ECLI:NL:RBNHO:2024:2630

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
10011722 \ CV EXPL 22-4352
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van ticketprijs bij annulering van vlucht en de rol van tussenpersonen in de luchtvaart

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, PT Geruda Indonesia (Persero) Tbk, naar aanleiding van de annulering van hun vlucht. De passagiers, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordigers, hebben een vervoersovereenkomst gesloten voor meerdere vluchten van Amsterdam naar Indonesië. Na annulering van de eerste vlucht hebben de passagiers restitutie van de ticketprijs geëist, maar de vervoerder heeft alleen aan de tussenpersoon, D-Reizen, terugbetaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder verplicht is om de ticketprijs aan de passagiers terug te betalen, ondanks het feit dat de betaling aan D-Reizen is gedaan. De vervoerder kan zich niet beroepen op bevrijdende betaling aan D-Reizen, omdat er geen overeenkomst tussen de passagiers en de vervoerder bestaat. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Verordening (EG) nr. 261/2004 van toepassing is op de annulering van de vlucht en dat de passagiers recht hebben op terugbetaling van de ticketprijs. De vordering is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de passagiers recht hebben op een bedrag van € 1.659,46, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10011722 \ CV EXPL 22-4352
Uitspraakdatum: 28 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor hun minderjarige kind
[minderjarige 1] [minderjarige 2],
allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. L.M. van Brussel (DAS)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Limited Liability Company (Indonesië) PT Geruda Indonesia (Persero) Tbk
gevestigd te Jakarta Pusat (Indonesië)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 28 juli 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 22 januari 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft de vervoerder bij akte van 15 mei 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 12 en 13 juli 2020 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Jakarta (Indonesië) naar Bendar Lampung (Indonesië) met de vluchtcombinatie GA0089 en GA0074, hierna: vlucht 1.
2.2.
Op basis van diezelfde vervoersovereenkomst moest de vervoerder de passagiers op 26 juli 2020 vervoeren van Bendar Lampun via Jakarta naar Denpensar Bali (Indonesië) met de vluchtcombinatie GA0073 en GA0422, hierna: vlucht 2.
2.3.
Op grond van de voornoemde vervoersovereenkomst moest de vervoerder de passagiers op 2 augustus 2020 vervoeren van Denpensar Bali via Jakarta naar Amsterdam-Schiphol Airport met de vluchtcombinatie GA0415 en GA0422, hierna: vlucht 3.
2.4.
De passagiers hebben een bedrag van € 4.213,61 betaald aan D-Reizen.
2.5.
D-Reizen heeft de tickets via Airtrade bij de vervoerder geboekt.
2.6.
Vlucht 1 is geannuleerd.
2.7.
Airtrade heeft de vervoerder verzocht om terugbetaling van de vliegtickets. Daaraan heeft de vervoerder in de tweede week van maart 2021 gehoor gegeven. Op 29 maart 2021 heeft Airtrade de restitutie betaling verricht aan D-Reizen. Het bedrag is niet terugbetaald aan de passagiers.
2.8.
D-Reizen is op 6 april 2021 failliet verklaard.
2.9.
De passagiers hebben restitutie van de ticketprijzen van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.10.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling aan de passagiers over te gaan.
2.11.
Passagier sub 1 en sub 2 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 4.213,61, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 661,10 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is de ticketprijs te restitueren conform artikel 5 lid 1 sub a in verbinding met artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening tot een bedrag van € 4.213,61.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Ter zitting heeft de vervoerder erkend dat vlucht 1 door de vervoerder is geannuleerd, zodat de passagiers op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening in beginsel recht hebben op volledige terugbetaling van de ticketprijs. De vervoerder is gehouden deze restitutie binnen 7 dagen na de annulering te voldoen.
Toepasselijkheid Verordening
5.3.
De vervoerder heeft betoogd dat de Verordening hoe dan ook niet van toepassing is op vlucht 2 en op vlucht 3. Vlucht 2 ziet op binnenlands vervoer in een niet-lidstaat. Vlucht 3 ziet op een retourvlucht van een niet-lidstaat naar een lidstaat door een niet communautaire luchtvaartmaatschappij.
5.4.
Dit verweer slaagt. Artikel 3 van de Verordening bepaalt de werkingssfeer van de Verordening. Op grond van lid 1 sub a is de Verordening van toepassing op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven gelegen in een lidstaat. In lid 1 sub b staat dat de Verordening ook van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven, zoals in deze zaak Indonesië, naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, zoals in deze zaak Amsterdam-Schiphol Airport. Voorwaarde is dan wel dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is. Vaststaat dat de vervoerder geen communautaire luchtvaartmaatschappij is als bedoeld in artikel 2 sub c van de Verordening. De vervoerder is immers gevestigd in Indonesië en dus niet in een lidstaat. Vlucht 2 en vlucht 3 vallen daarmee buiten het bereik van de Verordening.
5.5.
De passagiers betogen dat de annulering ziet op de gehele reis/boeking: zonder vlucht naar Indonesië werden de retourvlucht en de vlucht binnen Indonesië ook zinloos. De combinatie van vluchten moet als één pakket worden beschouwd, zodat tot restitutie van de ticketprijs van alle vluchten moet worden overgegaan. De kantonrechter gaat voorbij aan dit betoog, nu uit het arrest van het Hof van 10 juli 2008 (Emirates Airlines / Schenkel, C-173/07) volgt dat de heen- en terugvlucht afzonderlijk van elkaar moeten worden gezien, ook indien deze deel uitmaken van één boeking. Dat geldt daarmee ook voor de binnenlandse vlucht in een niet-lidstaat.
5.6.
De conclusie is dat de Verordening niet van toepassing is op vlucht 2 en vlucht 3, zodat de vordering ten aanzien van restitutie van de ticketprijs voor deze vluchten voor zover gebaseerd op de Verordening, niet kan slagen. Ten aanzien van vlucht 1 geldt het volgende.
Verplichting tot terugbetaling conform de Verordening
5.7.
Volgens de vervoerder hebben de passagiers uit hoofde van de Verordening geen recht op terugbetaling van de ticketprijs aan hen. De vervoerder is op grond van de Verordening weliswaar gehouden tot betaling van de ticketprijs, maar die terugbetaling moet de vervoerder doen aan zijn contractuele wederpartij, te weten Airtrade. Dat heeft de vervoerder ook gedaan. De vervoerder heeft er in dit verband op gewezen dat sprake is van een keten van overeenkomsten: passagiers – D-Reizen – Airtrade – vervoerder. Tussen de passagiers en de vervoerder bestaat geen overeenkomst. Alle partijen in deze keten hebben ingestemd met restitutie via het betaalmiddel waarmee het originele ticket is betaald (same form of payment of original form of payment). Ten slotte voert de vervoerder aan dat hij bevrijdend heeft betaald omdat de passagiers zich in deze hebben laten vertegenwoordigen door D-Reizen. De passagiers hebben het voorgaande gemotiveerd weersproken.
5.8.
De vordering is primair gebaseerd op de Verordening. Deze maakt deel uit van het recht van de Europese Unie (het Unierecht). Dat Unierecht heeft in beginsel voorrang op nationaal recht en kan rechtstreekse werking bezitten. Bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstelling van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. De Verordening is bindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk. Daar waar een rechtstreeks werkende regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, moeten laatstgenoemde regels op grond van het Unierecht terzijde geschoven worden.
5.9.
Op grond van artikel 5 van de Verordening moet de luchtvaartmaatschappij bij annulering de passagier bijstand bieden als bedoeld in artikel 8 van de Verordening. In dat laatste artikel wordt aan de passagier de keuze voor volledige terugbetaling van de ticketprijs geboden. Blijkens de considerans bij de Verordening wordt met de Verordening een hoog niveau van bescherming van passagiers beoogd. Om een effectieve toepassing van de Verordening te waarborgen, rusten alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (of laat uitvoeren). Ook in de jurisprudentie van het Hof (zie de arresten van 10 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:585 en 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359) staat een hoog niveau van bescherming van passagiers voorop, terwijl daaruit ook volgt dat alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij rusten.
5.10.
In het licht van het voorgaande moeten de artikelen 5 en 8 van de Verordening zo worden begrepen dat de verplichting om de ticketprijs bij annulering terug te betalen, rust op de luchtvaartmaatschappij. Het is daarmee ook de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij om te bewerkstelligen dat de restitutie bij de passagier terecht komt. De luchtvaartmaatschappij moet op grond van artikel 5 van de Verordening immers bijstand aan de passagier (en niet aan enig ander) verlenen. Dat betekent dat wanneer de passagier op grond van artikel 8 van de Verordening kiest voor terugbetaling van de originele ticketprijs, die terugbetaling moet plaatsvinden aan de passagier in kwestie. Dat dit anders zou (kunnen) zijn als een passagier zijn ticket heeft geboekt via een reisbureau zoals D-Reizen, volgt niet uit de Verordening of de jurisprudentie daarover. Evenmin volgt daaruit dat de omstandigheid dat D-Reizen, anders dan Airtrade, geen erkende agent van de vervoerder is en dat D-Reizen bij het boeken van de reis handelt in opdracht van de passagiers, tot een ander oordeel zou moeten leiden.
5.11.
Uit het voorgaande volgt dat de passagiers op grond van de Verordening van de vervoerder kunnen verlangen dat deze aan hen de ticketprijs terugbetaalt, ook nu zij via D-Reizen de tickets hadden geboekt. Daaruit volgt ook dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen jegens de passagiers heeft voldaan in de situatie waarin hij via Airtrade de ticketprijs heeft terugbetaald aan D-Reizen en D-Reizen die ticketprijzen vervolgens niet heeft doorbetaald aan de passagiers. Anders dan de vervoerder betoogt, komt op grond van voormelde uitleg van de Verordening niet zozeer het risico van het faillissement van D-Reizen voor haar rekening, maar het risico van de keuze van de vervoerder om altijd terug te betalen via “the original form of payment”.
Contractuele verhouding
5.12.
Het betoog van de vervoerder dat sprake is van een keten van contractuele relaties, waarbij geen sprake is van een overeenkomst tussen de passagiers en de vervoerder en waarbij iedere partij in de keten zich jegens zijn wederpartij heeft verbonden tot restitutie via “the original form of payment”, houdt gelet op het voorgaande geen stand. De vordering tot restitutie van de passagiers is immers gegrond op de Verordening die de passagiers een eigen recht jegens de vervoerder biedt, los van de vraag of al dan niet sprake is van een overeenkomst tussen de passagiers en de vervoerder. Voor wat betreft de (algemene) voorwaarden in de verschillende overeenkomsten geldt dat deze niet zijn overgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld dat de passagiers met D-Reizen zijn overeengekomen dat terugbetaling via D-Reizen zou lopen. Maar ook als dat laatste het geval zou zijn, kan de vervoerder daaraan geen rechten ontlenen. Het gaat hier immers om een aanspraak die de passagiers rechtstreeks aan de Verordening ontlenen. Contractuele bedingen die een effectieve werking van de Verordening doorkruisen kunnen daaraan niet in de weg staan. Voorts moeten dergelijke bedingen als oneerlijk (en dus nietig) worden beschouwd omdat ze strijdig zijn met de Verordening. Het beroep van de vervoerder op artikel 13 van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (hierna: Richtlijn consumentenrechten) en artikel 6:230r van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gaat niet op, omdat deze regelingen niet van toepassing zijn op vervoer van passagiers. Kortom, de keuze van de vervoerder om bij annulering van een vlucht aan een tussenpersoon (en niet rechtstreeks aan de passagiers) terug te betalen moet voor rekening van de vervoerder blijven. Deze keuze kan niet via de gestelde keten van algemene voorwaarden voor rekening van de passagiers worden gebracht.
5.13.
Ook het betoog van de luchtvaartmaatschappij dat zij naast betaling aan de passagiers op grond van de Verordening, ook nog gehouden zou zijn om terug te betalen aan haar contractspartij (Airtrade) op grond van de overeenkomst, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor al is overwogen, gaat het Unierecht voor op regels van nationaal recht. Daar waar de luchtvaartmaatschappij voldoet aan haar uit de Verordening voortvloeiende verplichting om terug te betalen aan de passagiers, kan zij zich jegens haar contractspartij op die betaling beroepen, nog daargelaten dat ook niet valt in te zien dat de betreffende contractspartij de kosten van de ticketprijs die zij zelf ook aan de passagiers moet retourneren, terugvraagt van de luchtvaartmaatschappij als die al aan de passagiers ten goede zijn gekomen. Anders dan de vervoerder overigens betoogt, moeten de rechtsverhoudingen tussen de passagiers, D-Reizen, Airtrade en de vervoerder, wat daar verder ook van zij, worden gezien als een met elkaar samenhangende keten die immers tot doel heeft dat de vervoerder zorgdraagt voor vervoer van de passagier waartegenover de passagier de ticketprijs betaalt.
Bevrijdende betaling
5.14.
Het verweer van de vervoerder dat hij bevrijdend heeft betaald omdat sprake is van vertegenwoordiging van de passagiers door D-Reizen, slaagt evenmin. De vervoerder kan in het licht van de Verordening slechts bevrijdend betalen aan een derde, zoals een reisagent, als de passagier heeft beoogd deze als vertegenwoordiger aan te wijzen en sprake is van een uitdrukkelijke machtiging aan deze derde om de restitutie namens de passagier(s) te innen. Daarbij moet voor de luchtvaartmaatschappij ook kenbaar zijn dat de passagier(s) een derde heeft gemachtigd om restitutie namens hen te innen (zie HvJ EU 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359 en Hof Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464). Vaststaat dat de vervoerder, zoals te doen gebruikelijk, zonder eerst bij de passagiers te informeren, heeft terugbetaald via “the original form of payment”. De vervoerder kan dus niet van de passagiers zelf hebben vernomen dat zij D-Reizen als vertegenwoordiger hebben aangewezen. De vervoerder kan evenmin betogen dat hij uit de verdere contacten tussen de passagiers en D-Reizen mocht afleiden dat D-Reizen gemachtigd was om de restitutie te innen omdat de vervoerder daarvan immers niet op de hoogte was of kon zijn. Uit de omstandigheid dat de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld om vluchten voor hen te boeken kan verder niet worden afgeleid dat de passagiers D-Reizen óók hebben gemachtigd om bij annulering van de vluchten de restitutie te verzorgen, althans om de terugbetaling aan D-Reizen te laten plaatsvinden. Hieruit kan slechts een impliciete machtiging worden afgeleid, hetgeen onvoldoende is. Er moet immers sprake zijn van een voor de vervoerder kenbare uitdrukkelijke machtiging van D-Reizen door de passagiers. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat D-Reizen (via Airtrade) en niet de passagiers zelf (aanvankelijk) het verzoek tot terugbetaling heeft gedaan.
5.15.
De vervoerder heeft voorts nog aangevoerd dat hij bevrijdend heeft betaald gelet op het bepaalde in artikel 6:34 BW. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat hij uit de omstandigheid dat de passagiers via D-Reizen de reis hebben geboekt en via D-Reizen om terugbetaling van de ticketprijs hebben verzocht, mocht afleiden dat hij bevrijdend aan D-Reizen kon betalen. Dit beroep kan niet slagen. De vervoerder heeft op grond van deze bepaling alleen bevrijdend betaald aan de onbevoegde ontvanger als hij meende dat hij betaalde aan de schuldeiser, althans aan iemand aan wie
moestworden betaald. Niet voldoende is dat de vervoerder meende dat hij aan D-Reizen te mogen betalen, bijvoorbeeld omdat hij dacht dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Voor zijn veronderstelling dat hij aan D-Reizen moest betalen, moet de vervoerder bovendien redelijke gronden hebben gehad. Aan deze vereisten is niet voldaan. De vervoerder heeft niet toegelicht dat en waarom hij meende aan D-Reizen te moeten betalen, anders dan dat terugbetaling altijd plaatsvindt via “the original form of payment” en hij uit de inschakeling van D-Reizen door de passagiers meende dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Dat is niet voldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:34 BW, nog daargelaten dat de vervoerder gelet op de Verordening niet kon menen dat hij aan D-Reizen
moestbetalen.
Ontbinding op grond van artikel 6:265 BW
5.16.
De passagiers voeren subsidiair nog aan dat de vervoerder is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis uit hoofde van een vervoersovereenkomst tussen de passagiers en de vervoerder, hetgeen de ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt. Als gevolg van de ontbinding dient de vervoerder de gehele reissom van € 4.213,61 (en dus ook de ticketprijzen voor vlucht 2 en vlucht 3) terug te betalen als ongedaanmaking van de door de passagiers verrichte prestatie, aldus de passagiers. De vervoerder betwist dit en voert aan dat de passagiers hiermee miskennen dat D-Reizen de contractuele wederpartij van de passagiers is. De kantonrechter overweegt dat de passagiers in het licht van hetgeen de vervoerder heeft betoogd over de overeenkomsten die tussen de betrokken partijen zijn ontstaan, onvoldoende heeft toegelicht dat tussen en hen en de vervoerder een overeenkomst tot stand is gekomen. Zij hebben daartoe ook geen stukken overgelegd. Van terugbetaling van de reissom uit hoofde van ontbinding van een overeenkomst met de vervoerder en een daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverplichting kan dan ook geen sprake zijn.
Toewijsbaar
5.17.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering toewijsbaar is voor zover het vlucht 1 betreft. Daarmee rest de vraag welk deel van het gevorderde bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Passagier sub 1 heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat het niet mogelijk is om aan te geven welk bedrag voor welke vlucht is betaald, nu sprake was van een groepsboeking. De vordering van de passagiers is daarom voor een derde toewijsbaar (tot een bedrag van € 1.404,54), nu niet is gebleken dat voor vlucht 1 een ander bedrag is betaald dan een derde van de gevorderde hoofdsom. De rente over dat bedrag is toewijsbaar zoals gevorderd.
5.18.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is (gelet op de toewijsbare hoofdsom) hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 254,92 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.19.
Nu beide partijen op een aantal punten in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.659,46, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.404,54 vanaf 24 februari 2021, en over € 254,92 vanaf 8 juli 2022, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter