ECLI:NL:RBNHO:2024:2792

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
C/15/331871 / FA RK 22-4274
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en ontvankelijkheid verzoek moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man ten aanzien van het minderjarige kind, [de minderjarige]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Krim, heeft verzocht om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, stellende dat de man niet de biologische vader is. De man is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. De bijzondere curator heeft het verzoek van de moeder overgenomen, maar heeft ook aangegeven dat de moeder te laat is met haar verzoek, waardoor zij niet ontvankelijk zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de man op [huwelijksdatum] in Uganda zijn gehuwd en dat dit huwelijk op 12 september 2018 is ontbonden. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, waaronder [de minderjarige], die op [geboortedatum] te Haarlem is geboren. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 1:199 en artikel 1:200, en geconcludeerd dat de moeder niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij dit niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend.

Echter, de bijzondere curator heeft op basis van DNA-onderzoek vastgesteld dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige]. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de bijzondere curator om het vaderschap van de man te ontkennen, gelet op het belang van het kind, moet worden toegewezen. De rechtbank heeft de moeder niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek, maar het verzoek van de bijzondere curator is gegrond verklaard, waardoor de ontkenning van het vaderschap is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
ontkenning vaderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/331871 / FA RK 22-4274
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 26 maart 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Krim, kantoorhoudende te Haarlem,
--tegen--
[de man],
wonende te [adres] , [plaats] , Verenigd Koninkrijk,
hierna mede te noemen: de man.
Het minderjarige kind [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 14 september 2022;
- de beschikking van 9 november 2022, waarbij [bijzondere curator] te [plaats] is benoemd tot bijzondere curator;
- het verslag van de bijzondere curator van 5 december 2022, houdende een voorwaardelijk verzoek;
- de F-formulieren/brief (met bijlagen) van de advocaat van de moeder van 27 september 2022, 29 september 2022, 28 december 2022, 18 januari 2023, 31 januari 2023, 19 september 2023, 27 november 2023 en 30 november 2023;
- het F-formulier van de bijzondere curator van 2 januari 2023, houdende de bevestiging dat zij het verzoek van de moeder overneemt.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 maart 2024 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. A. Krim, en [bijzondere curator] , bijzondere curator. De moeder werd bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
De man, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] , Uganda gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 12 september 2018.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn drie kinderen geboren, van wie de jongste is genaamd:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te Haarlem, hierna ook genoemd [de minderjarige] .
2.3.
In voormelde echtscheidingsbeschikking worden alleen de twee oudste kinderen van partijen genoemd.

3.Verzoek

De moeder verzoekt gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de minderjarige] en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De moeder stelt dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is.
De moeder voert daartoe aan dat partijen al uit elkaar waren toen zij zwanger werd van haar vriend, [de biologische vader] .

4.Verweer

4.1.
De man heeft schriftelijk noch mondeling verweer gevoerd.
4.2.
Bij de stukken bevindt zich een e-mail van de man van 16 september 2022, waarin hij – samengevat – schrijft dat hij wist dat de moeder tijdens het huwelijk een affaire had met een andere man en dat hij al vermoedde dat [de minderjarige] niet zijn kind was.
Verder bevinden zich bij de stukken F-formulieren van de advocaat van de moeder, waarin zij aangeeft dat de man niet reageert op haar e-mails om de zaak zonder zitting af te doen. Als bijlage bij het F-formulier van 30 november 2023 bevindt zich een e-mail van de man van 28 november 2023 die – samengevat – inhoudt dat hij zich afvraagt waarom de advocaat hem telkens e-mails stuurt, omdat hij op geen enkele manier betrokken is bij deze zaak. De man weet niet wat de advocaat nog van hem wil.

5.Standpunt van de bijzondere curator

De bijzondere curator heeft met de moeder en [de biologische vader] gesproken; de man was niet zonder meer bereid tot een gesprek. Uit de e-mailwisseling met de man heeft de bijzondere curator opgemaakt dat de man nooit contact met [de minderjarige] heeft gehad, dat hij geen enkele verbondenheid met haar voelt en dat [de minderjarige] niets van hem heeft te verwachten. Volgens [de biologische vader] heeft de moeder hem onlangs verteld dat [de minderjarige] zijn dochter is. Dit was een verrassing, maar [de biologische vader] heeft geen twijfel aan zijn verwekkerschap. Hij heeft al een goede band met [de minderjarige] , maar hij wil nu ook graag de vaderrol op zich nemen en haar erkennen. Gelet hierop acht de bijzondere curator het in het belang van [de minderjarige] dat het vaderschap van de man wordt ontkend. Aangezien de moeder te laat is met haar verzoek, dient zij daarin niet ontvankelijk verklaard te worden. De bijzondere curator neemt het verzoek namens [de minderjarige] over, op voorwaarde dat uit DNA-onderzoek blijkt dat de man niet de verwekker van [de minderjarige] is.

6.Beoordeling

6.1.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit; de moeder en [de minderjarige] wonen in Nederland. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd en is Nederlands recht van toepassing.
6.2.
In artikel 1:199 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de vader van een kind de man is, die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. Uit de stukken blijkt dat het huwelijk tussen partijen ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] nog niet was ontbonden. De man is daarom haar juridische vader.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a BW kan dit vaderschap door de moeder worden ontkend, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is.
6.3.
Het verzoek van de moeder is niet binnen de termijn genoemd in artikel 1:200 lid 5 BW (binnen een jaar na de geboorte van het kind) ingediend, zodat zij niet ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank zal in die zin beslissen.
6.4.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub b BW kan het vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door het kind worden ontkend.
6.5.
Uit het rapport van Verilabs van 19 december 2022 blijkt dat praktisch bewezen is, dat een persoon geïdentificeerd als [de biologische vader] , de biologische vader van het kind [de minderjarige] is.
6.6.
De bijzondere curator heeft namens [de minderjarige] het verzoek van de moeder overgenomen, aangezien zij naar aanleiding van de uitslag van het DNA- verwantschapsonderzoek door Verilabs voldoende bewezen acht dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is.
6.7.
Volgens artikel 1:200 lid 6 BW moet het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door het kind bij de rechtbank worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind echter gedurende zijn minderjarigheid bekend geworden is met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend. Gelet op de minderjarigheid van [de minderjarige] , is zij ontvankelijk in het verzoek.
6.8.
Aangezien op grond van het hiervoor vermelde DNA-onderzoek is geconcludeerd dat het praktisch bewezen is dat [de biologische vader] de biologische vader van [de minderjarige] is, stelt de rechtbank vast dat de man dat niet is. Gelet hierop zal - gelet op het belang van het kind - het door de bijzondere curator namens het kind gedane verzoek tot ontkenning van het vaderschap worden toegewezen, nu niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek;
7.2.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] ten aanzien van het kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
7.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
7.4.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.