ECLI:NL:RBNHO:2024:3130

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
15-019685-23 en 23-003253-19 (vord tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en veroordeling voor belaging en mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en belaging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat de omstandigheden, waaronder de beperkte snelheid van het slachtoffer en het feit dat de verdachte nagenoeg stilstond met zijn auto, geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleverden. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor mishandeling van het slachtoffer, die door de botsing met de auto van de verdachte letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk met zijn auto op het slachtoffer is afgereden, wat resulteerde in een aanrijding.

Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor belaging van zijn ex-vriendin, waarbij hij gedurende vier maanden veelvuldig intimiderende en bedreigende berichten heeft gestuurd, haar heeft achtervolgd en zich in de nabijheid van haar woning heeft opgehouden. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 200 dagen opgelegd, waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het slachtoffer had geleden door de belaging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-019685-23 en 23-003253-19 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 29 maart 2024
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.K.M. Thuijs en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 31 oktober 2022 te Medemblik, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een door hem bestuurde personenauto op die [slachtoffer 1] , die vanuit tegengestelde richting kwam gefietst, heeft ingereden dan wel is afgereden waardoor er een
botsing is ontstaan tussen de personenauto van verdachte en die [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen,, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 31 oktober 2022 te Medemblik, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een door hem bestuurde personenauto op die [slachtoffer 1] , die vanuit tegengestelde richting kwam gefietst, in te rijden dan wel af te rijden, waardoor er een botsing is ontstaan tussen de personenauto van verdachte en die [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2022 tot en met 4 december 2022 te Hoorn en/of Medemblik, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door
- veelvuldig, althans meermalen intimiderende en/of bedreigende e-mails en/of whatsapp berichten en/of sms berichten aan die [slachtoffer 2] te sturen en/of haar veelvuldig, althans meermalen (anoniem) te bellen en/of
- zich veelvuldig, althans meermalen in de nabijheid van die [slachtoffer 2] en/of haar vrienden/familie en/of in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 2] op te houden en/of
- ( meermaals) met zijn, verdachtes, auto achter de auto van die [slachtoffer 2] aan te rijden en/of (vervolgens) voor de auto van die [slachtoffer 2] te gaan rijden en/of haar af te snijden en/of (vervolgens) hard af te remmen en/of voor haar stil te gaan staan met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel bij aangeefster.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat er een bewezenverklaring kan volgen, maar dat de periode moet worden beperkt tot twee maanden, te weten van 8 oktober 2022, het moment waarop aangeefster heeft aangegeven dat zij geen contact meer wilde met de verdachte, tot 30 november 2022. Na 30 november 2022 hebben er geen gedragingen meer plaatsgevonden die als belaging kunnen worden aangemerkt, aldus de raadsman.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en de bespreking ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op de camerabeelden heeft de rechtbank, net als de politie, waargenomen dat de verdachte zo op de weghelft reed waar [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) fietste, dat zij niet om de auto van de verdachte heen kon fietsen. Verder is op de beelden zichtbaar dat de verdachte vlak voor de botsing met [slachtoffer 1] remt en dat zijn auto nagenoeg stilstaat op het moment dat [slachtoffer 1] met haar fiets tegen de auto van de verdachte botst. Door de botsing is [slachtoffer 1] met haar hoofd op de motorkap van de auto terecht gekomen. Uit een globale berekening van de politie volgt dat [slachtoffer 1] met een snelheid van 14,4 km/h fietste.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] aan het schrikken wilde maken en dat hij daarom met zijn auto op [slachtoffer 1] , die hem op de fiets tegemoet reed, is afgereden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling of een mishandeling.
Poging tot zware mishandeling
Voor bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is in ieder geval vereist dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Onder ‘aanmerkelijke kans’ moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid op een bepaald gevolg.
De rechtbank is van oordeel dat de beperkte snelheid waarmee [slachtoffer 1] fietste en de omstandigheid dat de verdachte op het moment dat hij met haar in botsing kwam nagenoeg stilstond met zijn auto, geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleveren. De rechtbank zal de verdachte daarom van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vrijspreken.
Mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door gericht met zijn auto op haar af te rijden, waardoor zij niet meer om de auto heen kon fietsen en tegen de auto is aangebotst. Dat [slachtoffer 1] voorafgaand aan de botsing al fietsend op haar mobiele telefoon keek, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de verdachte voor deze mishandeling.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij als gevolg van de botsing blauwe plekken op haar benen en een bult op haar hoofd heeft opgelopen en dat zij veel last van hoofdpijn heeft gehad. Van het opgelopen letsel heeft zij foto’s gemaakt en bij haar aangifte gevoegd. Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] . Ook gaat de rechtbank ervan uit dat de bij de aangifte gevoegde foto’s betrekking hebben op het letsel zij tijdens de mishandeling door de verdachte heeft opgelopen. Het ontbreken van een door een arts opgestelde letselverklaring maakt dit niet anders. De rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat het letsel van [slachtoffer 1] past bij de toedracht van de mishandeling. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2
Feit 2
Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte zich in de gehele in de tenlastelegging opgenomen periode van 9 augustus 2022 tot en met 4 december 2022 schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). De raadsman heeft aangevoerd dat het eerste bericht van 9 augustus 2022 nog geen belaging oplevert, omdat er zich kort daarvoor een verbetering voorgedaan had in hun relatie. De rechtbank volgt deze stelling niet. Niet is vereist dat [slachtoffer 2] voorafgaand aan een gedraging die als belaging kan worden aangemerkt, aan de verdachte kenbaar had moeten maken dat zij geen contact meer met hem wilde (HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1447). Bovendien volgt het belagende karakter van het bericht van 9 augustus ook uit het bericht zelf en uit wat zich vanaf die datum allemaal heeft voltrokken. Het bericht luidde namelijk “
Vanaf vandaag word jou kk leven een hel. Beloof het je”. De rechtbank leidt uit de inhoud van dit bericht af dat de verdachte daarmee de stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] heeft aangekondigd, die daarna ook daadwerkelijk is gevolgd. De rechtbank merkt deze datum daarom aan als de aanvangsdatum van de periode waarin de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 2] .
Wat de einddatum betreft: [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte op 4 december 2022 langs haar woning is gereden. Haar verklaring wordt ondersteund door de beelden van de deurbelcamera van de woning van [slachtoffer 2] . De rechtbank zal daarom 4 december 2022 als einddatum van de pleegperiode vaststellen.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1 subsidiair:
hij op 31 oktober 2022 te Medemblik, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een door hem bestuurde personenauto op die [slachtoffer 1] , die vanuit tegengestelde richting kwam gefietst, af te rijden, waardoor er een botsing is ontstaan tussen de personenauto van verdachte en die [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
feit 2
hij in de periode van 9 augustus 2022 tot en met 4 december 2022 te Hoorn en Medemblik, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door
- veelvuldig intimiderende en bedreigende e-mails en whatsapp berichten en sms berichten aan die [slachtoffer 2] te sturen en haar veelvuldig anoniem te bellen en
- zich veelvuldig in de nabijheid van die [slachtoffer 2] en haar vrienden/familie en in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 2] op te houden en
- meermaals met zijn, verdachtes, auto achter de auto van die [slachtoffer 2] aan te rijden en vervolgens voor de auto van die [slachtoffer 2] te gaan rijden en haar af te snijden en vervolgens hard af te remmen en voor haar stil te gaan staan met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
mishandeling;
feit 2:
belaging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te worden verbonden, te weten een meldplicht en een behandelverplichting. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte als bijkomende straf een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 op te leggen. Ook heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor de gemeente [plaats] voor de duur van vijf jaren, met een vervangende hechtenis van 14 dagen per overtreding van de maatregel de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft zich verzet tegen het opleggen van een maatregel ex artikel 38v Sr, inhoudende een contact- en locatieverbod, omdat dit een te ingrijpende maatregel is. De verdachte is vanaf december 2022 zonder ingrijpen van politie en/of justitie gestopt met het leggen van contact met aangeefsters. Subsidiair verzoekt de raadsman ten aanzien van het contactverbod met [slachtoffer 2] een uitzondering op te nemen met betrekking tot een eventuele omgangsregeling tussen de verdachte en zijn dochter. Een locatieverbod voor de gemeente [plaats] beperkt de verdachte ernstig in zijn bewegingsvrijheid, mede omdat vrienden en kennissen van de verdachte in de buurt van aangeefster wonen. Daarnaast is onduidelijk waar aangeefster verblijft.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan belaging. De verdachte heeft gedurende enige tijd een relatie gehad met [slachtoffer 2] , tevens de moeder van zijn dochter. Nadat [slachtoffer 2] duidelijk had gemaakt dat de relatie definitief voorbij was en dat de omgang met zijn dochter vanaf dat moment alleen nog onder toezicht zou plaatsvinden, heeft hij haar veelvuldig intimiderende en bedreigende berichten gestuurd, haar al dan niet via anonieme telefoonnummers gebeld, haar op straat achtervolgd en zich daarbij intimiderend uitgelaten, en zich in de buurt van familie en vrienden en bij de woning van aangeefster opgehouden. Ook is hij meerdere keren met zijn auto achter de auto van [slachtoffer 2] aangereden en heeft hij haar afgesneden. Dit heeft gevaarlijke verkeerssituaties opgeleverd. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] . Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat het handelen van de verdachte een enorme impact op haar leven heeft gehad. Zij voelde zich zeer onveilig en durfde nauwelijks nog over straat te gaan. Ook heeft zij enige tijd met haar dochter in een blijf-van-mijn-lijf huis moeten verblijven. Door de belaging heeft [slachtoffer 2] PTSS-klachten opgelopen waarvoor zij een traumabehandeling heeft gevolgd. Ook op het leven van de familie en vrienden van [slachtoffer 2] heeft de belaging grote impact gehad. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens en de belangen van [slachtoffer 2] en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en het uiten van zijn eigen gevoelens van verdriet en frustratie.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] , (destijds) een vriendin van [slachtoffer 2] . De mishandeling heeft plaatsgevonden in de periode waarin de verdachte [slachtoffer 2] heeft belaagd. De verdachte is met zijn auto op de hem tegemoetkomende fietsende [slachtoffer 1] afgereden waardoor zij tegen de auto van de verdachte is gebotst en met haar hoofd op de motorkap terecht is gekomen. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te meer omdat de verdachte hierbij zijn auto als wapen heeft gebruikt. Hierdoor heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] meermaals op straat uitgescholden en is [slachtoffer 1] herhaaldelijk geconfronteerd met belagingshandelingen van de verdachte jegens [slachtoffer 2] . Uit de ter zitting namens [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij lange tijd niet alleen over straat durfde en nog steeds angstig is door wat er is gebeurd.
Uit de houding van de verdachte ter zitting is gebleken dat hij het laakbare van zijn handelen inziet en hij heeft spijt betuigd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte van 13 februari 2024. Daaruit blijkt dat hij eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld en dat hij ten tijde van de onderhavige feiten in een proeftijd liep vanwege een veroordeling voor diefstal.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten. In het rapport van 9 november 2023 adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Uit het voortgangsverslag van 14 maart 2024 over het reclasseringstoezicht dat op 15 december 2023 is gestart in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, blijkt het volgende. De verdachte heeft zich goed aan de meldplichtafspraken gehouden en hij heeft een meewerkende houding. De verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan een ambulante behandeling bij de ggz, waar hij zich in oktober 2022 op eigen initiatief heeft gemeld. Zijn leefomstandigheden zijn inmiddels stabiel; de verdachte heeft zijn woning kunnen behouden en zijn financiën worden beheerd door een bewindvoerder.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. De rechtbank ziet echter ook dat de verdachte enige stabiliteit heeft bereikt in zijn leven en gemotiveerd is om mee te werken aan een behandeling bij de ggz, waar hij inmiddels meerdere gesprekken heeft gevoerd. De rechtbank is het eens met de officier van justitie dat het in het belang van de verdachte is dat hij deze positieve lijn kan voorzetten en dat daarom geen langere gevangenisstraf moet worden opgelegd dan de duur van het voorarrest. Alles afwegende zal de rechtbank op dit vlak de eis van de officier van justitie volgen en een gevangenisstraf opleggen van 200 dagen met aftrek van voorarrest, en waarvan 61 dagen vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd, waaraan een proeftijd wordt verbonden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan de proeftijd.
De rechtbank zal geen ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen aan de verdachte opleggen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. De artikelen 285b Sr en 300 Sr vallen namelijk niet onder de in artikel 179a WVW genoemde misdrijven waarvoor een dergelijke ontzegging kan worden opgelegd.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
De rechtbank zal aan de verdachte gedurende vijf jaren een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij.
Deze maatregel behelst een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] .
Deze maatregel behelst voorts een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , behalve indien en voor zover contact met [slachtoffer 2] noodzakelijk is in het kader van een door de civiele rechter te bepalen omgangsregeling met betrekking tot hun minderjarige dochter.
Voorts behelst de maatregel een gebiedsverbod. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd zal de rechtbank het gebiedsverbod beperken tot [adres] , te weten de straat waar de ouders van [slachtoffer 2] wonen. Een gebiedsverbod voor de gehele gemeente [plaats] acht de rechtbank een te ingrijpende maatregel voor de verdachte.
Voor iedere keer dat de verdachte niet aan de maatregel ex artikel 38v Sr voldoet, zal vervangende hechtenis van 14 dagen worden opgelegd.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen. Daarmee komen de aan de schorsing verbonden voorwaarden, waaronder schorsingsvoorwaarde 11 (de elektronische monitoring) te vervallen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.339,91 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 2.339,91) en immateriële schade
(€ 1.000,00) die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
€ 673,20 kosten voor het eigen risico;
€ 1.456,71 kosten in verband met het verblijf in het blijf-van-mijn-lijf huis;
€ 210,00 kosten voor een Aware knop.
De standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering met betrekking tot de kosten voor het eigen risico en de immateriële schade toegewezen kan worden. Met betrekking tot de kosten voor het verblijf in het blijf-van-mijn-lijf huis heeft de raadsman aangevoerd dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd en dat het alsnog verkrijgen van voldoende onderbouwing van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij dient ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Met betrekking tot de kosten voor de Aware knop heeft de raadsman aangevoerd dat deze kosten niet als rechtstreekse schade van de belaging aangemerkt kunnen worden. De benadeelde partij heeft de Aware knop aangeschaft op het moment dat de verdachte al maanden geen contact met haar had gelegd. Bovendien verbleef de verdachte toen in voorlopige hechtenis, welke hechtenis later is geschorst met bijzondere voorwaarden waaronder een contactverbod met de benadeelde partij. De benadeelde partij dient ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard of de vordering moet afgewezen worden.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat het eigen risico en de kosten voor een Aware knop rechtstreeks voortvloeien uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft een Aware knop aangeschaft uit veiligheidsoverwegingen als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde. Die kosten kunnen daarom als rechtstreekse schade van de belaging worden aangemerkt.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden doordat er kosten voor haar verblijf in het blijf-van-mijn-lijf huis zijn ingehouden op haar uitkering. De rechtbank is het met de raadsman van de verdachte eens dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd wat de hoogte van haar uitkering was voor en tijdens haar verblijf in het blijf-van-mijn-lijf huis. De rechtbank kan daarom niet vaststellen voor welk bedrag zij precies schade heeft geleden, wel acht de rechtbank het aannemelijk dat op dit vlak schade is geleden. De rechtbank zal de schade schatten op € 500,00. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 1.383,20. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit, de onderbouwing van de vordering en de behandeling op de zitting. De immateriële schade zal worden toegewezen.
De toegewezen bedragen aan schadevergoeding zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: belaging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 25 november 2020 in de zaak met parketnummer 23-003253-19 heeft het gerechtshof te Amsterdam de verdachte ter zake van diefstal, meermalen gepleegd veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 16 december 2020 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 10 december 2020.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de vordering zal toewijzen, maar daarbij te bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair om de proeftijd te verlengen en meer subsidiair om de opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd, maar zal daarbij bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van na te noemen aantal uren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 285b, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
61 (éénenzestig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde werkt mee aan diagnostiek gericht op
persoonlijkheidsproblematiek en/of persoonlijkheidsstoornissen en de relatie met delictgedrag. De behandeling start zo spoedig als mogelijk na aanvang van het toezicht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
Legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 1]geboren op [geboortedatum] .
Legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 2]geboren op [geboortedatum] , behalve indien en voor zover contact met [slachtoffer 2] noodzakelijk is in het kader van een door de civiele rechter te bepalen omgangsregeling met betrekking tot hun minderjarige dochter.
Legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van
5 (vijf) jarenzich niet zal ophouden in [adres] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de vrijheidsbeperkende maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
14 (veertien) dagenvoor iedere keer dat de verdachte niet aan de maatregel voldoet.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.383,20 (zegge: tweeduizenddriehonderddrieëntachtig euro en twintig cent), bestaande uit € 1.383,20 als vergoeding voor de materiële en € 1.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
4 december 2022tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.383,20 (zegge: tweeduizenddriehonderddrieëntachtig euro en twintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
33 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 december 2022tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23-003253-19, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf van één maand, opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 25 november 2020, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2024.