6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan belaging. De verdachte heeft gedurende enige tijd een relatie gehad met [slachtoffer 2] , tevens de moeder van zijn dochter. Nadat [slachtoffer 2] duidelijk had gemaakt dat de relatie definitief voorbij was en dat de omgang met zijn dochter vanaf dat moment alleen nog onder toezicht zou plaatsvinden, heeft hij haar veelvuldig intimiderende en bedreigende berichten gestuurd, haar al dan niet via anonieme telefoonnummers gebeld, haar op straat achtervolgd en zich daarbij intimiderend uitgelaten, en zich in de buurt van familie en vrienden en bij de woning van aangeefster opgehouden. Ook is hij meerdere keren met zijn auto achter de auto van [slachtoffer 2] aangereden en heeft hij haar afgesneden. Dit heeft gevaarlijke verkeerssituaties opgeleverd. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] . Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat het handelen van de verdachte een enorme impact op haar leven heeft gehad. Zij voelde zich zeer onveilig en durfde nauwelijks nog over straat te gaan. Ook heeft zij enige tijd met haar dochter in een blijf-van-mijn-lijf huis moeten verblijven. Door de belaging heeft [slachtoffer 2] PTSS-klachten opgelopen waarvoor zij een traumabehandeling heeft gevolgd. Ook op het leven van de familie en vrienden van [slachtoffer 2] heeft de belaging grote impact gehad. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens en de belangen van [slachtoffer 2] en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en het uiten van zijn eigen gevoelens van verdriet en frustratie.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] , (destijds) een vriendin van [slachtoffer 2] . De mishandeling heeft plaatsgevonden in de periode waarin de verdachte [slachtoffer 2] heeft belaagd. De verdachte is met zijn auto op de hem tegemoetkomende fietsende [slachtoffer 1] afgereden waardoor zij tegen de auto van de verdachte is gebotst en met haar hoofd op de motorkap terecht is gekomen. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te meer omdat de verdachte hierbij zijn auto als wapen heeft gebruikt. Hierdoor heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] meermaals op straat uitgescholden en is [slachtoffer 1] herhaaldelijk geconfronteerd met belagingshandelingen van de verdachte jegens [slachtoffer 2] . Uit de ter zitting namens [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij lange tijd niet alleen over straat durfde en nog steeds angstig is door wat er is gebeurd.
Uit de houding van de verdachte ter zitting is gebleken dat hij het laakbare van zijn handelen inziet en hij heeft spijt betuigd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte van 13 februari 2024. Daaruit blijkt dat hij eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld en dat hij ten tijde van de onderhavige feiten in een proeftijd liep vanwege een veroordeling voor diefstal.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten. In het rapport van 9 november 2023 adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Uit het voortgangsverslag van 14 maart 2024 over het reclasseringstoezicht dat op 15 december 2023 is gestart in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, blijkt het volgende. De verdachte heeft zich goed aan de meldplichtafspraken gehouden en hij heeft een meewerkende houding. De verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan een ambulante behandeling bij de ggz, waar hij zich in oktober 2022 op eigen initiatief heeft gemeld. Zijn leefomstandigheden zijn inmiddels stabiel; de verdachte heeft zijn woning kunnen behouden en zijn financiën worden beheerd door een bewindvoerder.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. De rechtbank ziet echter ook dat de verdachte enige stabiliteit heeft bereikt in zijn leven en gemotiveerd is om mee te werken aan een behandeling bij de ggz, waar hij inmiddels meerdere gesprekken heeft gevoerd. De rechtbank is het eens met de officier van justitie dat het in het belang van de verdachte is dat hij deze positieve lijn kan voorzetten en dat daarom geen langere gevangenisstraf moet worden opgelegd dan de duur van het voorarrest. Alles afwegende zal de rechtbank op dit vlak de eis van de officier van justitie volgen en een gevangenisstraf opleggen van 200 dagen met aftrek van voorarrest, en waarvan 61 dagen vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd, waaraan een proeftijd wordt verbonden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan de proeftijd.
De rechtbank zal geen ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen aan de verdachte opleggen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. De artikelen 285b Sr en 300 Sr vallen namelijk niet onder de in artikel 179a WVW genoemde misdrijven waarvoor een dergelijke ontzegging kan worden opgelegd.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
De rechtbank zal aan de verdachte gedurende vijf jaren een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij.
Deze maatregel behelst een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] .
Deze maatregel behelst voorts een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , behalve indien en voor zover contact met [slachtoffer 2] noodzakelijk is in het kader van een door de civiele rechter te bepalen omgangsregeling met betrekking tot hun minderjarige dochter.
Voorts behelst de maatregel een gebiedsverbod. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd zal de rechtbank het gebiedsverbod beperken tot [adres] , te weten de straat waar de ouders van [slachtoffer 2] wonen. Een gebiedsverbod voor de gehele gemeente [plaats] acht de rechtbank een te ingrijpende maatregel voor de verdachte.
Voor iedere keer dat de verdachte niet aan de maatregel ex artikel 38v Sr voldoet, zal vervangende hechtenis van 14 dagen worden opgelegd.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen. Daarmee komen de aan de schorsing verbonden voorwaarden, waaronder schorsingsvoorwaarde 11 (de elektronische monitoring) te vervallen.