ECLI:NL:RBNHO:2024:2848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
10093402 \ CV EXPL 22-5494
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van vliegtickets door passagiers aan vervoerder na annulering van vluchten

In deze zaak hebben vier passagiers een vordering ingesteld tegen Singapore Airlines Ltd. wegens de annulering van hun vluchten van Amsterdam naar Denpasar Bali en terug. De passagiers, die hun tickets via D-Reizen hadden geboekt, vorderen de terugbetaling van € 2.381,08, plus rente en buitengerechtelijke kosten. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan, met als argument dat zij de ticketprijs al aan D-Reizen had terugbetaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de Verordening (EG) nr. 261/2004 van toepassing is op de heenvlucht, maar niet op de terugvlucht, omdat de vervoerder niet gevestigd is in de EU. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers recht hebben op terugbetaling van de ticketprijs voor de heenvlucht, omdat de verplichting tot terugbetaling op de luchtvaartmaatschappij rust. De kantonrechter wijst de vordering tot terugbetaling van € 1.190,54 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en compenseert de proceskosten. De vordering tot buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10093402 \ CV EXPL 22-5494
Uitspraakdatum: 28 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]

3. [eiser 3]

4. [eiser 4]

allen wonende te [plaats]
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.G. Vrijbrief (Klaverblad Rechtsbijstand Stichting)
tegen
de rechtspersoon naar het recht van haar statutaire zetel
Singapore Airlines Ltd.
gevestigd te Singapore
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J. Croon

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 24 augustus 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 22 januari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de vervoerder bij brief van 15 januari 2024 nog stukken toegezonden. Beide partijen hebben tijdens de zitting pleitaantekeningen overlegd, welke zijn voorgedragen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers moest vervoeren van:
  • Amsterdam naar Denpasar Bali (Indonesië) op 23 augustus 2020 via een overstap op 24 augustus 2020 in Singapore, hierna: de heenvlucht;
  • Denpasar Bali (Indonesië) naar Amsterdam op 8 september 2020 via een overstap op 9 september 2020 in Singapore, hierna: de terugvlucht.
2.2.
De heen- en terugvlucht zijn geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben voor het vervoer een bedrag van € 2.381,08 betaald aan D-Reizen, via welk reisbureau de vluchten waren geboekt.
2.4.
Airtrade heeft op 7 september 2020 de vervoerder verzocht om terugbetaling van de vliegtickets. Op 9 oktober 2020 heeft Airtrade de restitutie betaling verricht aan D-Reizen. Het bedrag is niet terugbetaald aan de passagiers.
2.5.
D-Reizen is op 6 april 2021 failliet verklaard.
2.6.
De passagiers hebben bij de vervoerder restitutie van de betaalde ticketprijzen gevorderd in verband met voornoemde annulering(en).
2.7.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling aan de passagiers over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.381,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 432,17, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Daarnaast hebben de passagiers de richtlijnen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) aan hun vordering ten grondslag gelegd. De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is hen de ticketprijs van de ongebruikte vliegtickets te restitueren conform artikel 5 lid 1 sub a jo. artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening tot een bedrag van € 2.381,08.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter zal het verzoek om aanhouding zoals de vervoerder dat ter zitting heeft gedaan en waartegen de passagiers zich hebben verzet, niet honoreren. Dit verzoek heeft de vervoerder gedaan omdat bij het Hof Amsterdam nog enkele vergelijkbare zaken aanhangig zijn. Aangezien in die zaken nog gepleit moet worden, zal het arrest vermoedelijk nog vele maanden op zich laten wachten. Dat zou in de onderhavige zaak tot een onaanvaardbare vertraging leiden.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vervoerder de vluchten heeft geannuleerd. Op grond van de Verordening hebben passagiers in geval van annulering in beginsel recht op terugbetaling van de ongebruikte vliegtickets of een alternatieve vlucht naar de eindbestemming. De kantonrechter moet ambtshalve onderzoeken of de Verordening op de in r.o. 2.1. genoemde vluchten van toepassing is.
De toepasselijkheid van de Verordening
4.4.
Uit het arrest van het Hof van 10 juli 2008 (Emirates Airlines / Schenkel, C-173/07) volgt dat de heen- en terugvlucht afzonderlijk van elkaar moeten worden gezien, ook indien deze uitmaken van één boeking. Voor de heen- en de terugvlucht moet dus los van elkaar worden bepaald of de Verordening daarop van toepassing is. Op grond van artikel 3 lid 1 sub a is de Verordening van toepassing op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven gelegen in een lidstaat. Dit geldt voor de heenvlucht. In artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening staat dat de Verordening slechts van toepassing is op vluchten die vertrekken vanaf een luchthaven buiten de Europese Unie naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, als de vervoerder een ‘communautaire luchtvaartmaatschappij’ is. De terugvlucht voldoet niet aan dit vereiste. De terugvlucht vertrok weliswaar vanaf een luchthaven buiten de Europese Unie, Denpasar Bali (Indonesië), naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, Amsterdam Schiphol Airport, maar de vervoerder is gevestigd in Singapore en dus niet in een lidstaat. De conclusie is dan ook dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvlucht.
Verweer vervoerder
4.5.
De vervoerder heeft aangevoerd dat hij reeds aan zijn verplichtingen uit hoofde van de Verordening heeft voldaan door de prijs van de vliegtickets aan D-Reizen terug te betalen. Deze betaling moet volgens de vervoerder als bevrijdend worden gezien. Volgens de vervoerder is hiervoor bepalend dat (i) de passagiers in eerste instantie D-Reizen hebben ingeschakeld om de terugbetaling van de ticketprijs voor hen te bewerkstelligen en (ii) het rechtstreekse verzoek van de passagiers aan de vervoerder dateert van na het faillissement van D-Reizen. De vervoerder heeft verder aangevoerd dat en waarom het arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464 waarin deze lijn niet wordt gevolgd, niet correct is. De passagiers hebben het voorgaande gemotiveerd weersproken.
Verplichting tot terugbetaling conform de Verordening
4.6.
De vordering is gebaseerd op de Verordening. Deze maakt deel uit van het recht van de Europese Unie (het Unierecht). Dat Unierecht heeft in beginsel voorrang op nationaal recht en kan rechtstreekse werking bezitten. Bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstelling van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. De Verordening is bindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk. Daar waar een rechtstreeks werkende regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, moeten laatstgenoemde regels op grond van het Unierecht terzijde geschoven worden.
4.7.
Op grond van artikel 5 van de Verordening moet de luchtvaartmaatschappij bij annulering de passagier bijstand bieden als bedoeld in artikel 8 van de Verordening. In dat laatste artikel wordt aan de passagier de keuze voor volledige terugbetaling van de ticketprijs gegeven. Blijkens de considerans bij de Verordening wordt met de Verordening een hoog niveau van bescherming van passagiers beoogd. Om een effectieve toepassing van de Verordening te waarborgen, rusten alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (of laat uitvoeren). Ook in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) (zie de arresten van 10 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:585 en 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359) staat een hoog niveau van bescherming van passagiers voorop, terwijl daaruit ook volgt dat alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij rusten.
4.8.
In het licht van het voorgaande moeten de artikelen 5 en 8 van de Verordening zo worden begrepen dat de verplichting om de ticketprijs bij annulering terug te betalen, rust op de luchtvaartmaatschappij. Het is daarmee ook de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij om te bewerkstelligen dat de restitutie bij de passagier terecht komt. De luchtvaartmaatschappij moet op grond van artikel 5 van de Verordening immers bijstand aan de passagier (en niet aan enig ander) verlenen. Dat betekent dat wanneer de passagier op grond van artikel 8 van de Verordening kiest voor terugbetaling van de originele ticketprijs, die terugbetaling moet plaatsvinden aan de passagier in kwestie. Dat dit anders zou (kunnen) zijn als een passagier zijn ticket heeft geboekt via een reisbureau zoals D-Reizen, volgt niet uit de Verordening of de jurisprudentie daarover. Evenmin volgt daaruit dat de omstandigheid dat D-Reizen, anders dan Airtrade, geen erkende agent van de vervoerder is en dat D-Reizen bij het boeken van de reis handelt in opdracht van de passagiers, tot een ander oordeel zou moeten leiden.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de passagiers op grond van de Verordening van de vervoerder kunnen verlangen dat deze aan hen de ticketprijs terugbetaalt, ook nu zij via D-Reizen de tickets hadden geboekt. Daaruit volgt ook dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen jegens de passagiers heeft voldaan in de situatie waarin zij via Airtrade de ticketprijs heeft terugbetaald aan D-Reizen en D-Reizen die ticketprijzen vervolgens niet heeft doorbetaald aan de passagiers. Anders dan de vervoerder betoogt, komt op grond van voormelde uitleg van de Verordening niet zozeer het risico van het faillissement van D-Reizen voor haar rekening, maar het risico van de keuze van de vervoerder om altijd terug te betalen via “the original form of payment”.
4.10.
De vervoerder heeft betoogd dat voor wat betreft de Verordening onderscheid moet worden gemaakt tussen compenseren (artikel 7) en steun (artikel 9) enerzijds en ticketrestitutie of een alternatieve vlucht (artikel 8) anderzijds. Voor het geven van compensatie en steun is volgens de vervoerder de luchtvaartmaatschappij de “best geplaatste” partij omdat het hier gaat om de individuele passagier. Bij ticketrestitutie gaat het om de boeking en vindt de afhandeling van de ticketrestitutie noodzakelijkerwijs plaats aan de boeker, in dit geval D-Reizen.
4.11.
Dit betoog slaagt niet. De Verordening maakt weliswaar een onderscheid tussen terugbetaling en compensatie en steun, maar het gaat in alle gevallen om rechten van passagiers. De Verordening maakt hierbij ook geen uitzondering op het uitgangspunt dat alle verplichtingen rusten op de luchtvaartmaatschappij. Overigens valt ook niet in te zien waarom de luchtvaartmaatschappij als het gaat om compensatie wel en als het gaat om restitutie van de ticketprijs niet de best geplaatste partij zou zijn, anders dan dat de systemen van de vervoerder zodanig zijn ingericht dat altijd via “the original form of payment” wordt gerestitueerd. Die systeemkeuze komt echter voor rekening en risico van de vervoerder en doet niet af aan de rechten die de passagiers op grond van de Verordening hebben.
Bevrijdend betaald?
4.12.
Het verweer van de vervoerder dat hij bevrijdend heeft betaald omdat sprake is van vertegenwoordiging van de passagiers door D-Reizen en is voldaan aan de “dubbele toets”, slaagt evenmin. De luchtvaartmaatschappij kan slechts bevrijdend betalen aan een derde, zoals een reisagent, als de passagier heeft beoogd deze als vertegenwoordiger aan te wijzen en sprake is van een ‘uitdrukkelijke machtiging’ aan deze derde om de restitutie namens de passagier(s) te innen. Daarbij moet voor de luchtvaartmaatschappij ook kenbaar zijn dat de passagier een derde heeft gemachtigd om restitutie namens hen te innen (zie HvJ EU 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359 en Hof Den Haag, 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464). Vast staat dat de vervoerder, zoals te doen gebruikelijk, zonder nader bij de passagiers te informeren, heeft terugbetaald via “the original form of payment”. De vervoerder kan dus niet van de passagiers zelf hebben vernomen dat zij D-Reizen als vertegenwoordiger hebben aangewezen. De luchtvaartmaatschappij kan evenmin betogen dat zij uit de verdere contacten tussen de passagier en D-Reizen mocht afleiden dat D-Reizen gemachtigd was om de restitutie te innen omdat de vervoerder daarvan immers niet op de hoogte was of kon zijn. Uit de omstandigheid dat de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld om vluchten voor hen te boeken kan verder niet worden afgeleid dat de passagiers D-Reizen óók hebben gemachtigd om bij annulering van de vluchten de restitutie te verzorgen, althans om de terugbetaling aan D-Reizen te laten plaatsvinden. Hieruit kan slechts een impliciete machtiging worden afgeleid, hetgeen onvoldoende is. Er moet immers sprake zijn van een voor de luchtvaartmaatschappij kenbare uitdrukkelijke machtiging van D-Reizen door de passagiers. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat D-Reizen (via Airtrade) en niet de passagiers zelf (aanvankelijk) het verzoek tot terugbetaling heeft gedaan.
4.13.
De vervoerder heeft voorts nog aangevoerd dat hij bevrijdend heeft betaald gelet op het bepaalde in artikel 6:34 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat hij uit de omstandigheid dat de passagiers via D-Reizen de reis hebben geboekt en via D-Reizen om terugbetaling van de ticketprijs hebben verzocht, mocht afleiden dat hij bevrijdend aan D-Reizen kon betalen. Dit beroep kan niet slagen. De vervoerder heeft op grond van deze bepaling alleen bevrijdend betaald aan de onbevoegde ontvanger als hij meende dat hij betaalde aan de schuldeiser, althans aan iemand aan wie
moestworden betaald. Niet voldoende is dat de vervoerder meende dat hij aan D-Reizen te mogen betalen, bijvoorbeeld omdat hij dacht dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Voor zijn veronderstelling dat hij aan D-Reizen moest betalen, moet de vervoerder bovendien redelijke gronden hebben gehad. Aan deze vereisten is niet voldaan. De vervoerder heeft niet toegelicht dat en waarom hij meende aan D-Reizen te moeten betalen, anders dan dat terugbetaling altijd plaatsvindt via “the original form of payment” en hij uit inschakeling van D-Reizen door de passagiers, meende dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Dat is niet voldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:34 BW, nog daargelaten dat de vervoerder gelet op de Verordening niet kon menen dat hij aan D-Reizen
moestbetalen.
Toewijsbaar
4.14.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, is gelet op het voorgaande de vordering ten aanzien van de heenvlucht in beginsel toewijsbaar. Uit de stukken kan niet worden afgeleid welke bedrag de passagiers afzonderlijk voor de heen- en terugvlucht hebben betaald. De kantonrechter gaat er om die reden vanuit dat voor zowel de heen- als de terugvlucht een gelijk deel is betaald. Een bedrag van € 1.190,54 (€ 2.381,08 : 2) is daarom toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken eveneens toewijsbaar.
Kosten
4.15.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de daarover gevorderde rente moet daarom worden afgewezen.
4.16.
Nu beide partijen op een aantal punten in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.190,54, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter