. Jeugdzorg heeft dit jaar nog gesproken met [de minderjarige 1] en naar aanleiding daarvan is er op 29 maart 2024 een eerste afspraak gepland tussen [de minderjarige 1] en de maatschappelijk werker. Eerder was er ook al hulpverlening betrokken, maar dat zag meer op het monitoren van de situatie bij de moeder thuis. De vader heeft aangegeven dat hij [de minderjarige 1] probeert te stimuleren in het contact met haar moeder, maar dat hij haar moeilijk kan dwingen. Ook is het niet helpend dat de moeder diverse afspraken tussen hen last minute heeft afgezegd of niet reageert op berichten. Dit zorgde voor teleurstelling bij [de minderjarige 1] . Verder heeft de vader verteld dat hij in augustus 2022 zelf ook een periode geen contact heeft gehad met [de minderjarige 1] , na een ruzie tussen hen. Die situatie was echter anders dan de huidige, omdat het snel weer goed was tussen [de minderjarige 1] en de vader. Het probleem was alleen dat het eerste contact leggen lange tijd niet lukte. De vader denkt dat de moeder de aanstichtster was van deze ruzie tussen [de minderjarige 1] en hem. De onderlinge verstandhouding tussen de ouders is slecht en er vindt geen communicatie plaats. De ouders zijn op een vervelende manier uit elkaar gegaan en de vader heeft er niet direct voor gekozen om allerlei hulpverlening in te schakelen, ten behoeve van de rust. Inmiddels is er wel hulpverlening die start en het is belangrijk om die te doorlopen.

4.Verweer

4.1.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij zich verweert tegen de verzoeken van de vader. [de minderjarige 1] hoort gewoon thuis te komen. Er is even ruzie geweest tussen hen, niets meer dan dat, en dat kan gewoon opgelost worden. Alles is te lijmen. De moeder heeft geprobeerd een gesprek te voeren met [de minderjarige 1] , maar [de minderjarige 1] wordt telkens boos. [de minderjarige 1] komt echter wekelijks nog thuis en dan hebben zij het gezellig samen. De moeder begrijpt niet waarom [de minderjarige 1] een ander verhaal vertelt bij de kinderrechter en de moeder ervaart het alsof zij een spelletje speelt. [de minderjarige 1] moet met de moeder gaan communiceren en dan kan alles opgelost worden. De moeder wil graag dat de rechtbank bepaalt dat het weer wordt zoals voorheen en dat [de minderjarige 1] om en om bij beide ouders verblijft. De moeder heeft zich aangemeld bij de JGZ (de rechtbank begrijpt: de Jeugd- en Gezondheidszorg van de GGD Gelderland-Midden) en er heeft dit jaar een gesprek plaatsgevonden tussen hen en [de minderjarige 1] . De moeder heeft vertrouwen in dit traject en ziet het als haar laatste strohalm.

5.Het standpunt van de minderjarige

5.1.
[de minderjarige 1] heeft in gesprek met de kinderrechter aangegeven dat dat zij graag bij haar vader wil blijven wonen. [de minderjarige 1] voelt zich al een tijd lang niet gezien en gehoord door de moeder. De aandacht van de moeder gaat voornamelijk uit naar haar andere twee jongere kinderen, voor wie [de minderjarige 1] ook vaak moest zorgen. De situatie tussen [de minderjarige 1] en de moeder is geëscaleerd en er is een fysiek conflict ontstaan waarbij de moeder [de minderjarige 1] vastpakte en [de minderjarige 1] in de hand van haar moeder heeft gebeten. [de minderjarige 1] probeert sinds ze bij de vader verblijft zo nu en dan af te spreken met de moeder (één of twee keer per maand gemiddeld), maar de moeder heeft dit meerdere keren last minute afgezegd of, als het wel doorging, had de moeder opnieuw weinig aandacht voor haar. Dit versterkt het gevoel van [de minderjarige 1] dat de moeder haar niet op de eerste plek zet. Door de jaren heen is er meer afstand gekomen tussen [de minderjarige 1] en de moeder. [de minderjarige 1] mist op dit moment vooral haar broertje, zusje en haar kat.

6.Beoordeling

6.1.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
6.2.
De rechtbank stelt vast dat aan het vereiste genoemd in het tweede lid van artikel 223 Rv is voldaan, zodat de vader in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek.
6.3.
Ter beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een provisionele voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter allereerst te onderzoeken of hierbij een voldoende spoedeisend belang bestaat. Van een voldoende belang bij toewijzing van een dergelijk verzoek is sprake indien van de verzoekende partij niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De rechter dient daarbij de belangen van alle betrokkenen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
6.4.
In hetgeen de vader heeft verklaard over de problemen die zijn ontstaan doordat [de minderjarige 1] geen (structureel) contact heeft met haar moeder en zij nog wel op het adres van de moeder staat ingeschreven, ziet de rechtbank voldoende grond om spoedeisend belang aan te nemen. Het spoedeisend belang is bovendien onbetwist gesteld door de vader.
Toevertrouwing:
6.5.
De rechtbank zal [de minderjarige 1] voorlopig toevertrouwen aan haar vader. Redengevend daartoe is dat [de minderjarige 1] al geruime tijd (sinds september 2023) feitelijk bij de vader verblijft en het de vader is die hoofdzakelijk de zorgtaken voor [de minderjarige 1] op zich neemt, terwijl [de minderjarige 1] nog wel op het adres van de moeder staat ingeschreven. Dit veroorzaakt allerlei praktische problemen, zoals het niet op tijd krijgen van post, het niet kunnen inschrijven van [de minderjarige 1] bij een huisarts in de buurt, het niet kunnen inzetten van hulpverlening in de buurt, en het mislopen van toeslagen voor [de minderjarige 1] die verbonden zijn aan haar verblijf bij één van de ouders. De rechtbank vindt het van belang dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie die al geruime tijd aan de orde is. De rechtbank heeft hierbij in overweging genomen dat [de minderjarige 1] uitgesproken is in haar wens om bij de vader te verblijven en verder duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat het contact met de moeder moeizaam verloopt. [de minderjarige 1] is op een leeftijd dat zij steeds meer zelf zeggenschap wil hebben over haar leven. Ze gaat vanaf het adres van de vader wel gewoon naar school en de vader staat open voor contact tussen [de minderjarige 1] en de moeder.
Zorgregeling:
6.6.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het idee dat zij informatie mist, dan wel niet de volledige situatie in beeld heeft gekregen. Zo is er weinig bekend over wat er precies is gebeurd tussen de moeder en [de minderjarige 1] , wat er is geprobeerd om deze situatie te verbeteren, of, en zo ja welke, hulpverlening actief betrokken is, wat precies hun rol is/wordt in het geheel en hoe vaak [de minderjarige 1] thans contact heeft met haar moeder. Het verhaal van de moeder over wat heeft geleid tot de escalatie tussen [de minderjarige 1] en de moeder en de reactie daarop van [de minderjarige 1] (verblijven bij de vader en spaarzaam contact met de moeder) lijken in ieder geval moeilijk met elkaar te rijmen. Daarnaast valt de rechtbank op na [de minderjarige 1] gesproken te hebben dat er veel bij haar lijkt te spelen, maar dat zij het erg lastig vindt om daar woorden aan te geven. Duidelijk is in ieder geval dat zij het gevoel heeft niet te worden gezien en gehoord door de moeder. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat ze het verhaal van [de minderjarige 1] hierover niet herkent en heeft zij uitspraken gedaan die erop duiden dat zij de verantwoordelijkheid voor het contact/de relatie tussen hen bij [de minderjarige 1] neerlegt. De moeder heeft voorts aangegeven dat alles te lijmen is en dat [de minderjarige 1] gewoon terug moet komen naar huis. Hiermee heeft zij weinig aanknopingspunten geboden om een inhoudelijk gesprek te voeren over wat [de minderjarige 1] nodig heeft. Het verschil in zienswijze tussen moeder en dochter, gecombineerd met de onduidelijkheid en het langdurig ontbreken van structureel contact tussen hen, baart de rechtbank zorgen. De vader heeft hierover aangegeven dat hij [de minderjarige 1] probeert te stimuleren in het contact met haar moeder, maar dat hij haar niet kan dwingen. Voorts werd ter zitting duidelijk dat [de minderjarige 1] in augustus 2022 ook een tijd lang minder contact heeft gehad met haar vader, naar aanleiding van een ruzie tussen hen. De vader heeft hierover aangegeven dat de moeder de aanstichtster was van deze ruzie tussen [de minderjarige 1] en de vader.
6.7.
Alles overziend vindt de rechtbank het een ondoorzichtig geheel en kan zij zich niet aan de indruk onttrekken dat [de minderjarige 1] meer hulp nodig heeft dan haar thans geboden wordt. De rechtbank durft er, gelet op de uitlatingen van partijen, ter zitting niet op te vertrouwen dat zij beiden actief hulp zullen zoeken en accepteren. Voorgaande vormt voor de rechtbank de aanleiding om, vooruitlopend op de bodemprocedure, een Raadsonderzoek te gelasten naar de vraag welke hoofdverblijfplaats en welke zorgregeling met de ouder waar [de minderjarige 1] niet verblijft het meest in het belang van [de minderjarige 1] wordt geacht. Op deze manier zal er zicht moeten komen op de situatie en kan er een plan worden gemaakt voor het contactherstel tussen [de minderjarige 1] en de moeder. In de tussentijd hoopt de rechtbank dat de maatschappelijk werker die betrokken gaat raken (en/of het wijkteam) al aan de slag gaat met [de minderjarige 1] en partijen. Eventuele bevindingen van de hulpverlening kunnen worden meegenomen in het Raadsonderzoek. De rechtbank benadrukt dat het aan de vader is om het contact tussen [de minderjarige 1] en de moeder te blijven stimuleren.
6.8.
In de tussentijd ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat er voorlopig geen zorgregeling zal gelden tussen [de minderjarige 1] en haar moeder. De reden hiervoor is dat er veel lijkt te spelen tussen hen, de moeder haar eigen aandeel in de problematiek onvoldoende ziet en dat [de minderjarige 1] in gesprek met de kinderrechter duidelijk heeft laten weten dat zij voorlopig geen vaste zorgregeling wil. Voorgaande neemt niet weg dat er omgang tussen hen kan plaatsvinden, als zij daar onderlinge afspraken over kunnen maken.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat de minderjarige:

[de minderjarige 1], op [geboortedatum 1] in de gemeente [gemeente]
wordt toevertrouwd aan de vader;
7.2.
bepaalt dat er voorlopig, totdat nader wordt beslist, geen vaste verdeling van zorg- en opvoedingstaken geldt tussen de minderjarige en de moeder met inachtneming van hetgeen is overwogen in overweging 6.7.;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure met zaaknummer: C/15/349543 / FA RK 24-914 een onderzoek te verrichten naar het hoofdverblijf en de zorgregeling betreffende de minderjarige en daarbij de vragen te beantwoorden onder overweging 6.7. en omtrent de resultaten een rapport en advies uit te brengen, welk rapport
uiterlijk op 5 september 2024dient te worden ingebracht in voormelde bodemprocedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Kamer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.