ECLI:NL:RBNHO:2024:3095

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
15.335770.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed en te hoge snelheid

Op 12 december 2021 vond er een ernstig verkeersongeval plaats in Oudkarspel, waarbij een 30-jarige man, onder invloed van alcohol en met een snelheid van 54 tot 66 km/u in een 30 km/u zone, op een groep fietsers inreed. Dit resulteerde in de dood van een van de fietsers, [slachtoffer 1], en zwaar lichamelijk letsel bij de andere fietsers, [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. De verdachte verliet na de aanrijding de plaats van het ongeval. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte niet als roekeloos kon worden gekwalificeerd, maar wel als zeer onvoorzichtig en onoplettend. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 45 maanden op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet voldoende had aangepast aan de verkeerssituatie en dat zijn alcoholgebruik zijn rijvaardigheid ernstig had beïnvloed. De vordering van de benadeelde partijen werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor schokschade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.335770.21 (P)
Uitspraakdatum: 28 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.S. Heij,
en van hetgeen de verdachte en zijn raadslieden, mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Rotterdam, en mr. D.C.O. Ayinla, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 12 december 2021 te Oudkarspel, gemeente Langedijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(bedrijfsauto
),daarmee rijdende over de weg, de Voorburggracht, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
 met een niet toegestane en/of gezien de wegsituatie onverantwoord hoge snelheid te rijden en/of
 niet in staat te zijn om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
 aan te rijden tegen een of meer voor hem op die smalle weg rijdende fietsers,
waardoor een van die fietser(s), te weten [slachtoffer 1] , werd gedood en aan een of meer fietsers, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
Feit 2hij op of omstreeks 12 december 2021 te Oudkarspel, gemeente Langedijk als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Voorburggracht,
 met een zodanig hoge snelheid heeft gereden, dat hij niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
 is aangereden tegen een of meer voor hem rijdende fietsers, waardoor een of meerdere van die fietsers (te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) ten val is/zijn gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 3
Primair
hij op of omstreeks 12 december 2021 te Oudkarspel, gemeente Langedijk, als bestuurder van een motorrijtuig, (bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 850 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 december 2021 te Oudkarspel, gemeente Langedijk, als bestuurder van een motorrijtuig, (bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,77 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
Feit 4
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Oudkarspel, gemeente Langedijk op/aan de Voorburggracht, op of omstreeks 12 december 2021 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een of meer ander(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] ) letsel en/of schade was toegebracht;
en/of
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, die ander(en) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd(en) achtergelaten.

2. Voorvragen

De raadslieden van de verdachte hebben bij pleidooi een beroep gedaan op de partiële nietigheid van de dagvaarding dan wel partiële niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Zij hebben daartoe aangevoerd dat het stelsel der wet zich ertegen verzet dat dezelfde gedraging ten aanzien van het ene slachtoffer leidt tot bewezenverklaring van een misdrijf (artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW) en ten aanzien van het andere slachtoffer tot bewezenverklaring van een overtreding (artikel 5 WvW).
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het betoog van de raadslieden vindt geen steun in het recht nu een tenlastegelegde en bewezenverklaarde gedraging in voorkomende gevallen onder verschillende wettelijke delictsomschrijvingen als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd, mits de delictsbestanddelen van de betreffende wetsartikelen kunnen worden bewezen.
De dagvaarding is geldig ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten, deze rechtbank is bevoegd kennis te nemen van die feiten, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 12 december 2021, omstreeks 17.38 uur, heeft op de Voorburggracht in Oudkarspel een verkeersongeval plaatsgevonden tussen de door de verdachte bestuurde bedrijfsauto en een groep fietsers, bestaande uit [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] .
[slachtoffer 1] is op 18 december 2021 aan zijn verwondingen komen te overlijden. [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] hebben letsel opgelopen.
De rechtbank moet (onder meer) de vraag beantwoorden of de verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan het verkeersongeval en de gevolgen daarvan en, zo ja, in welke mate.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van het Openbaar Ministerie zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat vanwege gebreken in het initiële onderzoek naar het ongeval de feitelijke toedracht niet voldoende duidelijk is geworden, aangezien de formatie waarin de fietsers reden en de snelheid waarmee de verdachte reed niet kunnen worden vastgesteld. Daarom kan niet worden vastgesteld of er oorzakelijk verband is tussen de gereden snelheid van de verdachte en het ongeval. Evenmin kan worden vastgesteld dat het alcoholgebruik van de verdachte in causaal verband staat tot het ongeval. Voorts is aannemelijk dat het fietsgedrag van de fietsers in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het ongeval. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging dan ook primair vrijspraak bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van feit 1 partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , nu slechts ten aanzien van [slachtoffer 4] een causaal verband kan worden vastgesteld tussen de gereden snelheid en het ongeval. In dit geval kan slechts de laagste schuldgradatie (aanmerkelijke onvoorzichtigheid) worden vastgesteld. Niet kan worden bewezen dat er bij de verdachte sprake was van roekeloosheid of zeer onvoorzichtig rijgedrag.
Op het verweer van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1:
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander wordt gedood of zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voor schuld in voornoemde zin is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder van een auto mag worden verwacht.
Tevens dient te worden opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, het volgende vast. Hierbij betrekt de rechtbank het proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval van 16 maart 2022, p. 21 e.v. van het dossier (het VOA-rapport). Het feit dat het onderzoek van de VOA wellicht op bepaalde punten niet volledig is geweest, heeft, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot gevolg dat alle bevindingen in dat VOA-rapport niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het VOA-rapport van het bewijs uit te sluiten, zoals de verdediging heeft verzocht.
Feiten en omstandigheden
De verdachte en de betrokken groep fietsers zijn, onafhankelijk van elkaar, in de middag van 12 december 2021, in Café [naam 9] geweest, waar zij naar een wedstrijd van [naam 1] hebben gekeken. Om 17.00 uur ging het café dicht en is de groep fietsers en kort daarna de verdachte, omstreeks 17.37 uur, vanaf het café vertrokken.
De verdachte is vervolgens als bestuurder van een bedrijfsauto van het merk Volkswagen, type Transporter, de Voorburggracht te Oudkarspel opgereden, waar een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.
De Voorburggracht bestaat uit één rijbaan, opengesteld voor verkeer in beide richtingen. Aan weerszijden van de Voorburggracht zijn fietsstroken gelegen. De fietsstroken zijn van de rijbaan afgescheiden door een onderbroken witte streepmarkering. De wegbreedte, inclusief de twee fietsstroken, bedroeg 5,92 meter, gemeten ter hoogte van de bushalte voor perceel [adres 2] . De westelijk gelegen fietsstrook had een breedte van 1,66 meter en de oostelijk gelegen fietsstrook had een breedte van 1,70 meter.
De verdachte reed over de Voorburggracht te Oudkarspel in nagenoeg zuidelijke richting en naderde de groep fietsers, die in dezelfde richting over de Voorburggracht reden.
Omstreeks 17:38 vond het ongeval plaats.
Snelheid
Bij het perceel [adres 3] te Oudkarspel bleek een beveiligingscamera aanwezig te zijn, die op de bewuste avond beeld- en geluidopnames heeft gemaakt.
Dit perceel is gelegen in de directe omgeving van Voorburggracht 349, vlakbij de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden (namelijk in de omgeving van perceel [adres 4] ). De beelden van deze beveiligingscamera bieden zicht op een deel van de Voorburggracht. Op deze beelden is zichtbaar dat kort voor het ongeval een groep fietsers over de Voorburggracht in zuidelijke richting reed. Enige tijd later passeerde een gemotoriseerd voertuig de beveiligingscamera. Enige tijd daarna was te horen dat het ongeval plaatsvond. Gelet op de tijdsaanduiding van de beelden alsmede de andere informatie in het dossier over de door de groep fietsers en de verdachte gereden route, gaat de rechtbank ervan uit dat dit de bedrijfsauto van de verdachte en de bij het ongeval betrokken groep fietsers zijn, hetgeen ook niet door de verdediging is betwist.
De politie Eenheid Noord-Holland had in het VOA-rapport met behulp van deze camerabeelden een indicatie van de snelheid van de bedrijfsauto van de verdachte gegeven, te weten ten minste 39,78 kilometer per uur en ten hoogste 46,80 kilometer per uur.
De politie Eenheid Rotterdam heeft zich in het rapport van 5 november 2022 op het standpunt gesteld dat op basis van de camerabeelden de snelheid van de bedrijfsauto niet nauwkeurig is vast te stellen en dat een nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is aangewezen om een nauwkeuriger berekening te maken van de door verdachte (indicatief) gereden snelheid.
Naar aanleiding van het verzoek van de verdediging om een onafhankelijk onderzoeksbureau een nader onderzoek naar het ongeval te laten doen, heeft de rechter-commissaris [naam 2] , als verkeersongevallendeskundige verbonden aan het MVOA, als deskundige benoemd. De deskundige [naam 2] heeft vervolgens op 8 juni 2023 zijn bevindingen gepresenteerd in een rapport (het MVOA-rapport).
In het MVOA-rapport heeft de deskundige [naam 2] gemotiveerd dat hij de opnames van de camera wel bruikbaar acht om de gemiddelde snelheid van de bedrijfsauto van de verdachte vast te stellen. Hij heeft daarbij toegelicht dat het klokken van de tijdspanne die het voertuig van de verdachte nodig heeft gehad om de afstand te overbruggen niet mag worden gemeten met een meelopende klok van een mediaplayer, omdat deze onvoldoende nauwkeurig is. De deskundige heeft met speciale software met een ingebouwde stopwatchfunctie, die zich automatisch aanpast aan het aantal frames per seconde van het videobestand, de tijd gemeten. Voorts heeft hij vastgesteld dat de politie in het VOA-rapport is uitgegaan van een onjuiste positie van de beveiligingscamera. De deskundige [naam 2] heeft de snelheid van de verdachte herberekend op basis van deze gegevens. De deskundige heeft berekend dat de bedrijfsauto van de verdachte de afstand tussen de plaats waar hij op de beelden werd vastgelegd en de plaats van het ongeval heeft afgelegd met een gemiddelde snelheid van ongeveer 54 à 66 kilometer per uur.
Op verzoek van de verdediging heeft de deskundige [naam 3] het deskundigenrapport van [naam 2] beoordeeld. Ten aanzien van de gereden snelheid van de bedrijfsauto heeft hij in zijn rapport van 30 oktober 2023 (het OAN-rapport) aangegeven dat hij zich aansluit bij de door [naam 2] opgestelde (her)berekening ten aanzien van de snelheid.
De rechtbank acht de hiervoor weergegeven bevindingen van de deskundigen [naam 2] en [naam 3] , gelet op de motivering daarvan, betrouwbaar en acht zich daarmee ten aanzien van de door de bedrijfsauto gereden snelheid voldoende voorgelicht voor de beantwoording van de vragen van artikel 350 Sv. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoek tot nader onderzoek naar de snelheid van de bedrijfsauto van de verdachte ten tijde van het ongeval uit te laten voeren door het NFI. De rechtbank wijst dit verzoek derhalve af.
Uit de hiervoor genoemde bevindingen leidt de rechtbank af dat de verdachte over een afstand van ongeveer 50 meter tot aan de plaats van het ongeval met (minimaal) 54 kilometer per uur heeft gereden, hetgeen (ten minste) 24 kilometer per uur meer is dan de toegestane 30 kilometer per uur.
De getuige [naam 4] heeft voorts verklaard dat zij vlak voor het ongeval plaatsvond, op de Voorburggracht werd ingehaald door de bedrijfsauto van de verdachte. Ze heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte de groep fietsers niet kon inhalen, vanwege een tegenligger, maar dat ze, zo leidt de rechtbank uit haar verklaring af, tussen het moment dat de bedrijfsauto de voor haar fietsende groep naderde tot het moment dat zij de klap van de aanrijding hoorde, geen remlichten heeft gezien. Op grond hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat de snelheid van de verdachte ook op het moment van het ongeval minimaal 54 kilometer per uur was.
De rechtbank stelt, op grond van het voorgaande, vast dat de verdachte kort voor en op het moment van de aanrijding met een niet toegestane en gezien de wegsituatie onverantwoord hoge snelheid met zijn bedrijfsauto heeft gereden over de Voorburggracht.
Alcoholgebruik
Op basis van de ademanalyse van 12 december 2021 om 18:16 uur stelt de rechtbank vast dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde, te weten 850 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. De rechtbank gaat hierbij uit van het resultaat van de ademanalyse, aangezien het bloed van de verdachte die dag eerst om 20:55 uur is afgenomen. Dit betreft een forse overschrijding van de toegestane hoeveelheid alcohol op grond van artikel 8 WVW. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol – en met name in de door verdachte genuttigde hoeveelheid – de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt, onder andere door verminderding van het reactievermogen en de oplettendheid.
Het ongeval
De verdediging heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de feitelijke toedracht van het ongeval niet voldoende duidelijk is geworden en dat niet kan worden uitgesloten dat het fietsgedrag van de fietsers heeft bijgedragen aan het ongeval.
De rechtbank overweegt in verband hiermee als volgt.
De deskundige [naam 2] heeft de onderlinge posities van de fietsers in het MVOA-rapport schematisch weergegeven. In deze weergave fietsten als voorsten [slachtoffer 3] met [slachtoffer 2] als passagier achterop zijn fiets, daarna [slachtoffer 5] en vervolgens achteraan naast elkaar rijdend [slachtoffer 4] links van [slachtoffer 1] .
De deskundige [naam 2] heeft dit vastgesteld, omdat op de camerabeelden is te zien dat 17 seconden voordat het ongeval plaatsvond, eerst een fiets met daarop twee opzittenden te zien is, die vrijwel direct gevolgd wordt door een fiets met één opzittende en direct daarna door twee naast elkaar rijdende fietsers. Daarbij heeft de getuige [slachtoffer 5] op 1 maart 2022 telefonisch verklaard dat de slachtoffers deze beelden hadden bekeken en dat zij zichzelf hadden herkend en hij heeft daarbij deze volgorde aangegeven.
In de verklaring die [slachtoffer 5] bij de politie heeft afgelegd op 14 december 2021, heeft hij al aangegeven dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , hijzelf en [slachtoffer 1] de genoemde posities hadden. Dat hij op 1 maart 2022 heeft verklaard dat [slachtoffer 4] links van [slachtoffer 1] fietste en niet vooraan, heeft hij in die verklaring afdoende toegelicht. Immers, [slachtoffer 5] dacht dat [slachtoffer 4] vooraan had gefietst, omdat haar fiets vooraan lag na het ongeval. [slachtoffer 4] heeft evenwel zelf ook steeds verklaard dat zij achteraan links van [slachtoffer 1] fietste.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het proces-verbaal van bevindingen met daarin opgenomen de telefonische verklaring van [slachtoffer 5] van 1 maart 2022 uit te sluiten van het bewijs, zoals de verdediging heeft verzocht.
De deskundige [naam 3] is in het OAN-rapport van dezelfde formatie uitgegaan als de deskundige [naam 2] , zij het met een iets andere mogelijke wegligging.
In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank voornoemde formatie van de fietsers ten tijde van het ongeval aannemelijk.
De deskundige [naam 2] heeft in het MVOA-rapport uiteengezet dat op basis van de schade aan de bedrijfsauto kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van drie botsmomenten, waarbij voornamelijk schade is ontstaan aan/in de voorzijde, rechter voorflank en de voorruit van de bedrijfsauto.
In het beschadigde front van de bedrijfsauto werd een onderdeel aangetroffen dat afkomstig is van het versnellingssysteem bij de achteras van de fiets van [slachtoffer 4] . Ook is op basis van de schade recht achter op de fiets van [slachtoffer 4] te zien dat sprake is geweest van een duidelijke impact c.q. krachtinwerking. Op basis van deze bevindingen heeft de deskundige het botscontact tussen de bedrijfsauto en de fiets van [slachtoffer 4] met zekerheid kunnen bepalen.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de bedrijfsauto van de verdachte in botsing is gekomen met [slachtoffer 4] .
De deskundige [naam 2] acht het voorts aannemelijk dat de fiets van [slachtoffer 1] nagenoeg niet door de bedrijfsauto is geraakt, maar dat wel het lichaam van [slachtoffer 1] werd geraakt door middel van een zogenaamde schampbotsing, waardoor in/op de rechtervoorzijde/flank van de bestelbus contactschade is ontstaan.
De fiets van [slachtoffer 5] laat geen schade zien die te plaatsen valt met een botsing (met grote krachtsinwerking) met de bedrijfsauto.
Nu de fiets van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] in een in elkaar verstrengelde eindpositie aan de rechterkant van de weg zijn aangetroffen, acht de deskundige het zeer aannemelijk dat de fiets van [slachtoffer 1] tegen de fiets van [slachtoffer 5] werd gedrukt en dat zij beiden rechts van de rijbaan ten val zijn gekomen.
Ten slotte is aan de achterzijde van de fiets van [slachtoffer 3] schade aangetroffen van een zodanige krachtsinwerking dat die niet tijdens een contact tussen de fietsers onderling kan hebben plaatsgevonden. Ook hier moet, mede gelet op de schade aan de bestelbus, sprake zijn geweest van een krachtsinwerking door een botsing van de voorzijde van de bedrijfsauto met deze fiets, aldus de deskundige [naam 2] in het MVOA-rapport.
De deskundige [naam 3] heeft het MVOA-rapport beoordeeld in het OAN-rapport. Als vaststaand kan volgens [naam 3] worden aangenomen dat er minimaal één fiets schampend is geraakt door de rechter voorzijde van de bestelbus. Ook kan op grond van het schadebeeld aan de bestelauto van de verdachte de botsing tussen de bedrijfsauto en de fiets van [slachtoffer 4] als vaststaand worden beschouwd.
Hoewel over de precieze positie van de bedrijfsauto ten opzichte van de groep fietsers volgens [naam 3] meerdere scenario’s kunnen worden aangenomen, heeft hij bevestigd dat de analyse van [naam 2] aannemelijk is.
De rechtbank overweegt voorts dat het door de verdediging geschetste scenario, waarbij alleen [slachtoffer 4] door de bestelauto is aangereden en in haar val de andere betrokken fietsers heeft geraakt waardoor die zouden zijn gevallen, niet overeen komt met het schadebeeld op de bestelauto zoals beschreven in het MVOA-rapport.
Ook het scenario dat de fietsers plotseling naar links zouden hebben gestuurd om de afslag naar het aan de overkant gelegen fietspad te kunnen nemen, is niet aannemelijk geworden. Uit het onderzoek komt naar voren dat de afstand van de plaats van het ongeval tot de betreffende afslag nog ongeveer 80 meter bedroeg. Verder naderde er vlak voordat het ongeval plaatsvond een tegenligger (getuige [naam 5] ), wat het niet aannemelijk maakt dat de fietsers zich op dat moment (plotseling) naar links op de Voorburggracht zouden hebben verplaatst om de afslag aan de overzijde van de weg te nemen.
De rechtbank acht de toedracht van het ongeval zoals beschreven door de deskundige [naam 2] in het MVOA-rapport dan ook het meest waarschijnlijk.
De rechtbank acht de positie van de fietsers op de weg in de breedte niet van belang voor de beoordeling van de mate van schuld van de verdachte, zoals de verdediging lijkt te willen betogen. Het betrof een 30-kilometer zone op een smalle weg met aan weerszijden van die weg rode fietsadviesstroken met een onderbroken streep. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, zelfs in het geval dat de fietsers uiterst rechts binnen de betreffende fietsadviesstrook zouden hebben gereden, de fietsers niet had kunnen passeren zonder in conflict te komen met de tegenligger, de auto van de getuige [naam 5] .
De rechtbank overweegt voorts dat er blijkens de bewijsmiddelen in het dossier ten tijde van het ongeval geen sprake was van zicht-belemmerende omstandigheden. Immers, de openbare straatverlichting werkte en in ieder geval de fietsen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] hadden een brandend achterlicht. Bovendien was de verdachte met de situatie ter plaatse bekend, aangezien hij destijds op korte afstand van de Voorburggracht woonde.
(Zwaar) lichamelijk letsel
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van [slachtoffer 4] niet gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel nu er geen noodzaak is geweest tot operatief medisch ingrijpen ter heling van de breuk in haar voet.
Ten aanzien van het letsel bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is volgens de verdediging geen sprake van zwaar lichamelijk letsel of van tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden.
De rechtbank overweegt dat uit de geneeskundige verklaring van [slachtoffer 4] blijkt dat zij een open botbreuk aan haar middenvoetsbeentje, overstrekkingsletsel aan haar vinger, een hersenschudding, meerdere hoofdwonden en schaafwonden over haar hele lichaam heeft opgelopen als gevolg van het ongeval. Haar wonden moesten worden gehecht en zij heeft door de verwonding aan haar voet enige tijd gebruik moeten maken van een rolstoel. Zij heeft tot op heden last van pijnklachten aan haar voet en het is de vraag of dit ooit volledig zal herstellen.
De rechtbank is van oordeel dat in het letsel dat [slachtoffer 4] ten gevolge van het ongeval heeft opgelopen, kan worden geduid als zwaar lichamelijk letsel in juridische zin.
Uit de stukken ten aanzien van de medische situatie van [slachtoffer 2] volgt dat zij in verband met een hersenschudding is opgenomen in het ziekenhuis en dat zij verwondingen had die moesten worden gehecht. De duur van de genezing werd geschat op een periode van drie tot zes maanden.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] bij het ongeval zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Uit de medische stukken ten aanzien van [slachtoffer 3] volgt dat hij diverse bloeduitstortingen, schaafwonden en een kneuzing aan zijn linker borstkas had opgelopen. De geschatte duur van de genezing werd gesteld op zes weken. Hij heeft na het ongeval wekenlang niets kunnen doen en heeft zich voor de pijn in zijn rug onder behandeling gesteld bij een chiropractor.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 3] bij het ongeval zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Conclusie ten aanzien van de feit 1
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat de verdachte zijn rijgedrag niet heeft aangepast toen hij de fietsers van achteren naderde op de Voorburggracht, terwijl hij dat wel had gemoeten én gekund. Immers, gelet op de breedte van de weg, was het voor de verdachte niet mogelijk de groep fietsers te passeren, zonder in conflict te komen met de tegenligger, de getuige [naam 5] , ongeacht de plaats op de weg van de fietsers. De weg en de fietsers waren voldoende verlicht en de verdachte kende de situatie ter plaatse. Onder deze omstandigheden mocht van hem als verkeersdeelnemer worden verwacht dat hij zijn snelheid zou aanpassen ten opzichte van andere (zwakkere) verkeersdeelnemers, dat hij zou opletten dat zich geen verkeer voor zijn bedrijfsauto bevond en dat hij daarop zou anticiperen.
De verdachte reed evenwel met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan over de Voorburggracht. Toen hij de groep fietsers van achteren naderde, reed hij met onverminderde snelheid op hen in. De verdachte heeft eerst [slachtoffer 4] geschept en [slachtoffer 1] geschampt, die vervolgens in botsing kwam met [slachtoffer 5] . Daarna heeft de verdachte ook [slachtoffer 3] geschept, bij wie [slachtoffer 2] achterop zat. Doordat de verdachte onder invloed van een zeer aanzienlijke hoeveelheid alcohol verkeerde, moet worden aangenomen dat zijn reactievermogen en waarnemingsvermogen sterk waren verminderd, zodat hij niet of niet voldoende alert meer kon reageren. De risico’s van zijn gedrag hebben zich vervolgens op de weg verwezenlijkt.
Bij voldoende mate van oplettendheid had de verdachte de fietsers tijdig moeten en kunnen zien en was hij zonder enig probleem in staat geweest tijdig maatregelen te treffen, te weten door achter de groep fietsers af te remmen totdat de auto van de getuige [naam 5] was gepasseerd en hij de fietsers veilig kon inhalen.
Met de officier van justitie en anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat gezien de aard en de ernst van voornoemde verkeersovertredingen begaan door de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, de verdachte, door zich als bestuurder van een auto op voornoemde wijze te gedragen zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Net als de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat voornoemde gedragingen gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en artikel 5a WVW niet de zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm ‘roekeloosheid’ opleveren, omdat daarvan slechts in uitzonderlijke gevallen, bij buitengewoon ongebruikelijk verkeersgedrag, sprake is. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Door het zeer onvoorzichtige en onoplettende verkeersgedrag van de verdachte heeft voornoemd ongeval plaatsgevonden. Als gevolg van dat ongeval is [slachtoffer 1] overleden, heeft [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel opgelopen en hebben [slachtoffer 3] en zijn passagier [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht het onder 1 aan de verdachte ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie ten aanzien van feit 2:
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de verdachte op 12 december 2021 te Oudkarspel aangereden tegen de voor hem rijdende fietsers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij hierdoor allen ten val zijn gekomen op de Voorburggracht. De verdachte heeft door zijn gedragingen gevaar op die weg veroorzaakt. Ten aanzien van de fietsers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is sprake van eendaadse samenloop van dit feit met het bewezenverklaarde feit 1.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4:
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich niets meer van het ongeval herinnert. De verdediging heeft aangevoerd dat het niet zijn bedoeling was om zijn identiteit te verhullen, maar dat hij in shocktoestand naar zijn woning op 500 meter afstand is gereden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op het moment van het ongeval een flinke klap te horen was. Uit het MVOA-rapport blijkt dat het aannemelijk is dat de bedrijfsauto van de verdachte verder is gereden met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] / [slachtoffer 2] op de motorkap/voorruit waar zij een moment later vanaf zijn gevallen. Ter zitting heeft de verdachte bevestigd dat op de foto van de voorruit van zijn bedrijfsauto te zien is dat die zodanig beschadigd was dat hij er nauwelijks doorheen heeft kunnen kijken. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit de verdachte niet zijn ontgaan. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist of tenminste moest vermoeden dat hij aan een of meer anderen letsel en/of schade had toegebracht. Dat de verdachte wellicht in shocktoestand naar zijn woning is gereden, die vlakbij was en dat hij niet de intentie zou hebben gehad om zijn identiteit te verhullen, doet daaraan niet af.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 12 december 2021 te Oudkarspel, gemeente Langedijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(bedrijfsauto
),daarmee rijdende over de weg, de Voorburggracht, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
 met een niet toegestane en gezien de wegsituatie onverantwoord hoge snelheid te rijden en
 aan te rijden tegen voor hem op die smalle weg rijdende fietsers,
waardoor een van die fietsers, te weten [slachtoffer 1] , werd gedood en aan fietsers, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2hij op 12 december 2021 te Oudkarspel, gemeente Langedijk als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Voorburggracht,
 is aangereden tegen voor hem rijdende fietsers, waardoor die fietsers, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ten val zijn gekomen,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Feit 3
Primair
hij op 12 december 2021 te Oudkarspel, gemeente Langedijk, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 850 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Feit 4
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig heeft verricht en welk verkeersongeval heeft plaatsgevonden in Oudkarspel, gemeente Langedijk aan de Voorburggracht, op 12 december 2021 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een of meer anderen letsel en/of schade was toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 primair:
- de eendaadse samenloop van
een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en anderen zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet
en
een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
en
een overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 2:
een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 4:
een overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake de feiten 1, 3 primair en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de periode die hij in verzekering heeft doorgebracht, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes jaar met aftrek van de periode dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte een geldboete van € 1.000,- op te leggen, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging te betrekken dat de nasleep van het ongeval ook voor de verdachte grote gevolgen heeft gehad. Hij gaat zwaar gebukt onder schuldgevoelens en heeft een depressieve stoornis ontwikkeld, waarvoor hij intensieve psychologische hulp heeft moeten zoeken. Nu hij is opgegroeid in het dorp waar het ongeval heeft plaatsgevonden, is hij veel van zijn sociale contacten en de helft van zijn opdrachtgevers voor zijn schildersbedrijf kwijtgeraakt. Hij is inmiddels verhuisd en heeft een nieuw zakelijk netwerk op moeten bouwen.
Omdat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf enorme gevolgen heeft voor zowel het mentale welzijn van de verdachte als voor zijn werk en huisvesting, heeft de verdediging de rechtbank verzocht hem een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf op te leggen. Ten aanzien van de gevorderde rijontzegging heeft de verdediging primair verzocht om deze deels voorwaardelijk op te leggen met aftrek van de periode dat het rijbewijs van de verdachte al ingevorderd is geweest. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om over te gaan tot een geclausuleerde ontzegging van de rijbevoegdheid in de vorm van bijzondere voorwaarden, waarbij de verdachte zijn rijbewijs alleen mag gebruiken ten behoeve van zijn werk.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is onder invloed van een zeer aanzienlijke hoeveelheid alcohol en met een aanzienlijke overschrijding van de ter plaatse toegestane snelheid op een smalle weg van achteren op een groep fietsers ingereden, zonder zijn snelheid te verminderen. Ten gevolge van dit zeer onvoorzichtige rijgedrag is één van de slachtoffers, de 20-jarige [slachtoffer 1] , zwaar gewond geraakt. Hij is op 18 december 2021 in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. De andere fietsers, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] hebben door de aanrijding (zwaar) lichamelijk letsel opgelopen. Vervolgens heeft de verdachte na de aanrijding de plaats van het ongeval verlaten.
De verdachte heeft door zijn handelen de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht, welk gevaar zich op deze fatale, onomkeerbare wijze heeft gemanifesteerd. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij, ondanks dat hij bekend was met de situatie ter plaatse, onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol heeft gereden met een snelheid die onverantwoord hoog was voor de verkeerssituatie. Door zijn handelen is hij voorbij gegaan aan de gevaren daarvan voor zijn kwetsbare medeweggebruikers.
De verdachte heeft diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] . Ter terechtzitting hebben de vader, moeder en zus van [slachtoffer 1] gebruik gemaakt van het spreekrecht en hebben zij indringend beschreven hoe moeilijk zij het nog altijd hebben met het verlies van hun zoon en broer. De rechtbank realiseert zich terdege dat geen enkele straf die aan de verdachte zal worden opgelegd op enigerlei wijze recht doet aan het leed dat de verdachte heeft veroorzaakt bij de nabestaanden.
Ook [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben op indrukwekkende wijze verteld hoe groot de impact op hen is geweest van het ongeval en de gevolgen daarvan tot op heden.
Persoon van de verdachte
De verdachte is opgegroeid in de omgeving van Oudkarspel en maakte aldaar onderdeel uit van de gemeenschap. Door de onrust die door het ongeval in het dorp is ontstaan, heeft hij ervoor gekozen om zijn huis daar te verkopen en elders te gaan wonen. Ook ten behoeve van zijn werk als zelfstandig schilder, heeft hij (deels) een nieuw netwerk op moeten bouwen. Hij is zeer schuldbewust en is ervan doordrongen dat hij het veroorzaken van dit ongeval voor de rest van zijn leven bij zich zal moeten dragen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij tot op de dag van vandaag gebukt gaat onder de gevolgen van zijn handelen. Hij beseft maar al te goed dat hetgeen hij ervaart in het niet valt bij hetgeen de nabestaanden moeten voelen en ervaren. Hij heeft aangegeven dat hij altijd bereid is om met de nabestaanden en de slachtoffers in gesprek te gaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 februari 2024, waaruit blijkt dat in 2014 aan de verdachte een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd voor het rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank overweegt dat dit de verdachte er niet van heeft weerhouden om wederom onder invloed van alcohol achter het stuur te stappen, maar zal deze veroordeling gelet op het tijdsverloop sindsdien niet in strafverzwarende zin betrekken bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het psychologisch rapport van 1 december 2022 en de reclasseringsrapporten van 30 september 2022 en 19 december 2023. Uit deze rapportages volgt dat door het ongeval bij de verdachte psychische klachten zijn ontstaan, waaronder een depressieve stoornis.
Uit de rapportages van de reclassering volgt ook dat het risico op herhaling van soortgelijke feiten als laag wordt ingeschat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank realiseert zich dat het in zaken als deze onmogelijk is om een straf op te leggen die enigszins tegemoet komt aan de gevoelens van de nabestaanden en de slachtoffers. Geen enkele straf zal het enorme verdriet over het verlies van hun dierbare weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt, waarbij niet uit het oog moet worden verloren dat de verdachte de gevolgen van zijn (zeer verwijtbare) rijgedrag nooit heeft gewild en dat deze ook voor hem grote consequenties hebben.
Gelet op het voorgaande en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging bepleit. Dit zou, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende recht doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat alleen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden met aftrek van de tijd die in verzekering is doorgebracht, in deze zaak passend en geboden is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de behandeling van de zaak binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM heeft plaatsgevonden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond met in eerste aanleg een einduitspraak binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman of -vrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, zijn voorbeelden van dergelijke bijzondere omstandigheden.
In deze zaak is de verdachte op 12 december 2021 aangehouden en op 13 december 2021 in verzekering gesteld. Het eindvonnis in eerste aanleg wordt gewezen op 28 maart 2024. Dat betekent dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg ruim 2 jaar en 3 maanden heeft geduurd. De verdediging heeft in de onderhavige zaak in de loop van de procedure diverse onderzoekswensen ingediend. Vanwege die onderzoekswensen zijn, onder meer, diverse ongevallenrapportages opgemaakt, waarmee veel tijd gemoeid is geweest. De onderzoekswensen zijn binnen afzienbare tijd door rechter-commissaris behandeld, het onderzoek is door de diverse deskundigen voortvarend uitgevoerd en de zaak is vervolgens binnen afzienbare tijd op zitting gepland. Gelet op deze bijzondere omstandigheden acht de rechtbank de termijn van ruim twee jaar en drie maanden in eerste aanleg niet onredelijk lang.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren opleggen, met aftrek van de tijd die het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd is geweest, om recht te doen aan de ernst van de feiten.
Nu het bewezenverklaarde feit 2 een overtreding betreft, zal de rechtbank daarvoor een aparte straf moeten opleggen. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een straf voor deze overtreding niet opportuun is gelet op de samenloop met feit 1 en in het licht van de reeds opgelegde straf voor de feiten 1, 3 en 4. De rechtbank zal verdachte daarom voor deze overtreding schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

8.Vordering benadeelde partijen

Namens [naam 6] , [naam 7] (de ouders van [slachtoffer 1] ) en [naam 8] (het zusje van [slachtoffer 1] ) is ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 1 door de raadsvrouw, mr. P.W.M. Soekhai, advocaat te Eindhoven, een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vorderen ieder € 10.000 wegens immateriële schade in de vorm van shock- of ook wel schokschade (hierna: schokschade), die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank zal eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna de vorderingen zullen worden beoordeeld.
Schokschade
De wet geeft nabestaanden recht op immateriële schadevergoeding, indien vastgesteld kan worden dat er sprake is van schokschade bij nabestaanden waardoor zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Schokschade kan alleen worden toegewezen als er sprake is van 1) een nauwe en affectieve relatie; 2) een heftige shock door de directe confrontatie met – in dit geval – het misdrijf of de ernstige gevolgen hiervan; en 3) geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Niet vereist is dat een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is gesteld.
Naast een aanspraak op vergoeding van immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, kan een secundair slachtoffer ook, als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, BW en 6:108 lid 1 in verbinding met artikel 6:108 lid 3 BW (‘affectieschade’). Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal, in zo’n geval van samenloop van deze aanspraken, de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade. Dat een precieze afbakening tussen deze vormen van schade doorgaans niet mogelijk zal zijn, staat er dus niet aan in de weg dat de rechter schattenderwijs vaststelt welk bedrag als vergoeding van de schokschade voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schokschade niet kunnen worden toegewezen, nu uit de feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat de ouders en het zusje van [slachtoffer 1] onverhoeds zijn geconfronteerd met de gevolgen die het ongeval voor [slachtoffer 1] heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vorderingen tot vergoeding van de schokschade bepleit nu het geestelijk letsel voortvloeiend uit de schokschade onvoldoende is onderbouwd en het onderscheid tussen de verwerking van het verlies en verwerking van de schok door het overlijden van [slachtoffer 1] onvoldoende duidelijk is geworden.
Oordeel van de rechtbank
Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partijen aangegeven dat de nabestaanden via de verzekeraar reeds een vergoeding voor de materiële schade en de immateriële schade, bestaande uit affectieschade vastgesteld volgens het Besluit affectieschade, hebben ontvangen.
De rechtbank overweegt dat de onderbouwing van de reeds vergoede immateriële (affectie)schade ontbreekt, zodat de rechtbank niet kan afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening moet worden gehouden met die aanspraak op affectieschade.
Evenmin kan de rechtbank op basis van de onderbouwing van de vordering voldoende vaststellen in hoeverre er sprake is geweest van een zodanig directe confrontatie met de gevolgen van het ongeval en het psychisch letsel dat daardoor bij de benadeelde partijen is ontstaan.
Er zou dan ook nader onderzoek moeten worden ingesteld om tot een beslissing over de vergoeding van schokschade te kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat zij de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk zal verklaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9a, 55, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
5, 6, 7, 8, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 1, 3 primair en 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJFENVEERTIG (45) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 1, 3 primair en 4 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
VIJF (5) JARENmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat ter zake feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart de benadeelde partijen [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. D.H. Bakker en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers M. Leijtens en B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 maart 2024.