ECLI:NL:RBNHO:2024:2682

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
C/15/341657 / FA RK 23-3160
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een kind op verzoek van de moeder, met betrokkenheid van een bijzondere curator

In deze zaak verzoekt de moeder de rechtbank om de erkenning van haar kind door de man te vernietigen. De moeder stelt dat de man niet de biologische vader is van het kind en dat er geen wilsgebrek was bij de erkenning. De rechtbank oordeelt dat de moeder niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat de strikte uitleg van de wilsgebreken in het Burgerlijk Wetboek niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De bijzondere curator, die het kind vertegenwoordigt, heeft een zelfstandig verzoek ingediend om de erkenning te vernietigen, wat door de rechtbank wordt toegewezen. De rechtbank concludeert dat het kind in staat is om bewuste en weloverwogen keuzes te maken en dat het in het belang van het kind is om de juridische band met de man te verbreken. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af, maar vernietigt de erkenning door de man, waardoor het kind alleen de moeder als juridische ouder heeft. De beslissing wordt in het gezagsregister genoteerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
vernietiging erkenning
zaak-/rekestnr.: C/15/341657 / FA RK 23-3160
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 15 maart 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.S.C. Thijsse, kantoorhoudende te Den Helder,
--tegen--
[de man]
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de man.
Het minderjarige kind
[de minderjarige](hierna te noemen: [de minderjarige] ) wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 22 juni 2023;
  • de beschikking van deze rechtbank van 1 september 2023, waarbij [bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator;
  • het verslag van de bijzondere curator van 3 januari 2024 tevens zelfstandig verzoek namens [de minderjarige] , bij de rechtbank binnengekomen op dezelfde datum;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 16 januari 2024.
1.2.
Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.3.
[de minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter om haar mening te geven over het verzoek van de moeder en het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator namens [de minderjarige] . Op 11 maart 2024 heeft [de minderjarige] een gesprek gehad met de kinderrechter, met dank aan de bijzondere curator die [de minderjarige] op en neer naar de rechtbank heeft gebracht.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] te [plaats] geboren het kind [de minderjarige] .
2.2.
De moeder is op [huwelijksdatum] gehuwd met de man. Voorafgaand aan het huwelijk heeft de man op [datum] [de minderjarige] erkend met toestemming van de moeder, waarbij zij hebben gekozen voor de geslachtsnaam van de man: [geslachtsnaam] .
2.3.
De moeder en de man zijn door het huwelijk van rechtswege gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van 16 januari 2019 van deze rechtbank is tussen de man en de moeder de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 23 januari 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waarmee het huwelijk tussen de man en de moeder is ontbonden.
2.5.
Bij beschikking van 6 augustus 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI). Op 5 maart 2024 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] geëindigd.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt op grond van artikel 1:205 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de door de man gedane erkenning van [de minderjarige] op [datum] te vernietigen.
3.2.
De moeder stelt dat de man niet de biologische vader is van het kind en dat daarover tussen hen ook geen twijfel bestaat. Hoewel er geen sprake is geweest van een wilsgebrek dat tot haar toestemming voor de erkenning heeft geleid, is de moeder van mening dat zij wel ontvankelijk is in haar verzoek. Daartoe heeft zij gesteld dat als wordt vastgehouden aan de limitatieve opsomming van de wilsgebreken in artikel 1:205 lid 1 sub c BW, dit een ontoelaatbare inmenging oplevert in het family life van betrokkenen, die in strijd is met artikel 8 van het Europese Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM). Het respect voor het familie- en gezinsleven eist dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid prevaleert boven het belang van de strikte hantering van de limitatieve opsomming van de wilsgebreken en de daarmee voorgestane rechtszekerheid. De man is sinds de echtscheiding niet meer betrokken in het leven van [de minderjarige] . [de minderjarige] wil niet langer dat de man haar juridische vader is. Zij heeft geen behoefte meer aan contact, voelt geen band met de man en ziet hem niet als haar vader. Ook wil zij niet langer zijn achternaam dragen. Omdat de man volgens de vrouw ook instemt met de vernietiging van de erkenning, valt niet in te zien hoe de rechtszekerheid en de belangen van andere betrokken dan de rechtstreeks belanghebbenden zullen worden geschaad wanneer niet wordt vastgehouden aan de genoemde wilsgebreken.

4.Verweer

4.1.
De man heeft geen verweer gevoerd.

5.Het verslag en zelfstandig verzoek van de bijzondere curator

5.1.
Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt, samengevat, onder meer het volgende.
5.2.
[de minderjarige] heeft aan de bijzondere curator verteld dat zij niet wil dat de man nog haar vader is en het gezag over haar heeft. Zij wil dat alleen haar moeder iets over haar te zeggen heeft en haar enige ouder is. [de minderjarige] heeft nooit een echte band gevoeld met de man en ziet hem niet als vaderfiguur. Zij heeft geen contact meer met hem en wil dat ook niet. [de minderjarige] vindt het ook erg belangrijk dat zij weer de achternaam van haar moeder krijgt.
5.3.
De moeder heeft tegenover de bijzondere curator verklaard dat zij zich destijds niet heeft gerealiseerd dat het door [de minderjarige] anders werd ervaren dat de man haar juridisch ouder werd en haar achternaam daardoor wijzigde. De moeder vindt het belangrijk voor [de minderjarige] dat aan haar wens gehoor wordt gegeven.
5.4.
De man heeft tegenover de bijzondere curator verklaard dat hij het belangrijk vindt dat duidelijk wordt of dit echt de wens is van [de minderjarige] . De man heeft destijds door juridisch ouder te worden van [de minderjarige] zijn verantwoordelijkheid genomen voor haar verzorging en opvoeding. Hij wil daar ook nu, hoewel er nauwelijks nog contact is, niet voor weglopen. De man wil dat [de minderjarige] weet dat ze altijd welkom is bij hem. De man wil het beste voor [de minderjarige] en als dit is wat zij wil, dan stemt de man daarmee in.
5.5.
De -ten tijde van het verslag nog betrokken- GI heeft aan de bijzondere curator aangegeven dat zij bij deze kwestie onvoldoende betrokken is om een standpunt in te nemen. De GI heeft daarbij aangegeven dat zij [de minderjarige] inschat als een intelligent meisje dat voor haar eigen belangen kan opkomen en zich niet snel zal laten beïnvloeden.
5.6.
De bijzondere curator concludeert dat met voldoende mate van zekerheid vaststaat dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige] . De bijzondere curator is van mening dat er geen sprake is geweest van een wilsgebrek bij de moeder ten tijde van het geven van haar toestemming voor de erkenning. De bijzondere curator kan namens [de minderjarige] een zelfstandig verzoek doen tot vernietiging van de erkenning, waardoor er geen sprake is van een ontoelaatbare inmenging in het privéleven van betrokkenen, zoals door de moeder is betoogd, aldus de bijzondere curator.
5.7.
De bijzondere curator heeft bij wijze van zelfstandig verzoek namens [de minderjarige] verzocht om de door de man gedane erkenning te vernietigen. De bijzondere curator heeft waardering voor de wijze waarop [de minderjarige] zich heeft uitgesproken over haar eigen wens om de erkenning te laten vernietigen. De bijzondere curator vindt het van belang dat er gehoor wordt gegeven aan haar wens, ook al betekent het dat [de minderjarige] dan alleen haar moeder als juridische ouder zal hebben. Dit acht de bijzondere curator het meest in het belang van [de minderjarige] en komt ten goede aan haar positieve eigenwaarde. De moeder en de man hebben aangegeven in te stemmen met het verzoek van de bijzondere curator, zodat de bijzondere curator geen contra-indicaties ziet voor vernietiging van de erkenning.
6. Beoordeling
6.1.
Op grond van artikel 1:205 lid 1 sub c BW kan de moeder een verzoek tot vernietiging van de erkenning indienen op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden, bewogen is hiervoor toestemming te geven.
6.2.
Op grond van de overgelegde stukken, waaronder het verslag van de bijzondere curator, staat voor de rechtbank vast dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige] . Daarmee is aan de eerste voorwaarde van artikel 1:205 lid 1 BW voldaan.
6.3.
Bij een procedure tot vernietiging van de erkenning gaat het om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat. De tweede voorwaarde ziet op de wilsgebreken, waarvan sprake moet zijn als de moeder tot vernietiging van de erkenning verzoekt. De vernietiging van de erkenning door de moeder wordt gekoppeld aan haar toestemming tot die erkenning. Zij is aan de toestemming gebonden, tenzij de toestemming heeft plaatsgevonden onder invloed van een wilsgebrek.
6.4.
De rechtbank is met de bijzondere curator van oordeel dat er bij het geven van de toestemming voor de erkenning bij de moeder geen sprake was van een wilsgebrek, zoals de moeder ook zelf heeft aangegeven. De stelling van de moeder dat zij desondanks in haar verzoek moet worden ontvangen omdat de strikte uitleg van de wilsgebreken in artikel 1:205 lid 1 onder c BW in strijd is met artikel 8 EVRM slaagt niet. Artikel 1:205 lid 1 onder c BW is een lex specialis van artikel 3:44 BW. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 20 september 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:1889), leent de limitatieve opsomming van dit artikel zich niet voor een ruime uitleg. De samenhang tussen de voorwaarde dat de erkenner niet de biologische ouder is en de limitatieve opsomming van de wilsgebreken zijn door de wetgever opgenomen vanwege het grote belang van een kind bij het hebben van een juridische afstammingsband met zijn (biologische) ouders. Deze band wordt beschermd door het EVRM en het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. De wetgever heeft bedoeld alleen in bijzondere gevallen het mogelijk te maken dat een ouder, die willens en wetens een erkenning van een niet-biologisch kind mogelijk heeft gemaakt, de erkenning laat vernietigen. Gelet op het feit dat de wet daarnaast het kind (indien minderjarig vertegenwoordigd door een bijzondere curator) de mogelijkheid biedt om een verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de limitatieve opsomming van artikel 1:205 lid 1 onder c BW en de strikte uitleg daarvan, niet in strijd is met artikel 8 EVRM. Het verzoek van de moeder zal dan ook worden afgewezen, nu niet is voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 1:205 lid 1 onder c BW.
6.5.
Nu het verzoek van de moeder wordt afgewezen, dient de rechtbank te beslissen op het door de bijzondere curator namens [de minderjarige] ingediende verzoek tot vernietiging van de erkenning. Op deze situatie is artikel 1:205 lid 1 onder a in samenhang met lid 4 van toepassing, waaruit volgt dat als voorwaarden voor de indiening van het verzoek gelden dat de man niet de biologische ouder is en dat het verzoek is ingediend voordat [de minderjarige] 21 jaar oud is. Aan beide voorwaarden is voldaan.
6.6.
De rechtbank overweegt dat het in zijn algemeenheid in het belang van een kind is om twee juridische ouders te hebben, welk recht daarop wordt beschermd door het EVRM en het IVRK. Mocht er iets met één van de juridische ouders gebeuren, dan is er nog een tweede ouder die de verantwoordelijkheid voor het kind kan voortzetten. De rechtbank acht het echter niet in het belang van [de minderjarige] dat het juridisch vaderschap van de man om die reden nog voortduurt. [de minderjarige] heeft sinds de echtscheiding geen noemenswaardig contact meer met de man, zij voelt geen band met hem en heeft daar ook geen behoefte aan. Uit het gesprek met de kinderrechter is gebleken dat [de minderjarige] zich bewust is van de gevolgen van de vernietiging van de erkenning en die ook goed begrijpt, maar zij blijft bij haar standpunt. [de minderjarige] heeft ook begrepen dat de man heeft aangegeven dat hij zich de vader van [de minderjarige] heeft gevoeld en dat zijn deur altijd voor haar open staat. [de minderjarige] wil op dit moment ook niet dat haar biologische vader haar juridische ouder wordt. Hoewel zij wel contact heeft met haar halfzussen, wil zij op dit moment geen echt contact met haar vader. De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] bewuste en weloverwogen keuzes kan maken en de gevolgen daarvan kan overzien.
[de minderjarige] heeft zelf altijd nog de mogelijkheid om een familierechtelijke betrekking met haar biologische vader tot stand te brengen op het moment dat zij dat wenst. De moeder heeft zolang [de minderjarige] minderjarig is de mogelijkheid om in het centraal gezagsregister een aantekening te laten opnemen waarin zij een voogd aanwijst voor [de minderjarige] voor het geval de moeder er onverhoopt niet meer zou zijn.
Gelet op deze omstandigheden en gelet op het feit dat de man geen bezwaar heeft tegen de vernietiging van de erkenning, zal het verzoek van de bijzondere curator worden toegewezen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig is.
6.7.
Nadat de beschikking houdende vernietiging van de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de erkenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Dat betekent dat [de minderjarige] dan alleen haar moeder als juridische ouder zal hebben en daarmee ook (weer) de achternaam krijgt van haar moeder: [achternaam] .
6.8.
De rechtbank zal de griffier gelasten om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan.
6.9.
Nu de aard van de zaak zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking, zal de rechtbank het hiertoe strekkend verzoek afwijzen.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijst het verzoek van de moeder af;
7.2.
vernietigt de erkenning door [de man] gedaan op [datum] van het kind [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
7.3.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
7.4.
gelast de griffier de aantekening in het gezagsregister van deze beschikking, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.