ECLI:NL:RBNHO:2024:3194

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
15/038081-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag met geslaagd beroep op noodweerexces

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de verdachte is beschuldigd van doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 februari 2022 in Den Helder, waar de verdachte het slachtoffer een nekklem heeft aangelegd, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 19 maart 2024 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de dood van het slachtoffer niet door de verdachte was veroorzaakt maar door een acuut hartfalen.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, maar dat de manier waarop hij zich verdedigde niet proportioneel was. De verdachte had de nek-klem te lang en te strak vastgehouden, zelfs nadat het slachtoffer niet meer bewoog. Hierdoor overschreed hij de grenzen van noodzakelijke verdediging.

Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte in een situatie van noodweerexces verkeerde, wat betekent dat hij niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien er geen straf is opgelegd aan de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/038081-22 (P)
Uitspraakdatum: 2 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.M. van der Most, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2022 te Den Helder [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (terwijl die [slachtoffer] met zijn buik en/of zij op de grond lag en/of verdachte op het lichaam van die [slachtoffer] lag) zijn, verdachtes, arm om de hals en/of nek en/of keel van die [slachtoffer] te klemmen en/of te houden en/of met zijn, verdachtes, arm (met kracht) (gedurende enige tijd) te drukken op/tegen de hals en/of nek en/of keel van die [slachtoffer], althans met zijn, verdachtes, arm (gedurende enige tijd) kracht uit te oefenen op de hals en/of nek en/of keel van die [slachtoffer].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman kan uit het dossier niet worden geconcludeerd dat de dood van het slachtoffer is ingetreden door het handelen van de verdachte. Dat de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door acuut hartfalen als gevolg van een ziekelijk verzwaarde hartspier kan volgens de raadsman niet worden uitgesloten. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 14 februari 2022 heeft tussen het slachtoffer en de verdachte een ernstig geweldsincident plaatsgevonden. Het slachtoffer en de verdachte zijn daarbij in een worsteling op de grond terecht gekomen. De verdachte heeft vervolgens zijn arm om de nek van het slachtoffer gelegd en het slachtoffer in deze nekklem vastgehouden. Het slachtoffer is overleden.
Sectie van het lichaam van het slachtoffer heeft onder meer bloeduitstortingen in de halsspieren en breuken van de bovenste hoornen van het schildkraakbeen aangetoond. Volgens arts en forensisch patholoog [patholoog] (hierna: de forensisch patholoog) kan het overlijden van het slachtoffer zonder meer worden verklaard door samendrukkende krachtinwerking ter hoogte van de hals, al dan niet in combinatie met samendrukkende krachtinwerking op de romp. Van een andere doodsoorzaak is niet gebleken. De forensisch patholoog heeft ter terechtzitting een toelichting gegeven op het definitieve sectierapport van 7 september 2022.
De rechtbank twijfelt niet aan het sectierapport van 7 september 2022 en de toelichting daarop. Wat de raadsman daarover heeft aangevoerd ontkracht de bewijswaarde van de bewijsmiddelen niet.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat bewezen kan worden dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan de bewezen verklaarde geweldshandelingen van de verdachte kan worden toegerekend.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 februari 2022 te Den Helder [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door terwijl die [slachtoffer] met zijn buik en/of zij op de grond lag en verdachte op het lichaam van die [slachtoffer] lag zijn, verdachtes, arm om de hals en/of nek en/of keel van die [slachtoffer] te klemmen en te houden en met zijn, verdachtes, arm met kracht gedurende enige tijd te drukken op/tegen de hals en/of nek en/of keel van die [slachtoffer], althans met zijn, verdachtes, arm gedurende enige tijd kracht uit te oefenen op de hals en/of nek en/of keel van die [slachtoffer].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer. Het feit is niet strafbaar, omdat de verdachte handelde uit zelfverdediging.
De verdachte is door het slachtoffer met een boksbeugel meerdere keren op zijn hoofd geslagen. De verdachte heeft het slachtoffer in bedwang gehouden door één arm om de nek/hals van het slachtoffer geklemd te houden. Onder de gegeven omstandigheden stond de wijze van verdedigen door de verdachte dan ook in een redelijke verhouding tot de op hem uitgeoefende aanranding.
4.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ook op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat verdediging daartegen door de verdachte op dat moment ook noodzakelijk was. Het in bedwang willen houden van het slachtoffer en hem daarbij bij de nek vasthouden is volgens de officier van justitie ook een proportioneel middel, maar de lange duur van deze nek-klem maakt dit middel disproportioneel. Daarmee is niet voldaan aan de proportionaliteitseis, zodat het beroep op noodweer niet kan slagen.
4.3
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer allereerst de vraag moet worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe) van, in dit geval het lijf van de verdachte. Indien hiervan sprake was, moet worden bezien of het noodzakelijk was dat de verdachte zich verdedigde (de zogeheten subsidiariteit) en dat de manier waarop hij zich verdedigde geboden was (de zogeheten proportionaliteit).
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte was die bewuste nacht in de woning van het slachtoffer. Op het moment dat de verdachte de woning van het slachtoffer verliet en net een stap buiten had gezet, werd hij onverhoeds van achteren aangevallen door het slachtoffer. Het slachtoffer heeft de verdachte daarbij met een boksbeugel op zijn hoofd geslagen. De verdachte viel tegen een tuinhekje en kreeg meerdere klappen tegen zijn hoofd en in zijn gezicht. De verdachte en het slachtoffer raakten in gevecht en kwamen vervolgens op de grond terecht. Op de grond bleef het slachtoffer de verdachte slaan (zie getuigenverklaringen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegd bij de rechter-commissaris). Op enig moment hebben de verdachte en het slachtoffer elkaar losgelaten. Het slachtoffer is opgestaan en op de grond terecht gekomen. Ook de verdachte is opgestaan. Kort daarna vervolgde het gevecht zich tussen de verdachte en het slachtoffer en zijn zij opnieuw op de grond terecht gekomen. Daar lukte het de verdachte om het slachtoffer met een arm om de nek/hals van het slachtoffer in bedwang te houden. De verdachte heeft zijn arm strak om de nek/hals van het slachtoffer geklemd en deze nek-klem vastgehouden. De verdachte voelde op enig moment dat het slachtoffer niet meer bewoog. De verdachte heeft de nek-klem niet los gelaten en op geen enkel moment losser aangelegd. Hij heeft de nek-klem pas los gelaten toen de politie er was en zei dat hij het slachtoffer los moest laten. Het slachtoffer is, ondanks reanimatiepogingen door politie- en ambulancepersoneel, overleden.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij door het vele bloed in zijn gezicht, ontstaan door de klappen van het slachtoffer met een boksbeugel, gedesoriënteerd raakte. Hij wilde zich enkel verdedigen tegen de aanval van het slachtoffer en had geen andere keus dan het slachtoffer op enig moment met zijn arm om de nek in bedwang te houden. De verdachte was bang dat als hij de nek-klem op enig moment losser zou aanhouden, het slachtoffer overeind zou komen en zou doorgaan met de aanval.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Verder kon naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van de verdachte worden gevergd dat hij zich aan de aanranding zou onttrekken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het slachtoffer zonder aanleiding is overgegaan tot het geweld door de verdachte op het moment dat de verdachte de woning van het slachtoffer uitliep van achteren met een boksbeugel op het hoofd te slaan. Wat volgde was één gevecht met verschillende momenten van intensiteit. De verdachte kon niet zomaar weglopen omdat het gevecht met het slachtoffer steeds doorging. Daarbij was de verdachte ernstig verwond geraakt aan zijn hoofd en in zijn gezicht, waardoor ook zijn zicht beperkt was. Verder was gezien de agressieve aanval van het slachtoffer en zijn verleden als kooivechter, weglopen op dat moment geen reële optie voor de verdachte.
De manier waarop de verdachte zich verdedigde door het slachtoffer in bedwang te houden en daartoe een nek-klem aan te brengen was gerechtvaardigd, maar is onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet proportioneel. De verdachte heeft de nek-klem namelijk minutenlang strak en met dezelfde kracht om de nek/hals van het slachtoffer gehouden. Ook nadat hij voelde dat het slachtoffer verslapte en niet langer tegenstribbelde, heeft de verdachte deze nek-klem strak vastgehouden. Vanaf dat moment heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Van de verdachte had namelijk in redelijkheid mogen worden gevergd dat hij zich op het moment dat hij voelde dat het slachtoffer verslapte op een minder ingrijpende wijze zou hebben verdedigd. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweerexces en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zeer angstig voor het slachtoffer was en voor zijn leven moest vechten. Doordat hij door het vele bloed in zijn gezicht gedesoriënteerd was, zag de verdachte geen andere mogelijkheid dan het slachtoffer op enig moment door middel van een nek-klem in bedwang te houden. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn arm niet op enig moment losser om de nek/hals van het slachtoffer heeft gehouden, omdat hij bang was dat hij dan weer aangevallen zou worden door het slachtoffer. De verdachte heeft aldus gehandeld in absolute overlevingsmodus.
5.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ook op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweerexces slaagt en heeft daarom gerekwireerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Volgens de officier van justitie is sprake van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, veroorzaakt door de aanranding van het slachtoffer.
Gelet hierop slaagt het beroep op noodweerexces en dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3
Oordeel rechtbank
Hiervoor is vastgesteld dat sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Beoordeeld moet worden of aannemelijk is dat de verdachte in zijn verdediging verder is gegaan dan geboden was als onmiddellijk gevolg van een hevige, door die aanranding veroorzaakte, gemoedsbeweging.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit angst heeft gehandeld. Vanaf het moment dat hij van achteren door het slachtoffer met een boksbeugel werd geslagen, vreesde hij voor zijn leven. De verdachte zag op enig moment kans om het slachtoffer in bedwang te houden door het aanleggen van een nek-klem. De verdachte heeft verklaard dat hij deze nek-klem op geen enkel moment losser durfde aan te leggen, omdat hij bang was dat het slachtoffer hem weer zou gaan aanvallen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard “
in overlevingsmodus” te hebben gehandeld. De verdachte heeft verder verklaard dat hij, gezien de achtergrond van het slachtoffer als kooivechter en gezien zijn postuur, het slachtoffer niet op een andere manier in bedwang kon houden.
De verdachte had over zijn hele lichaam en gezicht verwondingen en hij had een bebloed gezicht. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam, zei de verdachte dat hij heeft gevochten voor zijn leven.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het voorgaande, aannemelijk geworden dat de verdachte verder is gegaan dan geboden was als onmiddellijk gevolg van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Het handelen van de verdachte was een reactie op de bijzonder agressieve aanval van het slachtoffer. De verdachte is daarbij gewond geraakt en door de verwondingen en het bloed in zijn gezicht gedesoriënteerd geraakt. De verdachte heeft deze aanval van het slachtoffer als een levensbedreigende situatie ervaren, waarbij hij werd beheerst door angst. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging.
Verder acht de rechtbank aannemelijk dat de aanranding als zodanig van doorslaggevend belang is geweest voor het ontstaan van deze gemoedsbeweging. Omdat de verdachte tijdens het incident voelde niet te kunnen vluchten, en hij naar eigen zeggen in overlevingsmodus moest handelen, heeft hij de nek-klem bij het slachtoffer strak aangebracht gehouden. De heftige gemoedsbeweging heeft vervolgens geleid tot een disproportionele verdediging door de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de verdachte dan ook een beroep op noodweerexces toe, zodat hij ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank staat tot slot stil bij de mogelijke betekenis van haar beslissing voor de nabestaanden van het slachtoffer, gelet op de zeer aanzienlijke gevolgen van het handelen van de verdachte. Ook zal de beslissing mogelijk voor anderen vragen oproepen.
Allereerst is van belang om op te merken dat de toets of iemand zichzelf mocht verdedigen tegen geweld of een aanval nog steeds streng is. In de meeste gevallen wordt een beroep op noodweer afgewezen. Noodweerexces, zoals in deze zaak, wordt zelfs maar hoogstzelden aangenomen door de rechter. Meestal is de conclusie dat een verdachte zich had moeten en kunnen inhouden en/of dat hij niet zodanig van slag was dat te begrijpen valt dat hij door het lint ging na een aanval. Dit betekent dat hier sprake is van een tamelijk uitzonderlijke situatie. Dat heeft de rechtbank hiervoor gemotiveerd.
Voor zulke uitzonderlijke situaties biedt de wet de mogelijkheid aan de rechter om te beslissen dat de verdachte niet wordt gestraft. Voor nabestaanden van slachtoffers van het geweld kan dat moeilijk te accepteren zijn. Zij moeten leven met de gevolgen daarvan. Maar daar staat tegenover dat een veroordeling van de verdachte en het opleggen van een straf onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke uitkomst van deze strafzaak zou zijn geweest.

6.Vorderingen benadeelde partijen

Mr. W. van Egmond heeft namens de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] vorderingen tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade van [benadeelde 1] bestaat uit:
-
Immaterieel€ 17.500,00 aan affectieschade.
De gestelde schade van [benadeelde 2] bestaat uit:
-
Immaterieel€ 17.500,00 aan affectieschade.
De gestelde schade van [benadeelde 3] bestaat uit:
-
Immaterieel€ 17.500,00 aan affectieschade.
Beoordeling
Artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt, voor zover hier van belang:
De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
a) de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Nu de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is en hem daarom geen straf wordt opgelegd, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vordering worden ontvangen.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2024