ECLI:NL:RBNHO:2024:2782

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
15.015412.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het medeplegen van uitvoer van verdovende middelen en bewezenverklaring van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de uitvoer van verdovende middelen, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van de uitvoer van XTC-pillen en MDMA naar IJsland, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte hierbij betrokken was. Wel heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De verdachte was betrokken bij de voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van verdovende middelen en heeft meermalen valse facturen opgemaakt om de zendingen te verhullen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 58.800 en een BMW gelast, terwijl een ander geldbedrag van € 12.111,68 aan de verdachte moet worden teruggegeven. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, mede gezien het reclasseringsadvies dat een laag recidiverisico inschat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.015412.23 (P)
Uitspraakdatum: 12 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 juni 2023, 21 augustus 2023, 6 november 2023 en 27 februari 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van dat wat de verdachte en zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 14 maart 2023 te Zuidhorn en/of in Ratingen, in elk geval in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen en/of alleen, (een) voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van € 58.000 (op 14 maart 2023) en/of
- een geldbedrag van € 31.000 (omstreeks 30 april 2022) en/of
- meerdere geldbedragen (contant gestort) van in het totaal € 140.830 (in de periode 1 januari 2018 tot en met 8 mei 2022) en/of
- een BMW met kenteken [kenteken 1] (in de periode van 18 februari 2019 tot en met 29 september 2021) en/of
- een BMW met kenteken [kenteken 2] (in de periode van 30 september 2021 tot en met 14 maart 2023),
althans een of meer voorwerpen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt
en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verdachte plaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
Feit 2
primairhij op een of meer tijdstippen in de periode van 16 apri12019 tot en met 30 maart 2022 te Almere en/of Amsterdam en/of Zuidhorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens). opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (zulks) al dan niet op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, en/of opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, telkens (grotere) hoeveelheden XTC-pillen en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan 4ve1 aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij in of omstreeks 1 maart 2020 tot en met 29 maart 2022 te Almere en/of te Amsterdam en/of te Zuidhorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van een hoeveelheid XTC-pillen en/of MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door;
- een of meerdere goederen en/of middelen/stoffen voorhanden gehad te hebben te weten (onder meer) koppelomvormers en/of luchtbedden (alwaar de verdovende middelen in werden verhuld) en/of contante geldbedragen en/of XTC-pillen en/of MDMA en/of
- valse facturen opgemaakt te hebben teneinde de illegale inhoud van de verzonden pakketten te kunnen verhullen
Feit 3hij op een of meer tijdstippen in de periode van 16 april 2019 tot en met 30 maart 2022 te Amsterdam en/of Almere en/of te Zuidhorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, te weten door (bestaande en oude) facturen horend bij auto-onderdelen van onder andere ' [bedrijfsnaam A] ' en/of ' [bedrijfsnaam B] ' en/of ' [bedrijfsnaam C] ' en/of ' [bedrijfsnaam D] ' aan te passen en/of aan te vullen met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of
- opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten facturen van voornoemde bedrijven, als ware deze echt en onvervalst, door deze facturen bij pakketten met auto onderdelen waar drugs in verborgen zat te voegen om deze als reguliere zendingen te doen laten overkomen voor de transportbedrijven.

2.Voorvragen

De raadsman van de verdachte heeft bij pleidooi aangevoerd dat de tenlastelegging van feit 2 primair en subsidiair erg vaag en onduidelijk is en dat de dagvaarding daarom in zoverre nietig is.
De rechtbank verwerpt het beroep op de partiële nietigheid van de dagvaarding. Uit de tenlastelegging in combinatie met de inhoud van het dossier blijkt namelijk voldoende waartegen de verdachte zich moet verdedigen. Dit wordt bevestigd door de verdediging die de verdachte en zijn raadsman ten aanzien van feit 2 hebben gevoerd.
De dagvaarding is geldig ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten, deze rechtbank is bevoegd kennis te nemen van die feiten, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten.
Over feit 2 primair heeft de officier van justitie het volgende betoogd. Uit het dossier blijkt van twee drugslijnen. Ten eerste zijn er MDMA/XTC-pillen, verstopt in geschenkpakketten, rugzakken en luchtbedden, van Nederland naar de Dominicaanse Republiek verzonden. De medeverdachte [naam medeverdachte] , een halfbroer van de verdachte (hierna: de medeverdachte), was hierbij betrokken. Daarnaast was er een lijn van Nederland naar IJsland, waarbij de verdachte betrokken was en waarbij drugs verstopt in koppelomvormers (taartvormige auto-onderdelen) zijn verzonden. Uit de modus operandi met de koppelomvormers, de gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte over het opvullen van de taarten, de valse facturen, de fake ontvanger, de berichten over andere verdovende middelen als cocaïne en crystal meth, gesprekken over geuren en door het laswerk beschadigde zendingen, in onderling verband met de XTC-lijn naar de Dominicaanse Republiek bezien, kan worden bewezen dat ook bij de zendingen naar IJsland sprake was van XTC en/of MDMA. Dat bij de lijn naar IJsland sprake was van geldtransporten, zoals verklaard door de verdachte, acht de officier van justitie niet geloofwaardig.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op de verweren van de verdediging wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat wat aan de verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het onder 2 primair ten laste gelegde ziet op de uitvoer en/of de verkoop en/of aflevering en/of verstrekking en/of het vervoer van hoeveelheden XTC-pillen en/of MDMA. Uit het dossier blijkt dat er XTC-pillen en MDMA naar de Dominicaanse Republiek zijn uitgevoerd, maar niet is gebleken dat de verdachte daarbij betrokken is geweest. Uit het dossier blijkt wel zijn betrokkenheid bij een ‘drugslijn’ naar IJsland. De rechtbank ziet echter – anders dan de officier van justitie – onvoldoende bewijs op basis waarvan zij kan vaststellen dat het specifiek XTC en/of MDMA betrof of dat het in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine was dat naar IJsland werd verzonden.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
3.3.3.1 Rechtmatigheid van het bewijs
Volgens de verdediging moet de verdachte worden vrijgesproken vanwege een onherstelbaar vormverzuim dat moet leiden tot bewijsuitsluiting. De zaak tegen de verdachte is namelijk gestart met een onderzoek aan de op 17 december 2020 onder de medeverdachte in beslag genomen telefoons en dat onderzoek heeft zonder (tijdige en controleerbare) toestemming van de officier van justitie en dus onrechtmatig plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een vormverzuim en faalt het verweer reeds hierom. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Op 17 december 2020 wilde de medeverdachte met een contant bedrag van € 36.045 van Schiphol naar de Dominicaanse Republiek vliegen. De medeverdachte had geen concrete en verifieerbare verklaring voor dit geldbedrag en werd aangehouden op verdenking van witwassen. Onder hem werden onder meer twee telefoons in beslag genomen, die later zijn onderzocht. Het dossier bevat een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 april 2023 (AMB-037) dat inhoudt dat de officier van justitie in een telefonisch overleg met de FIOD op 17 december 2020 mondeling toestemming heeft gegeven om de onder de medeverdachte in beslag genomen digitale voorwerpen uit te lezen en te onderzoeken. De toestemming is niet op schrift gesteld maar wel vastgelegd in een digitaal systeem van de FIOD. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal.
3.3.3.2 Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van harddrugs (feit 2 subsidiair) en medeplegen van het vervalsen van facturen (feit 3)
Medeplegen voorbereidingshandelingen
De verdachte is betrokken geweest bij de voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van verdovende middelen naar IJsland. Dit blijkt uit onder meer chatgesprekken van de medeverdachte met een contact dat ‘ [naam A] ’ of ‘ [naam B] ’ of ‘ [naam C] ’ en ‘ [naam D] ’ heet. Deze namen worden in het dossier toegeschreven aan de verdachte. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij heeft deelgenomen aan deze chatgesprekken. De verdachten spreken in de chats over het kopen, ophalen en verzenden van koppelomvormers, die zij ook taarten noemen, over de grootte van een koppelomvormer, hoeveel erin kan, hoeveel het pakket in totaal weegt, over schade aan de inhoud en een schroeilucht veroorzaakt door het lassen.
Volgens de verdachte hebben hij en de medeverdachte inderdaad koppelomvormers laten openzagen en dichtlassen en naar IJsland verzonden. Zij zouden dit gedaan hebben voor een onbekend gebleven Duitse klant van de verdachte die op deze manier cash geld naar IJsland wilde smokkelen. In totaal ging het om 10 of 12 zendingen, een soort try-outs. Alleen de laatste vier keer zat er daadwerkelijk geld in de koppelomvormers, waarbij bedragen tussen € 1.800 en € 3.200 in kleine coupures in deze auto onderdelen werden verstopt, aldus de verdachte.
De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig.
De rechtbank acht zeer onaannemelijk dat iemand op deze wijze dergelijke relatief geringe geldbedragen uitvoert. Uit de berichten volgt dat er handelswaar in de koppelomvormers zat. In een gesprek schrijft de verdachte dat “20g” onbruikbaar is door het laswerk en dat het spul voor het lassen moet worden geseald, omdat de schroeilucht is doorgedrongen en het (daardoor) moeilijk wordt om te verkopen. Ook is er een gesprek over dat iets een milde geur heeft, bijna niet ruikt en dat dat beter is. In de chat worden een foto van wat vermoedelijk een blok geperste cocaïne is en een foto van wit poeder op een weegschaal gedeeld en spreken de verdachten over “ijs”, wat een andere benaming is voor crystal meth. De rechtbank concludeert hieruit dat de handelswaar die werd verstopt in de auto onderdelen geen hoeveelheden geld maar harddrugs betreffen. Hierbij betrekt de rechtbank dat de medeverdachte in een andere chat spreekt over een grote koppelomvormer waar “3.3” in kan en dus iets meer bij kan, waarop de verdachte laat weten dat ze dan zullen doen “wat de papieren toelaten.” Nu de verdachte zelf ter zitting heeft verklaard dat “papieren’ straattaal is voor geld en niet wordt gebruikt “om te verdoezelen”, volgt uit voornoemde chat des te meer dat met 3.3 geen geld kan zijn bedoeld.
Op basis van het voorgaande, bezien tegen de achtergrond van de betrokkenheid van de medeverdachte bij de uitvoer van XTC-pillen en MDMA naar de Dominicaanse Republiek, stelt de rechtbank vast dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht om harddrugs verstopt in koppelomvormers naar IJsland te smokkelen.
Uit de chatgesprekken volgt dat de verdachte de medeverdachte informeerde over de auto-onderdelen waarin de verdovende middelen moesten worden verstopt en over de prijzen en de hoeveelheden van de verdovende middelen. Ook instrueerde hij hem over het ophalen van geld en wanneer en waar een zending moest worden aangeboden en zorgde hij voor vervalste facturen bij de pakketten. De verdachte heeft hiermee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de voorbereiding van de uitvoer, terwijl anderen de drugs in de koppelomvormers deden, de pakketten met daarin de koppelomvormers maakten en die ter verzending naar IJsland aanboden. De rechtbank ziet dan ook voldoende en wettig bewijs voor een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Medeplegen valsheid in geschrifte
Bij het verzenden van de pakketten naar IJsland zijn vervalste facturen gebruikt om de zendingen regulier te laten lijken. De pakketten werden namelijk steeds met een factuur ter verzending aangeleverd bij (douane) expediteur [bedrijfsnaam E] . De facturen vermelden verschillende bedrijven als afzender en de betreffende bedrijven hebben verklaard dat de facturen vervalst zijn, dat zij die niet hebben opgemaakt en waaraan dit is te zien.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de facturen opmaakte en via het emailadres [e-mailadres] naar de medeverdachte stuurde ter controle en voor eventuele aanpassingen. De vervalste facturen werden bij de fysieke zending gevoegd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de gebruiker is geweest van dit e-mail adres.
Gelet hierop acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte meermalen tezamen en in vereniging valsheid in geschrifte heeft gepleegd.
3.3.3.3 Witwassen
Ten aanzien de verdenking van het (gewoonte)witwassen van de geldbedragen van € 58.000, € 31.000, € 140.830 en twee BMW’s is geen direct gronddelict bekend. De rechtbank zal daarom het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen in de rechtspraak is ontwikkeld toepassen. Daarbij staat ter beoordeling of het tenlastegelegde bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen kan worden op grond van vast te stellen feiten en omstandigheden waardoor het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Vermoeden van witwassen
In de eerste plaats zal moeten worden vastgesteld of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Hoewel een direct verband tussen de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van verdovende middelen en de genoemde geldbedragen en auto’s niet kan worden vastgesteld, draagt het bewezenverklaarde Opiumwetfeit wel bij aan het vermoeden dat sprake is van witwassen. Het gaat daarnaast om aanzienlijke contante geldbedragen waarvan sprake is, te weten een bedrag van
€ 58.000 dat in de kluis van de verdachte is aangetroffen, een bedrag van in totaal € 140.830 dat in de periode 2018 tot en met mei 2022 contant gestort is op de rekening van de verdachte en voorts om een bedrag van een contant geldbedrag van € 31.000 dat de medeverdachte voor de verdachte in Duitsland heeft opgehaald. De rechtbank acht gelet op het voorgaande het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd, zodat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat deze bedragen een legale herkomst hebben.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag in zijn kluis en de contante stortingen op zijn betaalrekening voor een deel afkomstig zijn uit huuropbrengsten en de verkoop van onroerend goed (twee appartementen en een huis) in de Dominicaanse Republiek. Het geld is contant in Dominicaanse pesos ontvangen van de huurders, kopers en via zijn advocaat en gewisseld bij wisselkantoren. Van de huuropbrengsten en wisseltransacties heeft de verdachte geen bonnen overgelegd. Verdachten of familieleden van hem namen het geld vervolgens mee naar Nederland, waar de verdachte het stortte op zijn rekening of bewaarde in zijn kluis. Ter onderbouwing heeft hij notariële aktes overgelegd waaruit de verkoop van onroerend goed in de Dominicaanse Republiek zou blijken.
Daarnaast zou het contant gestorte geld deels bestaan uit commissies die de verdachte ontving voor het bemiddelen bij investeringen in bouwprojecten. Per bemiddeling zou de verdachte € 3.000 à € 4.000 ontvangen, cash. Hij heeft hiervan geen facturen overgelegd.
Over het bedrag van 31.000 heeft de verdachte verklaard dat dit geen euro’s maar Deense Kronen waren en dat dit ook een commissie betrof. De medeverdachte was toevallig in Duitsland, in de buurt van een klant van de verdachte, en heeft het bedrag in Deense kronen voor de verdachte meegenomen. Deze gestelde zakelijke transactie heeft de verdachte evenmin met stukken onderbouwd.
De BMW met kenteken [kenteken 1] heeft de verdachte gefinancierd door zijn oude auto voor een bedrag van € 10.000 in te ruilen en € 22.500 te betalen. Volgens de verdachte heeft hij dit niet contant betaald. Bij de aanschaf van zijn tweede BMW met kenteken [kenteken 1] heeft de autohandelaar de eerste BMW van de verdachte voor hem verkocht en hiervoor € 20.000 naar de verdachte overgemaakt. De verdachte betaalde de tweede BMW contant, € 41.500, met geld dat hij had verdiend met het verkopen van vastgoed en het bemiddelen bij vastgoedtransacties.
Oordeel van de rechtbank
De verklaring van de verdachte over de herkomst van de € 58.000 in zijn kluis en de € 140.830 aan contante stortingen is onvoldoende concreet en verifieerbaar om een legale herkomst van die bedragen mee aan te tonen. Dit geldt ten eerste voor de weinig gedetailleerde en in het geheel niet met stukken onderbouwde stelling van de verdachte dat hij inkomsten had uit verhuur en uit de bemiddeling bij onroerend goedprojecten. Ook de verklaring dat hij een deel van het geld heeft verdiend met drie vastgoedtransacties in de Dominicaanse Republiek is te globaal en onvoldoende gestaafd met documenten. De overgelegde aktes vermelden weliswaar de verkoopbedragen van vastgoedtransacties, maar het is onduidelijk wat de verdachte voor de betreffende woningen heeft betaald en met welk geld hij dat heeft gedaan. Bovendien stelt de rechtbank vast dat er tussen 1 januari 2018 en de datum waarop de verdachte de eerste woning in de Dominicaanse Republiek zou hebben verkocht, 29 mei 2019, al meer dan € 70.000 in contanten op zijn bankrekening is gestort. Verder kan de gestelde derde verkoop van vastgoed in de Dominicaanse Republiek op 8 juli 2022 de contante stortingen niet verklaren, omdat dit na de ten laste gelegde periode van contante stortingen valt.
De verdachte heeft bekend dat de medeverdachte een contant geldbedrag voor hem heeft opgehaald bij een MacDonalds in Duitsland. Dat dit zou gaan om de
feevoor een bemiddeling in Deense Kronen acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, onverifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Ook wat betreft de herkomst van de twee BMW’s heeft de verdachte het vermoeden van witwassen niet weerlegd. Hij heeft immers de herkomst van het contante geld waarmee hij de auto’s heeft aangeschaft niet aangetoond, zodat niet verifieerbaar is hoe hij daaraan is gekomen.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende tegenwicht geboden aan de verdenking van witwassen. Er is op grond van het voorgaande geen andere conclusie mogelijk dan dat geldbedragen van € 58.000, € 140.830 en € 31.000 en de aanschafkosten van de twee BMW’s onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van witwassen, waarvan de verdachte een gewoonte heeft gemaakt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, onder 2 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 14 maart 2023 in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen, voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van € 58.000 (op 14 maart 2023) en
- een geldbedrag van € 31.000 (omstreeks 30 april 2022) en
- meerdere geldbedragen (contant gestort) van in het totaal € 140.830 (in de periode 1 januari 2018 tot en met 8 mei 2022) en
- een BMW met kenteken [kenteken 1] (van 18 februari 2019 tot en met 29 september 2021) en
- een BMW met kenteken [kenteken 2] (van 30 september 2021 tot en met 14 maart 2023),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
Feit 2 subsidiairhij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 29 maart 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten - het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en - voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- goederen en/of middelen/stoffen voorhanden gehad te hebben (onder meer) koppelomvormers (alwaar de verdovende middelen in werden verhuld) en/of contante geldbedragen en
- valse facturen opgemaakt te hebben teneinde de illegale inhoud van de verzonden pakketten te verhullen;
Feit 3hij op tijdstippen in de periode van 16 april 2019 tot en met 30 maart 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft vervalst, te weten door facturen horend bij auto-onderdelen van onder andere ' [bedrijfsnaam A] ' en ' [bedrijfsnaam B] ' en ' [bedrijfsnaam C] ' en ' [bedrijfsnaam D] ' aan te passen en/of aan te vullen met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en
- opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten facturen van voornoemde bedrijven, als ware deze echt en onvervalst, door deze facturen bij pakketten met auto onderdelen waar drugs in verborgen zat te voegen om deze als reguliere zendingen te doen laten overkomen voor de transportbedrijven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:van het plegen en medeplegen van witwassen een gewoonte maken
Feit 2 subsidiair:medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen zich of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Feit 3:medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het volgende. De verdachte en zijn gezin maken door deze zaak een zware tijd door. De verdachte heeft last van een hoge bloeddruk, kampt met een nekhernia en krijgt EMDR-therapie voor zijn psychische klachten. Ook zijn zoon is door de aanhouding van de verdachte erg aangeslagen en staat onder behandeling bij een psycholoog. Verder zal de verdachte zijn baan verliezen, als hij weer vast komt te zitten. De hoogte van de geëiste straf is niet passend en disproportioneel, ook omdat onduidelijk is hoeveel drugs er zouden zijn uitgevoerd. Daarbij komt dat de redelijke termijn is overschreden. De raadsman heeft verzocht om bij oplegging van een gevangenisstraf te volstaan met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest en daarnaast eventueel een voorwaardelijk deel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van twee jaar samen met anderen bezig gehouden met voorbereidingshandelingen gericht op de smokkel van harddrugs vanuit Nederland . Hij had daarbij een sturende rol. Ook vervalste hij in overleg met de medeverdachte facturen en gebruikte die om de te verzenden pakketten met harddrugs op legale zendingen te laten lijken. De verdachte heeft zich hiermee begeven op het terrein van de internationale drugshandel. Die handel gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldsmisdrijven en misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast kunnen verdovende middelen zeer schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Dit is een ondermijnende vorm van criminaliteit die het financiële en economische stelsel aantast. Witwassen draagt ook bij aan de instandhouding van ernstige vormen van criminaliteit als de handel in drugs; het dekt immers de onderliggende strafbare feiten af.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten, voor de uitvoer van harddrugs van enige omvang, en bij die voor fraude ter grootte van bedrag tussen € 250.000 en € 500.000, waar uitsluitend langere gevangenisstraffen als strafmodaliteit worden genoemd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 februari 2024, waaruit blijkt dat hij in het verleden eerder is veroordeeld voor een druggerelateerd feit. Nu deze veroordelingen meer dan vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden, zal de rechtbank dit niet ten nadele van de verdachte laten meewegen bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op over de verdachte uitgebrachte rapport van Reclassering Nederland d.d. 8 februari 2024. De reclassering schat het risico op recidive laag in en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
Aangezien de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, zal zij een kortere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf van 48 maanden moet worden opgelegd.

7.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 8 november 2023 tot aan het moment van de uitspraak geschorst. De verdachte heeft zich in die tijd aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. De rechtbank overweegt dat zij de verdachte zal vrijspreken van het buiten het Nederlands grondgebied brengen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, waardoor de twaalf-jaarsgrond niet langer van toepassing is. Verder ziet de rechtbank, mede gelet op het reclasseringsadvies, waarin de recidivekans als laag wordt ingeschat, onvoldoende aanleiding om de recidivegrond nog aan het gegeven bevel voorlopige hechtenis ten grondslag te leggen. Dat met de uitspraak van heden sprake is van een veroordelend vonnis, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin voldoende grond om het voortzetten van de voorlopige hechtenis te rechtvaardigen (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:795).
Bij gebrek aan gronden zal de rechtbank dan ook het bevel voorlopige hechtenis opheffen.

8.In beslag genomen goederen

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 58.800 en een personenauto (merk BMW) verbeurd verklaard moeten worden.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 12.111,68 (op een bankrekening van de verdachte in de Dominicaanse Republiek) heeft zij zich op het standpunt gesteld dat dit aan de verdachte moet worden teruggegeven. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte moeten worden geretourneerd.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 58.800 en een personenauto verbeurd verklaard moeten worden, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1. bewezen verklaarde feit met betrekking tot deze voorwerpen is begaan. Het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 12.111,68 moet aan hem worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn:
artikel 33, 33a, 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, en
artikel 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHTENVEERTIG (48) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 58.800
- een personenauto (merk BMW, kenteken [kenteken 2] ).
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- een geldbedrag van € 12.111,68.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mrs. M. Visser en E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024.
Mr. C.H. de Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.