7.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapportages is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersmisdrijf. De verdachte heeft, onder invloed van alcohol, een fietspad overgestoken waar zich op dat moment verschillende fietsers bevonden, waaronder het slachtoffer. Hij heeft daarbij niet voldoende opgelet waardoor hij het slachtoffer heeft aan- en overgereden. Het slachtoffer heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het verkeersgedrag van de verdachte heeft niet alleen direct gevolg gehad voor het slachtoffer, maar ook voor de vele getuigen (veelal jonge scholieren en vrienden van het slachtoffer). Ook is de verkeersveiligheid in het algemeen door het handelen van de verdachte ernstig in gevaar gebracht. De aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid van de verdachte heeft bijzonder ernstige gevolgen gehad. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij als beroepschauffeur de veiligheid van medeweggebruikers onvoldoende in acht heeft genomen, met alle gevolgen van dien voor het slachtoffer.
Redelijke termijn en de persoon van de verdachte
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met ongeveer vier weken, is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte van 21 februari 2024 blijkt dat de verdachte geen voor de strafmaat relevante veroordelingen op zijn naam heeft staan.
In het reclasseringsadvies van 29 februari 2024, van Fivoor GGZ Reclassering, wordt de kans op recidive als laag-gemiddeld ingeschat. Volgens de reclassering is positief te noemen dat de verdachte behandeling bij Brijder Verslavingszorg positief heeft afgerond en sindsdien abstinent van alcohol is.
Omdat de verdachte binnen het vrijwillige kader hulpverlening heeft gekregen, gericht op zijn psychische gesteldheid, en tot op heden aversie medicatie met betrekking tot alcohol gebruikt, vindt de reclassering het niet noodzakelijk om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Strafmaat
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken en gerechtshoven ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS) ontwikkeld. De oriëntatiepunten adviseren in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en alcoholgebruik > 570 ug/l, een gevangenisstraf van drie maanden en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar.
De rechtbank acht het van belang dat de feiten inmiddels twee jaar geleden hebben plaatsgevonden en de verdachte sindsdien geen verkeersovertredingen heeft begaan. Ook is van belang dat de verdachte, zoals hij op de zitting heeft toegelicht, zijn leven op een positieve manier heeft ontwikkeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen aantal uren passend en geboden is. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
De rechtbank zal daarnaast in het belang van de verkeersveiligheid en om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te begaan, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd is geweest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.