In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Ymere, eisende partij, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van huurachterstand, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De rechtbank heeft ambtshalve de algemene huurvoorwaarden van 1 februari 2004 getoetst op oneerlijke bedingen, zoals voorgeschreven door de Richtlijn 93/13/EEG. De kantonrechter heeft vastgesteld dat bepaalde bedingen, met name die met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten, oneerlijk zijn en daarom vernietigd moeten worden. Dit heeft geleid tot de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De vordering tot ontbinding en ontruiming is grotendeels toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en een gebruiksvergoeding voor het gehuurde. De proceskosten zijn eveneens aan de gedaagde partij opgelegd, omdat deze in het ongelijk is gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verhuurders om zich aan de wettelijke bepalingen te houden en de bescherming van consumenten tegen oneerlijke contractuele bedingen.